Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2583/GA, 22 januari 2014, beroep
Uitspraakdatum:22-01-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2583/GA

betreft: [klager] datum: 22 januari 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. E.R. Schenkhuizen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 2 augustus 2013 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel (locatie De Singel),

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 28 oktober 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC, [...], forensisch psychiater en directeur Zorg en Behandeling van het PPC en
[...],
juridisch medewerker van het PPC.
Klagers raadsman, mr. E.R. Schenkhuizen, heeft bij brief van 25 oktober 2013 laten weten dat zowel klager als hijzelf niet ter zitting zal verschijnen.

Na de zitting is, namens de beroepscommissie, de directeur verzocht een uittreksel van het behandelplan van klager toe te zenden naar het secretariaat van de Raad. Aan dit verzoek heeft de directeur op 8 januari 2014 voldaan.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 2 augustus 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten en het verloop van de procedure
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Het opleggen van een a-dwangbehandeling is ultimum remedium. Dit kan alleen worden opgelegd als andere pogingen of mogelijkheden hebben gefaald. Aan een motivering van een dergelijke beslissing moeten
zware eisen worden gesteld. De beslissing van de directeur voldoet niet aan de wettelijke eisen. Niet kan worden geconcludeerd dat klager gevaar oplevert zoals bedoeld in de Pbw. De omschreven, vermeende gevaren voldoen niet aan de wettelijke criteria.
De psychiaters hebben geen DSM-IV-diagnose gesteld, zodat onduidelijk is of er wel sprake is van enige psychiatrische stoornis. Hierdoor kan ook niet worden bepaald of er wel verband bestaat tussen het gedrag van klager en enige psychiatrische
stoornis.
Bij de besluitvorming moet betrokken worden een second opinion van een onafhankelijk psychiater. Uit de verklaring van de niet-behandelend psychiater blijkt dat die psychiater slechts een kort gesprek heeft gehad met klager. Op geen enkele wijze is
gemotiveerd waarom dwangbehandeling de enige structurele manier is om het gevaar af te wenden. Onduidelijk is of er geen minder ingrijpende middelen voorhanden zijn. De beslissing ontbeert in alle opzichten een draagkrachtige motivering.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur is zowel door de behandelend psychiater als door de tweede onafhankelijke psychiater geadviseerd over te gaan tot het toepassen van een a-dwangbehandeling. Uit de
verklaringen van de psychiaters blijkt dat zij van oordeel zijn dat klager een psychiatrische stoornis heeft. Er is een gevaar aanwezig als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, en derde lid, van de Pbw. Klager kan zonder aanleiding overgaan tot
het grof uitschelden van medegedetineerden en tevens zorgt hij voor forse geluidsoverlast op de afdeling. Daarnaast heeft klager vanuit zijn ziektebeeld seksueel-getinte fixaties op bepaalde personen, die gevaar opleveren voor de personen die in deze
fixatie zitten. Ook klagers achterdochtige denkbeelden, die rechtstreeks voortkomen uit zijn stoornis en gericht zijn naar het personeel, leveren gevaar op. Er bestaat causaal verband tussen die stoornis en het gevaar. Het gevaar is afwendbaar door
middel van toediening van medicatie. Het gevaar is niet anderszins afwendbaar. De beslissing is proportioneel en voldoet aan de wettelijke eisen. In een eerder stadium zijn minder ingrijpende interventies ingezet, zoals structurering om een verandering
van het gedrag teweeg te brengen en motivering om vrijwillig medicatie in te nemen. Deze minder ingrijpende interventies hebben niet geleid tot het gewenste resultaat. Er was geen mogelijkheid voor vrijwillige behandeling, omdat klager zijn stoornis
niet erkent en medicatie weigert. Sinds de start van de dwangbehandeling is er een lichte verbetering van het psychiatrische beeld en de daaruit voortvloeiende gedragsproblemen zichtbaar.

3. De beoordeling
De reikwijdte van het beroep
Op 2 augustus 2013 heeft de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel beslist bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen, omdat het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager
doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Daaraan voorafgaand heeft de directeur een voorgenomen beslissing, als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm), met deze strekking genomen. Op 2
augustus 2013 heeft klagers raadsman een beroepschrift alsmede een verzoek tot schorsing van de (definitieve) beslissing ingediend. Bij beslissing van 16 augustus 2013 (13/2582/SGA) heeft de voorzitter van de beroepscommissie klagers schorsingsverzoek
afgewezen.

In artikel 46d van de Pbw is het volgende bepaald: “Buiten de situaties als bedoeld in artikel 32 kan, indien niet voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 46c, onderdelen b en c, niettemin als uiterste middel geneeskundige behandeling
plaatsvinden:

a. voor zover aannemelijk is dat zonder die geneeskundige behandeling het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen, of
b. indien de directeur daartoe een besluit heeft genomen en dit naar het oordeel van een arts volstrekt noodzakelijk is om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde binnen de inrichting doet veroorzaken, af te wenden.”

Ingevolge artikel 46e, eerste lid, van de Pbw vindt geneeskundige behandeling overeenkomstig artikel 46d, onder a, van de Pbw plaats na een schriftelijke beslissing van de directeur waarin wordt vermeld voor welke termijn zij geldt.

Op grond van artikel 22e, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) stelt de directeur de voorzitter van de commissie van toezicht, de raadsman van de gedetineerde, de curator en de mentor in kennis van een voorgenomen beslissing tot
a-dwangbehandeling uiterlijk drie dagen voor het nemen van die beslissing. Zij worden in de gelegenheid gesteld bezwaren tegen de beslissing kenbaar te maken.

Artikel 72, derde lid, van de Pbw luidt als volgt: “Tegen de beslissing als bedoeld in het eerste lid van artikel 46e kan rechtstreeks beroep worden ingesteld bij de Raad.”

Klagers beroep is gericht tegen de definitieve beslissing van de directeur tot toepassing van a-dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, in samenhang bezien met artikel 46e, eerste lid, van de Pbw. Tegen een dergelijke
beslissing
staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw rechtstreeks beroep open.

Overigens overweegt de beroepscommissie het volgende. Tegen een voorgenomen beslissing, als bedoeld in artikel 22e, eerste lid, van de Pm staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw geen beroep open. In het verlengde hiervan ligt dat – voor
zover dat gelet op de aard van een voornemen al mogelijk zou zijn – van een voorgenomen beslissing geen schorsing kan worden gevraagd. Immers, alleen in geval beroep open staat – en dat staat alleen open tegen een definitieve beslissing – , is, gelet
op
artikel 73, vierde lid, van de Pbw, de in artikel 66 van de Pbw voorziene mogelijkheid van schorsing van overeenkomstige toepassing.

Gelet hierop acht de beroepscommissie het noodzakelijk dat, in aanvulling op de met waarborgen omgeven voorbereidingsprocedure, bij de tenuitvoerlegging van een beslissing tot het toepassen van a-dwangbehandeling een periode van 72 uur in acht wordt
genomen tussen het nemen van de definitieve beslissing tot dwangbehandeling door de directeur en de daadwerkelijke uitvoering van deze beslissing. Immers, indien de beslissing tot dwangbehandeling ex artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw, direct
uitvoerbaar is, leidt dit ertoe dat feitelijk geen mogelijkheid bestaat om een rechtsmiddel aan te wenden tegen de beslissing tot dwangbehandeling voordat deze behandeling is gestart. Tevens sluit deze handelwijze aan bij de vanuit de Tweede Kamer
geuite wens om een rechterlijke beoordeling mogelijk te maken die de rechterlijke toets vooraf zo dicht mogelijk nadert (Handelingen 2011-2012, nr. 52, item 4, 9 februari 2012, Tweede Kamer).

Het behandelplan en het medisch beroepsgeheim
Uit artikel 46b, eerste lid, van de Pbw volgt dat in overleg met de gedetineerde die in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand verblijft in een PPC een behandelplan wordt vastgesteld. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling,
kan, op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw, alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan. Ingevolge artikel 21b van de Pm bevat het behandelplan in ieder geval de
diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde en de therapeutische middelen die in verband hiermee worden toegepast. In geval er sprake is van een dwangbehandeling dan dient, op grond van artikel 22 van de Pm, ook in het
behandelplan te worden opgenomen welke minder bezwarende middelen zijn aangewend ten einde het gevaar dat de stoornis kan veroorzaken af te wenden als ook de wijze waarop rekening is gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde.

Voor de beoordeling van een beslissing van de directeur tot het opleggen van een dwangbehandeling acht de beroepscommissie het, gelet op de hiervoor genoemde artikelen, noodzakelijk kennis te nemen van (onderdelen van) het behandelplan.

Artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW), dat op grond van artikel 7:464, eerste lid, van het BW van overeenkomstige toepassing is op de onderhavige situatie, luidt als volgt:
“Onverminderd het in artikel 448 lid 3, tweede volzin, bepaalde draagt de hulpverlener zorg, dat aan anderen dan de patiënt geen inlichtingen over de patiënt dan wel inzage in of afschrift van de bescheiden, bedoeld in artikel 454, worden verstrekt dan
met toestemming van de patiënt. Indien verstrekking plaatsvindt, geschiedt deze slechts voor zover daardoor de persoonlijke levenssfeer van een ander niet wordt geschaad. De verstrekking kan geschieden zonder inachtneming van de beperkingen, bedoeld in
de voorgaande volzinnen, indien het bij of krachtens de wet bepaalde daartoe verplicht.”

Verstrekking van de wettelijk voorgeschreven, hiervoor genoemde, onderdelen van het behandelplan aan de beroepscommissie in het kader van haar toetsing op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te
merken als een wettelijke verplichting in de zin van artikel 7:457, eerste lid, derde volzin van het BW. De beroepscommissie is, gelet op het vorenstaande en in aanmerking nemende het medisch beroepsgeheim van de behandelaren, van oordeel dat het de
directeur vrijstaat (onderdelen uit) het behandelplan aan de beroepscommissie te verstrekken. Hierbij dient de directeur wel af te wegen welke gegevens voor de beoordeling door de beroepscommissie noodzakelijk zijn. Gelet hierop heeft de
beroepscommissie, teneinde verdere informatie te verkrijgen die noodzakelijk is voor een goede beoordeling, een uittreksel van het behandelplan van klager opgevraagd bij het PPC, met inachtneming van het ook in de medische wereld gebruikelijke
“need-to-know-principe”.

Verklaringen van twee psychiaters
Vanwege het ingrijpende karakter van de dwangbehandeling is in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw bepaald dat de directeur, ten behoeve van zijn beslissing tot toepassing van dwangbehandeling, dient te overleggen een verklaring van de behandelend
psychiater alsmede een verklaring van een psychiater die de gedetineerde met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht maar niet bij diens behandeling betrokken was. Uit deze verklaringen dient te blijken dat de gedetineerde op wie de verklaring
betrekking heeft, is gestoord in zijn geestvermogens en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, onder a, van de Pbw zich voordoet.

De beroepscommissie stelt vast dat uit de Pbw en de toelichting daarop voortvloeit dat er ten minste drie verschillende personen betrokken dienen te zijn bij de beslissing tot toepassing van een a-dwangbehandeling, te weten de directeur van de
inrichting, de behandelend psychiater en een psychiater die niet bij de behandeling van de betreffende gedetineerde betrokken is.

Uit de overgelegde stukken blijkt dat, alvorens de beslissing tot a-dwangbehandeling ten aanzien van klager is genomen, de directeur die de beslissing heeft genomen, [...], advies heeft ingewonnen bij [...], behandelend psychiater van klager en bij
[...], niet-behandelend psychiater. De verklaringen van de twee psychiaters zijn door de directeur overgelegd.

Uit het vorenstaande maakt de beroepscommissie op dat is voldaan aan het bepaalde in artikel 46e, tweede lid, van de Pbw. Eventuele klachten over de wijze waarop de psychiaters onderzoek hebben gedaan en tot hun oordeel zijn gekomen, kunnen niet in
deze
procedure worden behandeld. Daarvoor bestaat een aparte procedure.

Stoornis van de geestvermogens, gevaar ex artikel 46a van de Pbw en causaal verband
Uit de overgelegde verklaringen van beide psychiaters blijkt het volgende. Klager heeft een ernstige psychiatrische stoornis en is manisch psychotisch gedecompenseerd. Vanuit zijn stoornis veroorzaakt klager gevaar. Er is sprake van gevaar als bedoeld
in artikel 46a, eerste lid, onder d, van de Pbw (het gevaar dat de gedetineerde met hinderlijk gedrag agressie van anderen zal oproepen). Klager heeft een dreigende houding jegens medegedetineerden en kan zonder enige aanleiding overgaan tot het grof
uitschelden van medegedetineerden. Klager zorgt voor forse geluidsoverlast op de afdeling, met name ’s nachts. Het veroorzaken van geluidsoverlast komt voort uit het ziektebeeld. Het gevaar bestaat dat hij met dit gedrag agressie van anderen over zich
afroept. Voorts is er sprake van gevaar als bedoeld in artikel 46a, derde lid, van de Pbw (gevaar voor de algemene veiligheid van personen of goederen). Klager heeft vanuit zijn ziektebeeld seksueel-getinte fixaties op bepaalde personen, die potentieel
gevaar opleveren voor de personen die in die fixatie zitten. Klager ontkent deze (seksueel-getinte) gedragingen en stelt dat de vrouwelijke personeelsleden zich aan hem opdringen. Ook heeft klager achterdochtige denkbeelden, die zijn gericht op het
personeel en gevaar opleveren voor het personeel.

In het door de directeur overgelegde uittreksel van klagers behandelplan staat het volgende: “Patiënt is breedsprakig en spreekt op hoog volume waarmee hij zijn incoherente gedachtegang ongevraagd deelt met zijn omgeving (zowel personeel als
medepatiënten). De inhoud van zijn gedachten is achterdochtig en zelfs waanachtig; hij meent complotten te zien tegen hem en beschuldigt personeel van onheus gedrag. Een aantal personeelsleden zijn opgenomen in een seksuele waan. Zelf zegt hij te
beschikken over bijzondere gaven zoals een zeer hoog IQ waardoor mensen het op hem gemunt hebben. In de media zou veelvuldig over hem gesproken worden. In het contact is hij prikkelbaar wat makkelijk kan overgaan in een bedreigende houding. Fysiek
agressief is hij in het PPC-A vooralsnog niet geweest. Ook zonder gesprekspartners praat hij veel (op cel) wat auditieve hallucinaties doet vermoeden. Hij zorgt voor veel geluidsoverlast op de afdeling, ook ’s nachts. [...] Sinds zijn opname leidt het
gedrag van patiënt in toenemende mate tot onveilige situaties. Niet alleen nemen zijn prikkelbare stemming en dreigende houding toe, ook lijkt hij meer agressie van zijn omgeving (medepatiënten) over zich af te roepen. Op verschillende momenten heeft
hij patiënten zonder aanleiding grof uitgescholden waarna personeel moest ingrijpen.”

Klagers raadsman heeft aangevoerd dat niet is gebleken dat klager is gediagnosticeerd met een psychiatrische stoornis volgens de DSM-IV-criteria.
In de verklaringen van de psychiaters wordt een uiteenzetting gegeven van het gedrag en de denkwijze van klager. Op basis daarvan zijn zij tot het oordeel gekomen dat klager een psychiatrische stoornis heeft en dat hij vanuit zijn stoornis handelt en
daarmee gevaar veroorzaakt.

De beroepscommissie acht het, op basis van de overgelegde stukken en gelet op het vorenstaande, voldoende aannemelijk geworden dat klager leidt aan een psychiatrische stoornis en dat klager, vanuit die stoornis, gevaar, als bedoeld in artikel 46a,
eerste lid, onder d, en derde lid, van de Pbw, veroorzaakt. Overigens overweegt de beroepscommissie dat het niet noodzakelijk is dat een stoornis van de geestvermogens wordt omschreven in een DSM-IV-classificatie. Ook zonder een dergelijke
classificatie
kan het, op grond van de beschrijving van het gedrag, aannemelijk worden geacht dat er sprake is van een stoornis van de geestvermogens. De beroepscommissie verwijst hierbij naar de uitspraak van de Hoge Raad, d.d. 18 december 2012, LJN: BY5355.

Alternatieven
Uit de verklaringen van de psychiaters volgt dat klager een behandelbare stoornis heeft. Uit klagers psychiatrische voorgeschiedenis is gebleken dat klager beter functioneerde toen hij met medicatie werd behandeld (2009). Voorts blijkt uit die
verklaringen dat gebruik van medicatie de enige manier is om de stoornis in remissie te brengen en het gevaar af te wenden.

In het uittreksel van het behandelplan staat het volgende: “Kortdurend separeren van de groep middels een time-out op zijn kamer of korte isolatieplaatsing zijn vooralsnog de meest effectieve interventies.” Voorts staat in het behandelplan: “Er zijn in
een eerder stadium minder ingrijpende interventies ingezet zoals motivering om vrijwillig medicatie in te nemen en structurering aanbrengen om verandering in zijn gedrag teweeg te brengen.
Bovenstaande minder ingrijpende interventies hebben niet geleid tot het gewenste resultaat. Op dit moment is hierdoor geen mogelijkheid aanwezig voor vrijwillige behandeling aangezien patiënt zijn stoornis niet lijkt te erkennen en medicatie weigert.”

Uit de overgelegde stukken volgt naar het oordeel van de beroepscommissie dat is getracht in samenspraak met klager en op andere dan gedwongen wijze te komen tot het beoogde doel. Dit heeft onvoldoende effect gehad. Daarmee is, gelet op de hiervoor
omschreven stoornis, voldoende aannemelijk geworden dat er in redelijkheid geen alternatieven meer voorhanden zijn en dat het toepassen van een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Aannemelijk is geworden dat in het behandelplan is voorzien in de
mogelijkheid tot het toepassen van een geneeskundige behandeling (onder dwang).

Conclusie
Gelet op het vorenstaande acht de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat klager een psychiatrische stoornis heeft, dat klager vanuit die stoornis gevaar, als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, en derde lid, van de Pbw veroorzaakt
en dat, zonder een geneeskundige behandeling, het gevaar dat de stoornis van zijn geestvermogens klager doet veroorzaken niet binnen een redelijke termijn kan worden weggenomen. Tevens is het voor de beroepscommissie voldoende aannemelijk geworden dat
de gekozen dwangbehandeling voldoet aan de eisen van proportionaliteit, subsidiariteit en doelmatigheid. De beslissing van de directeur om bij klager een dwangbehandeling, als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw toe te passen kan
derhalve niet worden aangemerkt als onredelijk en onbillijk. Het beroep zal dan ook ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, dr. M. Kooyman en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 22 januari 2014

secretaris voorzitter

Naar boven