Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3550/GA (tussenbeslissing), 2 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:02-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3550/GA (tussenbeslissing)

betreft: [klager] datum: 2 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.H. van Keulen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 25 oktober 2013 genomen beslissing van de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel,

alsmede van de onderliggende stukken.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 januari 2014, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. C.H. van Keulen, [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur van het PPC, en [...], chef de clinique van het PPC.
Hoewel klager, die in dezelfde inrichting verblijft als waar de zitting is gehouden, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beschikking
Het beroep betreft de beslissing van de directeur van 25 oktober 2013, inhoudende dat klager wordt verplicht tot het ondergaan van een geneeskundige behandeling als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw voor de duur van drie maanden.

2. De standpunten en het verloop van de procedure
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager levert geen gevaar op voor zichzelf of anderen. Hij erkent dat hij zich enige tijd onrustig heeft gevoeld. Echter, dit komt voort uit zijn ADHD-stoornis en niet, zoals de behandelaren in het PPC
stellen, uit een bipolaire of schizo-affectieve stoornis. Klager heeft aldus een andere mening over de vermeende relatie tussen zijn stoornis en het af te wenden gevaar. Klager wenst het medicijn Ritalin voorgeschreven te krijgen, opdat op deze wijze
het vermeende gevaar kan worden afgewend. Klager krijgt Ritalin reeds jaren voorgeschreven en dit medicijn helpt hem zijn gedachten te ordenen. Dit neemt niet weg dat klager bereid is andere afspraken te maken met zijn behandelaren. Klager is bereid
binnen het wettelijk kader van de Wet Bopz een behandeling te ondergaan. Nu klager hiertoe bereid is, is niet voldaan aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit. Ook voldoet de beslissing niet aan de eisen van doelmatigheid, nu behandeling
zwaarder is dan het alternatief, namelijk het innemen van Ritalin. Ritalin werkt beter dan het medicijn, een anti-psychoticum, dat klager thans gedwongen moet innemen. Bovendien heeft hij last van bijwerkingen van die medicatie. De beslissing van de
directeur is onredelijk en onbillijk.

Door en namens de directeur is de bestreden beslissing als volgt toegelicht. De directeur is zowel door de behandelend psychiater als door de tweede, onafhankelijke psychiater geadviseerd over te gaan tot het toepassen van een a-dwangbehandeling.
Klager
heeft een psychiatrische stoornis. Er is sprake van ontremming, agressief gedrag, het veroorzaken van overlast en het aanrichten van vernielingen. Ter zitting heeft de directeur desgevraagd toegelicht dat klager zowel overdag als ‘s nachts veel
geluidsoverlast veroorzaakt(e). Meerdere gedetineerden hebben hierover geklaagd bij het afdelingshoofd. Er is gevaar aanwezig als bedoeld in artikel 46a, eerste lid, onder d, tweede lid, onder a, en derde lid, van de Pbw. Er bestaat causaal verband
tussen klagers psychiatrische stoornis en het gevaar dat hij met zijn gedrag veroorzaakt. Ter zitting heeft de directeur te kennen gegeven dat klager meermalen eerder in het PPC opgenomen is geweest. Toen klager binnenkwam in het PPC gebruikte hij
Ritalin. Op het moment dat werd beslist over te gaan tot een a-dwangbehandeling, omdat klager vanuit zijn psychiatrische stoornis gevaar veroorzaakte, gebruikte klager ook Ritalin. Ook met gebruik van Ritalin vertoonde klager dus ontremd en agressief
gedrag. Het gevaar is afwendbaar door middel van toediening van medicatie. Het gevaar is niet anderszins afwendbaar. Er is sprake van forse lijdensdruk, omdat hij vanuit een ontbrekend ziekte-inzicht geen adequate medicamenteuze behandeling wil
aanvaarden. Klager weigert de medicatie die nodig is om zijn stoornis in remissie te brengen. Hij neemt wel enige medicatie in, maar hierin is hij niet consistent. Er zijn geen afspraken met hem te maken over vrijwillige, structurele inname van
medicatie. In een eerder stadium zijn andere, minder ingrijpende interventies ingezet, zoals het aanbieden van een individueel dagprogramma en het opleggen van time-outs in de (afzonderings)cel. Deze interventies hebben evenwel niet geleid tot het
gewenste resultaat, waardoor een a-dwangbehandeling noodzakelijk is. Klager heeft te kennen gegeven bereid te zijn zich in het kader van de Wet Bopz te laten behandelen. Plaatsing in een GGZ-instelling, in het kader van de Wet Bopz, laat lang op zich
wachten. Daarbij komt dat de criteria om tot dwangbehandeling over te gaan binnen de Wet Bopz niet anders zijn dan binnen de Pbw. Er is een behandelplan voor klager opgesteld en daarin staat onder meer dat kan worden overgegaan tot het toepassen van
een
a-dwangbehandeling. Desgevraagd heeft de directeur geantwoord dat het behandelplan niet is overgelegd en dat er twijfels bestaan over de vraag welke informatie uit het behandelplan aan derden, waaronder de beroepscommissie, mag worden verstrekt.

3. De beoordeling
Het beroep is gericht tegen de definitieve beslissing (als bedoeld in artikel 46e, eerste lid, van de Pbw) van de directeur van 25 oktober 2013 om ten aanzien van klager een a-dwangbehandeling (als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw)
toe te passen. Tegen een dergelijke beslissing staat op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw rechtstreeks beroep open bij de beroepscommissie.

