Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0505/GB, 8 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 14/505/GB

Betreft: [klager] datum: 8 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. R.T.K. Davidse, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 12 februari 2014 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem te plaatsen in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 9 december 2013 gedetineerd. Hij verbleef in het huis van bewaring van locatie Torentijd te Middelburg, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt. Op 28 januari 2014 is hij geplaatst in het PPC van de p.i. Vught, waar een
individueel regime geldt. Op 12 maart 2014 is hij geplaatst in het huis van bewaring van locatie Torentijd te Middelburg, waar een regime van beperkte gemeenschap geldt.

3. De standpunten
3.1. Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager stelt dat de beslissing tot plaatsing in een PPC onvoldoende is gemotiveerd, dan wel als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt na afweging van alle in aanmerking komende belangen. Hij heeft niet verzocht om plaatsing in een PPC en
heeft aangegeven geschikt te zijn voor een verblijf in de locatie Torentijd te Middelburg. Hij betwist dat voldaan is aan artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing. Hij ontkent dat hij bijzondere opvang behoeft middels een
verblijf in een PPC. Het is onvoldoende gebleken dat forensische zorg is geïndiceerd. Er is aan klager onvoldoende inzicht gegeven in de gronden en overwegingen die hebben geleid tot plaatsing in een PPC. Daarbij moet rekening worden gehouden met het
feit dat het bezoek van klager een grotere afstand tot zijn verblijf moet afleggen. Klager wordt op deze manier onder andere belemmerd in de contacten met zijn kinderen, waarvan één minderjarig. Klager wenst zelf in de gelegenheid te worden gesteld het
beroep nader toe te lichten. Tevens acht hij een geldelijke tegemoetkoming voor het door hem geleden nadeel passend.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
De selectiefunctionaris stelt dat de forensisch psychiater vanuit het politiebureau heeft vastgesteld dat klager meer zorg nodig heeft dan de inrichting kan bieden. De indicatiestelling is opgesteld door de forensisch psychiater en vormt voldoende
reden
om hem te plaatsen in een PPC. Het is niet aan de selectiefunctionaris om de inhoud van het rapport van de forensisch psychiater te toetsen. De selectiefunctionaris heeft vastgesteld dat er niet aan getwijfeld kan worden dat er voldoende informatie
voorhanden was om klager in een PPC te plaatsen. Klager was op de hoogte van zijn plaatsing in een PPC en is akkoord gegaan.

4. De beoordeling
4.1. Klager wenst in de gelegenheid te worden gesteld het beroep nader toe te lichten. Dit verzoek is echter niet nader onderbouwd. De beroepscommissie acht zich aan de hand van de stukken voldoende voorgelicht om op het beroep te beslissen en wijst
het verzoek daarom af.

4.2. Het PPC van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.3. Op grond van het bepaalde in artikel 20c van de Regeling komen voor plaatsing in een PPC in aanmerking gedetineerden, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. De plaatsing of overplaatsing naar het PPC
geschiedt door middel van een advies van de directeur van de inrichting op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch overleg of het NIFP.

4.4. De directeur van de locatie Torentijd te Middelburg heeft de selectiefunctionaris geadviseerd klager over te plaatsen naar een PPC. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de overgelegde stukken onvoldoende kan worden afgeleid dat ten
aanzien
van klager forensische zorg was geïndiceerd. De informatie in het selectieadvies is te summier: met name ontbreken een screening en indicatiestelling. Hierdoor wordt er onvoldoende inzicht gegeven in de gronden en overwegingen die hebben geleid tot de
plaatsing van klager in een PPC. De beslissing van de selectiefunctionaris tot plaatsing van klager in het PPC van de p.i. Vught moet dan ook, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, als onredelijk en onbillijk worden aangemerkt. Het
beroep zal derhalve gegrond worden verklaard. Nu klager inmiddels op 12 maart 2014, na intrekking van de indicatiestelling, overeenkomstig zijn voorkeur is geplaatst in het huis van bewaring van de locatie Torentijd te Middelburg, zal de
beroepscommissie volstaan met deze gegrondverklaring en zal zij de selectiefunctionaris niet opdragen om een nieuwe beslissing te nemen. De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van de hierna te vermelden tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing. Zij kent klager een tegemoetkoming toe ten bedrage van € 50,-.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. L.M. Moerings en mr. M.A.G. Rutten, leden, in tegenwoordigheid van I.J.M.W. van der Sanden, secretaris, op 8 april 2014.

secretaris voorzitter

Naar boven