Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1382/GA, 20 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:20-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1382/GA

betreft: [klager] datum: 20 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 18 maart 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voormelde p.i. in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. K.D. Regter, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. de verstrekking aan klager van onjuiste rekeningoverzichten als gevolg van de invoering van een nieuw financieel systeem (‘Leonardo’) (VU 2013/261);
b. de oplegging van een voorwaardelijke disciplinaire straf van vier dagen opsluiting in een strafcel dan wel een andere verblijfsruimte dan een strafcel, met een proeftijd van drie maanden (VU 2013/262);
c. het niet nemen van een beslissing op klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof (VU 2013/263);
d. het feit dat klager niet naar de belastingdienst mag bellen met het telefoontoestel dat is bestemd voor het voeren van gesprekken met geprivilegieerde personen of instanties, en dat gesprekken met de belastingdienst worden aangemerkt als
privégesprekken en afgaan van zijn wekelijkse belminuten (VU 2013/264);
e. het niet mogen bellen met de politie om aangifte te doen van de vermissing van zijn reisdocument (VU 2013/265);
f. het feit dat klager niet naar de reclassering mag bellen met het telefoontoestel dat is bestemd voor het voeren van gesprekken met geprivilegieerde personen of instanties (VU 2013/266).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in het beklag als vermeld onder a, b. en c. en heeft het beklag als vermeld onder d, e. en f. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt in beroep – zakelijk weergegeven – als volgt toegelicht.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a: klager klaagt niet zo zeer over de onjuiste overzichten van zijn rekening-courant, maar voornamelijk over het niet tijdig bijschrijven op zijn rekening van een op 27 december 2012 gedane storting van €
700,=. Eerst nadat klagers raadsman op 22 februari 2013 een brief had gestuurd naar de directeur is de storting verwerkt. Klager heeft aldus gedurende lange tijd geen gebruik kunnen maken van dit bedrag en hiervan heeft hij nadeel ondervonden. Gelet op
eerdere uitspraken van de beroepscommissie (12/2700/GA) dient klager ontvankelijk te worden verklaard in zijn klacht over het onjuiste beheer van zijn rekening.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c: klagers vader heeft wel een medische machtiging verstrekt, zodat zijn medische gegevens opgevraagd hadden kunnen worden. De bestreden beslissing is derhalve onzorgvuldig voorbereid en genomen.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e: klager is ermee bekend dat hij in de inrichting intern aangifte kan doen bij een buitengewoon opsporingsambtenaar (BOA). Echter, omdat het onredelijk lang duurde voordat klager aangifte kon doen bij een
BOA, heeft klager zelf contact willen opnemen met de politie. Er was wel degelijk noodzaak voor klager om telefonisch contact op te nemen met de politie. Klagers ISD-traject zou namelijk op 2 april 2013 eindigen en om voor een vervolgbehandeling in een
GGZ-instelling in aanmerking te komen, diende klager te beschikken over een identiteitsbewijs.
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder f: om de vaart te houden in zijn ISD-traject heeft klager contact willen opnemen met de reclassering. De beklagcommissie heeft een te enge uitleg gegeven aan het begrip ‘diens reclasseringswerker’ uit
artikel
37, eerste lid, onder j, van de Pbw. Klager heeft onder andere contact willen opnemen om bekend te worden met de aan hem toegewezen reclasseringswerker.

De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ingevolge artikel 61, derde lid, van de Pbw dient een gedetineerde in zijn klaagschrift de beslissing waarover hij wil klagen en de redenen van zijn beklag zo nauwkeurig mogelijk te vermelden. De voorzitter van de beklagcommissie heeft ter zitting van
18 maart 2013 aan klager meegedeeld dat, om tot een goede klachtbehandeling te komen, het wenselijk is dat klager duidelijker formuleert en concreter omschrijft waarop zijn klachten betrekking hebben. De beklagcommissie heeft klager ter zitting gehoord
en daarbij zijn de onder a. tot en met f. genoemde beklagonderwerpen aan de orde geweest. Gelet hierop en nu klagers raadsman in het aanvullende beroepschrift van 30 mei 2013 tevens is uitgegaan van deze beklagonderwerpen, zal de beroepscommissie deze
beklagonderwerpen in beroep beoordelen.

Hetgeen in beroep is aangevoerd kan naar het oordeel van de beroepscommissie niet tot andere beslissingen leiden dan die van de beklagcommissie.
In aanvulling op de uitspraak van de beklagcommissie overweegt de beroepscommissie het volgende.
Met betrekking tot het beklag als vermeld onder a. heeft klagers raadsman aangevoerd dat het beklag vooral is gericht tegen het niet tijdig verwerken van een ten behoeve van klager gedane storting van € 700,=. De beroepscommissie is van oordeel dat uit
de formulering van het klaagschrift blijkt dat de klacht enkel is gericht tegen de verstrekking van onjuiste rekeningoverzichten. Daarbij komt dat uit de uitspraak van de beklagcommissie niet blijkt dat klager ter zitting heeft aangevoerd dat de klacht
(vooral) gaat over de niet-tijdige verwerking van de storting. Eerst in beroep is aldus de klacht aangevoerd dat de storting niet tijdig is verwerkt. Nu niet is gebleken dat hierover beklag is gedaan bij de beklagcommissie, dient dit punt in beroep
buiten beschouwing te blijven.

Met betrekking tot het beklag als vermeld onder c. overweegt de beroepscommissie dat zij in de uitspraak met kenmerk 12/3806/GA klagers beroep en beklag gericht tegen de beslissing van de directeur van 31 oktober 2012 tot afwijzing van het verzoek om
incidenteel verlof gegrond heeft verklaard, omdat de directeur niet bevoegd was te beslissen omtrent klagers verzoek om incidenteel verlof. Door en namens klager is aangevoerd dat de omstandigheden na 31 oktober 2012 zijn veranderd. De beroepscommissie
merkt op dat de directeur klagers verzoek om incidenteel verlof, in navolging van de eerder genoemde uitspraak van de beroepscommissie, heeft doorgezonden aan de Staatssecretaris. Op 8 juli 2013 heeft de Staatssecretaris klagers verzoek om incidenteel
verlof afgewezen. Tegen deze beslissing heeft klager beroep ingesteld bij de beroepscommissie. Bij beslissing van 29 juli 2013 (13/2158/GV) heeft de beroepscommissie, rekening houdende met alle relevante feiten en omstandigheden, klagers beroep
ongegrond verklaard. Dit betekent dat klagers stelling in de onderhavige procedure feitelijke grondslag mist.

Met betrekking tot het beklag als vermeld onder d. en f. overweegt de beroepscommissie, evenals de beklagcommissie, dat de belastingdienst en de reclassering (als instelling) geen geprivilegieerde instanties zijn als bedoeld in artikel 37, eerste lid,
van de Pbw. De beslissing om klager deze instanties niet te laten bellen met het telefoontoestel dat bestemd is voor het voeren van gesprekken met geprivilegieerde contacten, is niet onredelijk en onbillijk. Overigens merkt de beroepscommissie op dat
klager deze instanties wel kan bellen tijdens zijn reguliere belmomenten.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder e. overweegt de beroepscommissie het volgende. Uit artikel 39, vierde lid, van de Pbw vloeit voort dat de gedetineerde de noodzaak van telefonisch contact met een geprivilegieerde persoon of instantie op
enige wijze aannemelijk moet maken alvorens hij in staat wordt gesteld te bellen. Nu niet is gebleken dat het voor klager ten behoeve van een aangifte noodzakelijk was de politie te bellen – op zijn verzoek immers is in de inrichting door een
buitengewoon opsporingsambtenaar een aangifte van vermissing opgenomen, waardoor de noodzaak de politie te bellen is komen te vervallen – behoeft de vraag of de politie als een geprivilegieerde instantie in de zin van artikel 37, eerste lid, van de Pbw
moet worden aangemerkt, geen beantwoording.

Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie het beroep ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 20 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven