Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/1081/GB, 23 juni 2014, beroep
Uitspraakdatum:23-06-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/1081/GB

Betreft: [klager] datum: 23 juni 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. Berbee, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 21 maart 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Veenhuizen afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 26 september 2013 gedetineerd. Hij is op 13 januari 2014 vanuit de p.i. Veenhuizen geplaatst in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klagers detentie heeft te maken met het feit dat zijn partner in de nabijheid van haar woning is aangevallen, waarbij zij haar ongeboren kind heeft verloren. Klager heeft de aanvaller op zijn beurt aangevallen. Het was de bedoeling dat klagers partner
uit Groningen richting Randstad zou verhuizen om nieuwe confrontaties te vermijden. Recent is duidelijk geworden dat het niet mogelijk is een vervangende woning in de Randstad te betrekken zodat zij niet dichter bij klager kan verblijven. Het gevolg
hiervan is dat klager nu in Rotterdam is gedetineerd, terwijl zijn partner in Groningen woont. Binnen afzienbare termijn zal zijn partner richting Assen verhuizen, waar wel vervangende woonruimte voor haar is gevonden. Klager dient teruggeplaatst te
worden richting Veenhuizen, opdat hij zich dichter bij zijn partner bevindt en zij hem gemakkelijker kan bezoeken. Dit is ook nodig voor het verwerken van het trauma van het verlies van het kind.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht.
Op 13 januari 2014 is klager geplaatst in de gevangenis van de locatie De Schie te Rotterdam, die in de selectierapportage wordt aangegeven als de voorkeur van klager. Klager heeft vervolgens verzocht om overplaatsing naar de p.i. Veenhuizen. Dit
verzoek is afgewezen, omdat er onvoldoende onderbouwde argumenten zijn om klager thans over te plaatsen. Hij verbleef nog maar kort in de locatie De Schie. Klager had destijds zelf verzocht om daar geplaatst te worden. Er is contact opgenomen met de
locatie De Schie. Er zijn geen nieuwe feiten en omstandigheden die tot een andere beslissing dienen te leiden. De directeur van de locatie De Schie is gevraagd om na een verblijf van tenminste een half jaar een selectieadvies te schrijven om vervolgens
opnieuw een beslissing te kunnen nemen. Daarin zal onder meer klagers gedrag over de afgelopen periode worden beschreven. Het gedrag tijdens zijn gehele detentie is bepalend voor waar klager geplaatst zal worden. Uiteindelijk wordt er rekening gehouden
met het regionaliseringsbeleid.

4. De beoordeling
4.1. Klager is overgeplaatst vanuit de p.i. Veenhuizen naar de gevangenis van de locatie De Schie. Klager had zelf zijn voorkeur voor locatie De Schie uitgesproken, omdat zijn partner naar de Randstad zou verhuizen. Vervolgens heeft klager drie
maanden later verzocht om terugplaatsing naar de p.i. Veenhuizen, omdat de verhuizing naar de Randstad niet is doorgegaan en zijn partner nu het voornemen heeft om naar Assen te verhuizen.

4.2. Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat de op de onder 3.2 genoemde gronden gebaseerde beslissing van de selectiefunctionaris, die heeft aangekondigd dat na een verblijf van tenminste zes maanden de selectiebeslissing
zal worden heroverwogen - en op welk moment er ook meer duidelijkheid zal zijn over de nieuwe woonplaats van klagers partner -, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk kan worden aangemerkt.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 23 juni 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven