Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/3339/GA, 10 december 2014, beroep
Uitspraakdatum:10-12-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/3339/GA

betreft: [klager] datum: 10 december 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift ingediend door mr. C.L. Kranendonk, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 1 september 2014 van de beklagcommissie bij de locatie Zuyder Bos,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van genoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft a. klagers plaatsing op de GVM-lijst en de beperkende maatregel van 24 juni 2014 en b. de afwijzing van klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag onder a. en b. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Er is sprake van schending van de beginselen van behoorlijke procesorde nu klager noch de beklagcommissie voor de behandeling ter zitting kennis hebben kunnen nemen van de GRIP-rapportage. Hoewel de directeur deze rapportage na de zitting naar partijen
heeft verstuurd, had de beklagcommissie de behandeling moeten aanhouden nu twee van de drie procespartijen dit rapport niet kenden. Voor klager is daarmee het essentiële beginsel van hoor en wederhoor geschonden. Uit deze rapportage blijkt niet dat bij
klager sprake is van voortgezet crimineel handelen. Klagers strafzaak loopt nog in hoger beroep bij het gerechtshof te Amsterdam en staat voor de zitting van 19 december 2014 pro forma gepland. Klager verblijft nog in voorlopige hechtenis. Klager is
door de rechtbank Noord-Holland veroordeeld ter zake van doodslag door vanuit een auto met een vuurwapen op een tweetal personen te schieten. De GRIP-rapportage kan niet serieus worden genoemd en is onvoldoende om klager op de GVM-lijst te plaatsen dan
wel hem op deze lijst te laten staan. De raadsman verwijst daartoe naar de criteria genoemd in de uitspraken van de beroepscommissie. Uit de uitspraak 14/704/GA van 3 juli 2014 blijkt dat een verslaglegging van de directeur vereist is. De directeur kan
niet volstaan met de enkele vaststelling dat de gedetineerde op de GVM-lijst staat.
Klagers verlof is afgewezen, terwijl zijn verlofadres in Amsterdam is en het feit heeft plaatsgevonden in de gemeente Velsen. Een deugdelijke onderbouwing ontbreekt, nu in de GRIP-rapportage nadrukkelijk over de regio IJmond wordt gesproken. Op klagers
gedrag in de inrichting is niets aan te merken en de afwijzing van zijn verlof wordt voor het grootste gedeelte gegrond op de plaatsing op de GVM-lijst en de GRIP-rapportage.
Klagers VI-datum is omstreeks februari/maart 2015 en door de beperkende maatregelen van de directeur kan klager op geen enkele wijze werken aan de terugkeer in de maatschappij.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
De directeur heeft zijn beslissing als volgt gemotiveerd:
“ Door de Minister van Justitie is bij circulaire d.d. 13 oktober 2010 vastgesteld dat bij gedetineerden met een GVM risicoprofiel een aantal maatregelen geïndiceerd zijn, met name gericht op toezichthoudende aspecten.
Bovenstaande informatie, in combinatie met mijn verantwoordelijkheid voor uw veiligheid en de veiligheid binnen de inrichting, hebben mij doen besluiten de volgende maatregelen op te leggen, dit voor een periode tot na de eerstvolgende toetsing van uw
risicoprofiel. Overigens zal ik maandelijks toetsen of er aanleiding is voortijdig over te gaan tot aanpassing van deze maatregelen.”

Uit het Grip-rapport van 30 mei 2014 blijkt dat door de politie Noord-Holland onderzoek is verricht in verband met de handel in verdovende middelen in de regio IJmond. Klager maakt deel uit van dat onderzoek. Uit de bevindingen van dit onderzoek
ontstond de verdenking dat klager tijdens zijn verlof een getuige zal trachten te beïnvloeden. Uit de interpretatie van de tapgesprekken en de brieven lijkt klager, [...] en zijn landelijke criminele bekendheid als springplank te willen gebruiken voor
zijn eigen criminele ontwikkeling. Volgens het Grip is sprake van een verhoogd risico en het is waarschijnlijk dat klager zich ook tijdens zijn detentie bezig gaat houden met het voortzetten van zijn crimineel handelen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De advocaat-generaal (A-G) van het ressortsparket Amsterdam heeft op 5 juni 2014 negatief geadviseerd. Klager heeft zich op 28 mei 2013 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag op [...] en [...] door meermalen met een vuurwapen in hun richting te
schieten. Dit schietincident heeft op de openbare weg plaatsgevonden en klager is bewust de confrontatie met beide personen aangegaan in plaats van deze uit de weg te gaan. Na de schietpartij heeft klager zich niet gemeld bij de politie, maar zich ruim
drie weken schuil gehouden totdat hij uiteindelijk werd aangehouden. Uit het reclasseringsrapport blijkt dat sprake is van een hoog recidivegevaar en dat blijkt ook uit zijn uitgebreide documentatie. Gelet op het onderliggende conflict is het
voorstelbaar dat klager de slachtoffers opzoekt of andersom. Dit zou met een gebiedsverbod kunnen worden ondervangen. Nu klager niet eerder met de reclassering heeft willen samenwerken en hij nog in een proeftijd liep, bestaat er ook vrees voor het
overtreden van voorwaarden.
De politie heeft bericht dat er geen relevante informatie is over het verlofadres.