Uit artikel 46b, eerste lid, van de Pbw volgt dat in overleg met de gedetineerde die in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand verblijft in een PPC een behandelplan wordt vastgesteld. Geneeskundige behandeling, waaronder a-dwangbehandeling,
kan op grond van artikel 46c, aanhef en onder a, van de Pbw in samenhang bezien met artikel 46d van de Pbw alleen plaatsvinden als hierin is voorzien in het behandelplan. De directeur heeft niet het behandelplan van klager dan wel een uittreksel
daarvan
overgelegd. Om te kunnen beoordelen of een beslissing tot het toepassen van een a-dwangbehandeling voldoet aan de eisen die in de Pbw en de Penitentiaire maatregel (Pm) daaraan worden gesteld en of deze beslissing kan worden aangemerkt als redelijk en
billijk, acht de beroepscommissie het noodzakelijk kennis te nemen van (onderdelen uit) het behandelplan van de betreffende gedetineerde.

In eerdere uitspraken, waaronder die van 3 december 2013 (met kenmerk 13/2585/GA) en die van 22 januari 2014 (met kenmerk 13/2583/GA), heeft de beroepscommissie, in aanmerking genomen artikel 7:457, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek (BW) en het
medisch beroepsgeheim van de behandelaren van het PPC, geoordeeld dat het de directeur vrijstaat (onderdelen uit) het behandelplan aan de beroepscommissie – in het kader van haar toetsing op grond van artikel 72, derde lid, van de Pbw – te verstrekken.

Nu (een uittreksel van) het behandelplan niet is overgelegd, acht de beroepscommissie zich onvoldoende ingelicht om thans op het beroep te beslissen. Zij zal de behandeling van het beroep derhalve aanhouden en de directeur verzoeken, binnen een termijn
van één week, (een uittreksel van) het behandelplan dat ten behoeve van klager is opgesteld toe te zenden naar het secretariaat van de Raad. Het (uittreksel van het) behandelplan zal, nadat dit op het secretariaat van de Raad is binnengekomen, worden
toegezonden aan klager en zijn raadsvrouw en zij zullen in de gelegenheid worden gesteld, binnen ook een termijn van één week, hierop te reageren. Deze op zich korte termijnen vinden hun grond in de ernst van de inbreuk die een dwangbehandeling
inhoudt.
Nadat de reactie van klager en/of de raadsvrouw is ontvangen dan wel nadat de hiervoor gestelde termijnen zijn verstreken (zonder dat de gevraagde informatie is verstrekt), zal de beroepscommissie op het beroep van klager beslissen.

De directeur dient zodanige informatie te verstrekken, dat de beroepscommissie op grond daarvan kan toetsen of de directeur in redelijkheid heeft kunnen komen tot de bestreden beslissing. De beroepscommissie is van oordeel dat in het (uittreksel van
het) door de directeur toe te zenden behandelplan in ieder geval moet staan:
a. dat is voorzien in de mogelijkheid om, indien dit noodzakelijk is, ten aanzien van de betreffende gedetineerde een a-dwangbehandeling toe te passen; tevens moet in het behandelplan staan dat is voorzien in de mogelijkheid om in het kader van de
a-dwangbehandeling dwangmedicatie toe te dienen;
b. de diagnose van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
c. de therapeutische middelen, zo mogelijk gerelateerd aan de verschillende aspecten die in de stoornis te onderscheiden zijn, die zullen worden toegepast teneinde een zodanige verbetering van de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde
te bereiken, dat het gevaar op grond waarvan deze in verband met zijn geestelijke gezondheidstoestand in een daartoe krachtens artikel 14 van de wet aangewezen afdeling of inrichting behoeft te verblijven, wordt weggenomen (artikel 21b, eerste lid,
aanhef en onder b, van de Pm);
d. of er overeenstemming over het geneeskundig behandelplan is (artikel 21b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Pm);
e. welke minder bezwarende middelen zijn aangewend om het gevaar dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken weg te nemen dan wel af te wenden (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder a, van de Pm);
f. de wijze waarop rekening wordt gehouden met de voorkeuren van de gedetineerde ten aanzien van de behandeling (artikel 22, eerste lid, aanhef en onder b, van de Pm); en
g. het gevaar (als bedoeld in artikel 46a van de Pbw) dat de stoornis van de geestvermogens de gedetineerde doet veroorzaken.

Ten aanzien van het onderdeel als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De directeur dient in het kader van een beroepszaak betreffende a-dwangbehandeling informatie over de stoornis van de geestvermogens van de gedetineerde aan
de beroepscommissie te verstrekken. Uit die informatie moet de beroepscommissie genoegzaam kunnen afleiden dat de betreffende gedetineerde een psychiatrische stoornis heeft en dat een geval als bedoeld in artikel 46d, aanhef en onder a, van de Pbw zich
voordoet. In dit kader bezien acht de beroepscommissie de enkele mededeling (van de psychiater) dat een gedetineerde “een ernstige psychiatrische stoornis” heeft volstrekt onvoldoende.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij van de directeur van het PPC Amsterdam Over-Amstel verwacht dat hij/zij (de directeur) bij volgende beroepszaken betreffende a-dwangbehandeling uit eigen beweging het (uittreksel van het)
behandelplan
van de betreffende gedetineerde aan het dossier toevoegt, op de wijze zoals hiervoor is uiteengezet.

4. De uitspraak
De beroepscommissie houdt de behandeling van het beroep aan voor een periode van ten hoogste twee weken in afwachting van de toezending van het (uittreksel van het) behandelplan door de directeur en de reactie daarop van klager en/of zijn raadsvrouw.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en prof. dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 2 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven