Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/3397/GV, 14 november 2013, beroep
Uitspraakdatum:14-11-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/3397/GV

betreft: [klager] datum: 14 november 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift,

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 10 oktober 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman, mr. H. Loth, om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking afgewezen.

2. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht. Klagers verzoek is gebaseerd op artikel 40a van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling). Zijn in Servië verblijvende moeder is ernstig ziek en er
bestaat een aanmerkelijke kans dat zij binnenkort zal overlijden. Klager verwijst daartoe naar verklaringen van Servische artsen en een uittreksel uit het geboorteregister. Hij wenst zijn moeder te ondersteunen in haar laatste levensfase. Hij begrijpt
niet dat zijn straf van tien maanden niet is gehalveerd. Hij voldoet aan de eisen voor het toekennen van strafonderbreking, te weten het feit dat hij een vreemdeling is zonder rechtmatig verblijf in Nederland en ten minste de helft van zijn opgelegde
vrijheidsstraf uitgezeten. Hij heeft geprobeerd om de ontnemingsmaatregel te verminderen, maar dat is niet gelukt. Verder is klager van mening dat zijn gevangenisstraf los staat van het hem te ontnemen wederrechtelijk verkregen voordeel van €
41.974,67.
Er zijn gevallen bekend waarin ook een ontnemingsmaatregel was opgelegd en wel strafonderbreking werd verleend. In de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (de Regeling) is niet vermeld dat een ontnemingmaatregel in de weg staat aan het
toekennen van strafonderbreking. Ook na het verlenen van strafonderbreking zal de vordering van de Nederlandse Staat op klager blijven bestaan. Bovendien heeft klager ook vanuit menselijk oogpunt een belang bij strafonderbreking. Het niet verlenen van
strafonderbreking is in strijd met artikel 14 van het EVRM.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven –toegelicht. Sinds 1 april 2012 worden strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen niet langer voorwaardelijk in vrijheid gesteld. Om geen rechtsongelijkheid te
creëren is de mogelijkheid ingevoerd tot het aanvragen van strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling. Een vreemdeling komt hiervoor in aanmerking indien vertrek uit Nederland mogelijk is en daadwerkelijk wordt gerealiseerd en andere
belangen, van bijvoorbeeld slachtoffers, zich daartegen niet verzetten. Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden. Tevens is aan hem een ontnemingsmaatregel van € 41.974,67 opgelegd. Hij heeft aan deze betalingsverplichting niet voldaan en
dient daarom mogelijk tevens zes maanden (vervangende) hechtenis te ondergaan. Het Openbaar Ministerie (OM) heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek. Nu aan klager een gevangenisstraf is opgelegd van minder dan een jaar – waarvoor
geen
voorwaardelijke invrijheidstelling geldt – en hier duidelijk nog een ander belang wordt nagestreefd, namelijk dat van Staat/slachtoffer, heeft de Staatssecretaris besloten het verzoek af te wijzen.

Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
Het OM heeft negatief geadviseerd op klagers verzoek omdat klager zich schuldig heeft gemaakt aan een woninginbraak terwijl de bewoners lagen te slapen. Vervolgens heeft klager de autosleutels weggenomen en de bijbehorende auto gestolen. Klager was in
het bezit van een valse identiteitskaart en een valse verblijfsvergunning. De ernst van het door klager begane strafbare feit verdraagt zich niet met een bekorting van het door de rechtbank uitgesproken vonnis. Het is in het belang van de maatschappij
en de slachtoffers dat klager zijn straf in het geheel ondergaat.
De politie heeft zich van een advies onthouden.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Ter Apel heeft aangegeven akkoord te gaan met uitzetting van klager.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van tien maanden met aftrek, wegens het overtreden van artikel 311 van het Wetboek van Strafrecht. Klagers einddatum valt op of omstreeks 10 februari 2014. Aansluitend dient hij eventueel een subsidiaire hechtenis
van 180 dagen te ondergaan wegens een ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel.

Klager behoort tot de categorie strafrechtelijk veroordeelde vreemdelingen zonder rechtmatig verblijf in Nederland. Per besluit van 29 maart 2012 (Stcrt 11 april 2012, nr 7141, inwerkingtreding per 1 april 2012) is aan de Regeling een artikel 40a
toegevoegd. Dit luidt – voor zover hier van belang – als volgt:

“Artikel 40a:
1. Aan de vreemdeling die geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland in de zin van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000, kan strafonderbreking voor onbepaalde tijd worden verleend. 2. Indien een vrijheidsstraf van ten hoogste drie jaren is opgelegd,
kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste de helft van de straf is ondergaan. Indien een vrijheidsstraf van meer dan drie jaren is opgelegd, kan strafonderbreking worden verleend nadat tenminste tweederde gedeelte van de straf is ondergaan.
3. De strafonderbreking gaat in op het moment dat de vreemdeling Nederland daadwerkelijk heeft verlaten.
4. Aan de strafonderbreking wordt de voorwaarde verbonden dat de vreemdeling niet naar Nederland terugkeert. Indien de vreemdeling de voorwaarde, bedoeld in het derde lid, niet naleeft, wordt de tenuitvoerlegging van de straf hervat.
5. (...)”.

Uit de nota van toelichting bij dit artikel wordt duidelijk dat er redenen kunnen zijn die zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten. Hierbij moet gedacht worden aan bijvoorbeeld de belangen van slachtoffers en de mate waarin de
rechtsorde
was geschokt door het door de vreemdeling gepleegde delict. Ook kunnen lopende onderzoeken van politie en justitie zich tegen het verlenen van strafonderbreking verzetten.

Klager heeft verzocht om strafonderbreking op grond van artikel 40a van de Regeling, omdat zijn in Servië woonachtige moeder stervende is en hij haar wil bijstaan in haar laatste levensfase. De beroepscommissie stelt vast dat klager voldoet aan de in
artikel 40a van de Regeling genoemde voorwaarden en dat de Dienst Terugkeer en Vertrek blijkens een brief van 5 september 2013 heeft medegedeeld dat het vertrek van klager mogelijk kan worden gerealiseerd. Klager komt gelet hierop dan ook in beginsel
voor strafonderbreking in aanmerking. Uit de stukken is echter gebleken dat aan klager ook een maatregel ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel ter grootte van € 41.974,67 is opgelegd. Indien klager niet aan zijn betalingsverplichting
voldoet, dient hij aansluitend aan zijn gevangenisstraf 180 dagen subsidiaire hechtenis te ondergaan. Gelet hierop kan de Staatssecretaris dan ook worden gevolgd in zijn standpunt dat de Staat een (bijzonder) belang heeft bij afwijzing van klagers
verzoek om strafonderbreking. Aan de bijzondere omstandigheden van klager komt de beroepscommissie dan ook niet toe. Gelet hierop is de beroepscommissie dan ook van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking
komende belangen, niet als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U van de Pol, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. R.S.T van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 14 november 2013

secretaris voorzitter

Naar boven