3. De beoordeling
Wat er zij van de gestelde gebreken bij de behandeling door de beklagcommissie, in beroep geldt dat het beklag in volle omvang opnieuw wordt onderzocht en beoordeeld door de beroepscommissie.

Ten aanzien van a:
Met betrekking tot de plaatsing op de GVM-lijst geldt dat dit geen beslissing is van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal klager in zoverre alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Voor zover klager klaagt over de aan hem opgelegde toezichtmaatregelen, overweegt de beroepscommissie als volgt.

Bij beslissing van 24 juni 2014 zijn door de directeur aan klager in verband met zijn plaatsing op de GVM-lijst met een verhoogd vlucht-/maatschappelijk risico toezichtmaatregelen opgelegd. Daarbij is vermeld dat de plaatsing op de GVM-lijst is
gebaseerd op de indicatie dat sprake is van een voortgezet crimineel handelen in detentie.
De enkele verwijzing naar klagers plaats op de GVM-lijst is daarvoor onvoldoende. De directeur dient in een dergelijk geval een eigen afweging te maken omtrent de noodzaak van die toezichtmaatregelen. Deze belangenafweging moet voor de gedetineerde
inzichtelijk zijn en worden onderbouwd met schriftelijke verslaglegging. Voorts blijkt uit de schriftelijke mededeling van 24 juni 2014 dat klager niet is gehoord voorafgaande aan de oplegging van de onderhavige toezichtmaatregelen.

De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de beslissing van 24 juni 2014, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt en het beroep zal gegrond worden verklaard. Zij zal de
uitspraak
van de beklagcommissie op dit onderdeel vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, komt klager een tegemoetkoming toe. De beroepscommissie acht termen aanwezig
voor het toekennen van een geldelijke tegemoetkoming en zal deze met inachtneming van de omstandigheden van het geval bepalen op € 50,=.

Ten aanzien van b:
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers eerste verlofaanvraag. Hij kan in totaal zes verlofaanvragen indienen. De fictieve einddatum van zijn detentie is gesteld op 22 juni 2015.

De directeur heeft klagers verlof afgewezen op grond van artikel 4, onder f en i van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). De A-G heeft negatief geadviseerd op grond van artikel 4, onder b en g van de Regeling.
Met de beklagcommissie is de beroepscommissie van oordeel dat uit de stukken niet kan worden opgemaakt dat sprake is van een risico voor een ongestoord verlof als gevolg van ernstige spanningen in de woon- of leefsfeer van de te bezoeken persoon.
Ten aanzien van de maatschappelijke onrust, als grond voor weigering slaat de beroepscommissie acht op zijn omvangrijke justitiële documentatie en er is, aldus de reclassering, sprake van een hoog recidiverisico. Klager is in 2003 en 2004 veroordeeld
tot jeugddetentie wegens meerdere gekwalificeerde diefstallen. In 2008, 2010 en 2011 is hij veroordeeld tot gevangenisstraffen wegens onder meer handelen in strijd met de Wet wapens en munitie en de Opiumwet, openlijke geweldpleging en bedreiging met
enig misdrijf tegen het leven gericht.

Gelet op het voorgaande kan de beslissing van de directeur, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen en gelet op de weigeringsgronden zoals bedoeld in artikel 4, onder b, g en i van de Regeling, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van a gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag betreffende de beperkende maatregel van 24 juni 2014 alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een
tegemoetkoming toekomt van € 50,=. De beroepscommissie verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag ten aanzien van zijn plaatsing op de GVM-lijst.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van het beklag onder b. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 10 december 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven