Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/2300/TR, 2 december 2013, beroep
Uitspraakdatum:02-12-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/2300/TR

betreft: [klager] datum: 2 december 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt), heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.G. Doornbos, namens

[...], verder te noemen klager,

tegen een beslissing van 19 juni 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 31 oktober 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsman mr. M.G. Doornbos, en namens de Staatssecretaris, [...], werkzaam bij de
Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft bij brief van 19 juni 2013 medegedeeld dat klagers verzoek tot vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting is afgewezen.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijk geworden rechterlijke uitspraak van 30 september 2011 veroordeeld tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vijf jaar met aftrek, en ter beschikking gesteld (tbs) met bevel dat hij van overheidswege zal worden
verpleegd.
De datum van de vervroegde invrijheidstelling van klager en de aansluitende aanvang van zijn tbs is gesteld op 9 september 2015. Klager verbleef in het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de p.i. Amsterdam Over-Amstel. Op 1 november 2013 is
hij
overgeplaatst naar de p.i. Leeuwarden.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris heeft verzuimd in zijn afwijzing te verwijzen naar de mogelijkheid van beroep. Klager kan zich geen reden bedenken waarom de Staatssecretaris de geadresseerde niet behoeft te
wijzen op een beroepsmogelijkheid, als deze er wel is. Het beroepschrift is alsnog zo snel mogelijk ingediend. Klager meent derhalve dat er sprake is van een verschoonbare termijnoverschrijding.
Klager meent dat zijn v.i.-datum ligt op 24 maart 2013. Het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling, dat uitgaat van een v.i.-datum van 9 september 2015, klopt niet. De advocaat-generaal bij het gerechtshof Arnhem heeft niet gereageerd op een brief
van klager van 25 april 2013 waarin hij verzoekt om opheldering. Klager vermoedt dat ten onrechte de nog niet opgelegde gijzeling (lijfsdwang) als gevolg van de Terwee-maatregel is meeberekend.
Op 19 mei 2010 is klager geplaatst in FPA De Dijk te Heiloo. In september 2011 heeft een intakegesprek plaatsgevonden in FPK De Kijvelanden. Volgens deze inrichting is behandeling noodzakelijk. In 2012 verbleef klager in de p.i. Zuyderbos, alwaar hij
detentieongeschikt is verklaard. De toenmalige raadsman van klager heeft met de selectiefunctionaris afgesproken dat klager zal worden overgeplaatst naar een PPC en dat alles in het werk zal worden gesteld om een vervroegde plaatsing in een
tbs-inrichting mogelijk te maken. Klager meent dat hij in een tbs-inrichting moet worden geplaatst omdat hij het ten uitvoer gelegde gedeelte van de gevangenisstraf inmiddels heeft ondergaan. Subsidiair meent klager dat er dringende medische redenen
aanwezig zijn die plaatsing op een eerder tijdstip noodzakelijk maken.
Het behandelplan van het PPC te Amsterdam bevat onjuistheden. Klager verwijst naar een e-mailbericht van de PMO-ondersteuner en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Zuyderbos, die klagers lezing van de gemaakte afspraken ondersteunen.
Klager wordt overgeplaatst naar een reguliere penitentiaire inrichting omdat de as-1-stoornis niet te behandelen is in een PPC. Klager is het hier niet mee eens en voelt zich een speelbal van de Staatssecretaris. Klager verwijst naar het advies van
forensisch psychiater W. waaruit naar voren komt dat klager beperkt detentiegeschikt is en wel in die mate dat hij indien mogelijk eerder in aanmerking dient te komen voor plaatsing in een tbs-inrichting.
Het advies van de commissie geestelijk gestoorde gedetineerden (GGG) is uitermate kort. Het advies geeft ongemotiveerd aan dat er geen dringende medische redenen zijn voor een vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting. Klager wordt in het PPC alleen
verzorgd; hij krijgt daar geen behandeling. Klager meent dat de Staatssecretaris zich onvoldoende in de zaak heeft verdiept. Onduidelijk blijft waarom de Staatssecretaris afwijkt van de eerder afgesproken en uitgezette route naar plaatsing in een
tbs-inrichting. Het verblijf van klager in een penitentiaire inrichting loopt niet naar wens, gelet op de vele klachten die klager indient. Ook bij het personeel bestaat onvrede over klagers verblijf in een PPC.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht. Het beroep is niet ingediend binnen de geldende beroepstermijn. De Staatssecretaris is wettelijk niet verplicht in de afwijzende beslissing een beroepsclausule
op te nemen. Bovendien werd klager bijgestaan door een advocaat, die op de hoogte is van de beroepstermijnen. Klager heeft geen geldige reden opgegeven voor de termijnoverschrijding. Om die reden kan klager niet in zijn beroep worden ontvangen.
Voor de Staatssecretaris vormt het besluit voorwaardelijke invrijheidstelling van 21 maart 2013 het uitgangspunt voor de tenuitvoerlegging van de aan klager opgelegde straf(fen) en maatregel(en). In dit besluit is de v.i.-datum bepaald op 9 september
2015. In de selectiebeslissing van 17 juli 2012 is opgenomen dat vanuit het PPC te Amsterdam zou worden onderzocht of klager vanwege detentieongeschiktheid vervroegd geplaatst zou moeten worden in een tbs-inrichting. Hieraan is gevolg gegeven door
middel van een beoordeling door de Adviescommissie GGG. Deze commissie stelt in haar advies van 19 juni 2013 dat bij klager geen sprake is van detentieongeschiktheid maar van beperkte detentiegeschiktheid, niet leidend tot een indicatie voor medisch
noodzakelijke psychiatrische behandeling die niet in detentie zou kunnen plaatsvinden. Ook het obsessieve gedrag van klager is voor de commissie geen reden anders te adviseren.
Alleen bij dringende medische redenen kan een gedetineerde met een combinatievonnis in aanmerking komen voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting. De Staatssecretaris leest niet uit de stukken dat met klager is afgesproken dat hij vervroegd in
een
tbs-inrichting zal worden geplaatst.. Afgesproken is dat een onderzoek zou plaatsvinden of er aanleiding is voor vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting.

4. De beoordeling
De Staatssecretaris heeft per brief van 16 juni 2013 klagers verzoek om vervroegde plaatsing in een tbs-inrichting afgewezen. Deze beslissing is naar het oordeel van de beroepscommissie aan te merken als een beslissing, waartegen op grond van artikel
69, eerste lid onder f, Bvt beroep kan worden ingesteld binnen de in artikel 58, vijfde lid, Bvt genoemde termijn van zeven dagen. Een na afloop van deze termijn ingediend beroepschrift is niettemin ontvankelijk, indien redelijkerwijs niet kan worden
geoordeeld dat de verpleegde in verzuim is geweest. Nu de Staatssecretaris in genoemde brief niet heeft gewezen op de mogelijkheid van het indienen van beroep en het beroep desondanks zo spoedig mogelijk is ingediend, is de overschrijding van de
beroepstermijn te billijken en kan klager in zijn beroep worden ontvangen.

Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Penitentiaire maatregel (Pm) geschiedt de plaatsing van een veroordeelde tot gevangenisstraf die tevens de maatregel van terbeschikkingstelling met verpleging van overheidswege is opgelegd, indien het ten
uitvoer te leggen gedeelte van de gevangenisstraf is ondergaan. Op grond van het tweede lid van dit artikel kan de plaatsing op een eerder tijdstip plaatsvinden indien – hier van belang – er dringende medische redenen aanwezig zijn die plaatsing op een
eerder tijdstip noodzakelijk maken. De beroepscommissie is van oordeel dat uit de stukken, waaronder de bevindingen uit het onderzoek door psychiater W. van 9 januari 2013 en het advies van 19 juni 2013 van de adviescommissie GGG, vorenbedoelde
dringende medische redenen niet zijn gebleken. Weliswaar heeft de beroepscommissie geconstateerd dat de situatie moeilijk werkbaar is voor de inrichting en dat dit vragen oproept omtrent de meest voor de hand liggende inrichting waar klager geplaatst
zou moeten worden; echter, de beheersproblemen waarvan hier kennelijk sprake is – klager verwees ter zitting van de beroepscommissie naar de vele klachten die hij heeft ingediend – vormen geen grond voor een vervroegde plaatsing van klager in een
tbs-inrichting. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

De beroepscommissie merkt ten overvloede nog op dat zij uitgaat van de juistheid van de gegevens die in de beroepsprocedure worden overgelegd. Het ligt niet op de weg van de beroepscommissie zich uit te laten over de vraag of de berekening van de
v.i.-datum correct is. Klager zal zich hiervoor dienen te wenden tot het Openbaar Ministerie.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr. drs. L.C. Mulder, leden, in tegenwoordigheid van mr. R. Kokee, secretaris, op 2 december 2013

secretaris voorzitter

Naar boven