nummer: 14/1221/GA
betreft: [...] datum: 27 juni 2014
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. Goudzwaard, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 3 april 2014 van de alleensprekende beklagrechter bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsvrouw om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft de onjuiste berekening van de datum waarop klager in aanmerking kan komen voor strafonderbreking (SOB-datum).
De beklagrechter heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt in beroep als volgt toegelicht.
Op grond van artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting kan een onherroepelijk veroordeelde vreemdeling in aanmerking komen voor strafonderbreking. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaar is opgelegd, kan
strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien de opgelegde vrijheidsstraf langer is dan drie jaar, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan. Aan
klager is een vrijheidsstraf opgelegd van drie jaar. Daarnaast is aan klager een geldboete opgelegd met een subsidiaire hechtenis van negen dagen. Tenslotte is nog 63 dagen gijzeling op grond van de Wet administratiefrechtelijke handhaving
verkeersvoorschriften (Wahv) opgelegd. Deze laatste dagen tellen niet mee bij de berekening van de SOB-datum. Klager stelt zich op het standpunt dat ook de negen dagen subsidiaire hechtenis niet mee mogen tellen bij die berekening. Gelet daarop kan
klager strafonderbreking verleend krijgen nadat hij de helft van zijn straf heeft ondergaan. De door de directeur ingebrachte memo “Berekening datum strafonderbreking voor vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf” doet daaraan niet af en is niet
begrijpelijk in het licht van de wettelijke regeling.
De directeur heeft daarop geantwoord als tegenover de beklagrechter. Voorts heeft hij nog het volgende naar voren gebracht.
De berekening van de SOB-datum valt onder de verantwoordelijkheid van de directeur. De directeur verwijst naar de eerdere uitspraak van de beroepscommissie van 3 april 2014 (met kenmerk 14/606/GV), waarin de beroepscommissie (onder meer) oordeelt dat
vervangende hechtenis als vrijheidsstraf moet worden verstaan. Daarom dient die vervangende hechtenis mee te worden genomen bij de berekening van de SOB-datum. De directeur is voorts van mening dat de berekening, die geschiedt op basis van landelijke
richtlijnen, geen beslissing is van de directeur als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager dient daarom alsnog niet-ontvankelijk te worden verklaard in zijn beklag.
3. De beoordeling
Ten aanzien van de ontvankelijkheid van klager in zijn beklag heeft de directeur gesteld dat zijn beslissing de uitvoering van algemeen geldende beleidsregels betreft en dat er daarom geen sprake is van een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste
lid, van de Pbw. Klager zou daarom niet-ontvankelijk moeten worden verklaard in zijn beklag. De beroepscommissie verwerpt dit verweer van de directeur. Het beklag is gericht tegen het onjuist toepassen van algemene richtlijnen. Indien inderdaad sprake
zou zijn van een onjuiste berekening van de SOB-datum, kan dat de directeur worden aangerekend en is dat een beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. Klager is daarom op goede gronden ontvankelijk geacht door de beklagrechter.
Zoals de beroepscommissie eerder, in haar uitspraak van 3 april 2014 met kenmerk 14/606/GV heeft overwogen, valt (subsidiaire) hechtenis onder het begrip vrijheidsstraf als bedoeld in artikel 1, onder s, van de Pbw, en telt die (subsidiaire) hechtenis
mee bij het berekenen van de SOB-datum. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan daarom naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot een andere beslissing leiden dan die van de beklagrechter. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter, met aanvulling van de gronden.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit m. U van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr G.L.M. Urbanus, leden, in tegenwoordigheid van
mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 27 juni 2014.
secretaris voorzitter