Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/1187/GA, 30 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:30-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/1187/GA

betreft: [klager] datum: 30 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennis genomen van een op 14 juni 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Het Veer te Amsterdam,

gericht tegen een uitspraak d.d. 10 juni 2002 van de beklagcommissie bij voornoemd h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager, voorzover het beklag gegrond is verklaard,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 juli 2002, gehouden in de locatie Demersluis te Amsterdam, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. B. Böhler en [...], unit-directeur van het h.v.b. Het Veer, bijgestaandoor mr. F.W. Bleichrodt. Bijzondere toegang tot de zitting is verleend aan de heer [...] van het Ministerie van Justitie.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft – voorzover in beroep aan de orde –
de beslissing van de directeur d.d. 29 mei 2002 tot verlenging van de maatregel van plaatsing van klager onder cameratoezicht gedurende 24 uur per dag voor een periode van veertien dagen.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt overeenkomstig de ter zitting overgelegde en aan deze uitspraak gehechte pleitnotitie toegelicht.
Daar is aan toegevoegd dat het schriftelijke advies van de aan het h.v.b. Het Veer verbonden psychiater [...] weliswaar dateert van 30 mei 2002, maar dat dit advies voorafgaand aan de beslissing tot verlenging van het cameratoezichtis gegeven.

Door klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Voorafgaand aan de beslissing tot cameratoezicht heb ik gesproken met de directeur, een psycholoog en een psychiater. Ik heb toen aangegeven dat het naar omstandigheden goed met me gaat en dat ik geen suïcideplannen heb. Ik bendaar duidelijk in geweest.
Er wordt alleen maar theoretisch de mogelijkheid gesteld dat op basis van ervaringsregels en statistieken de mogelijkheid bestaat op balanssuïcide, maar dat is puur hypothetisch en niet gebaseerd op mij als persoon. Dieervaringsregels zeggen niets over mij.
De directeur heeft in zijn beroepschrift gesteld dat door de omstandigheden de druk op mij vergroot is, maar met name het permanente cameratoezicht vergroot de druk op mij doordat er een vergaande inbreuk op mijn privacy wordtgemaakt.

Namens klager is daar door zijn raadsvrouw het volgende aan toegevoegd.
De uitspraak van de beklagcommissie heeft geen betrekking op de motivering van de beslissing van de directeur, maar op het toetsingskader. Er was geen reëel suïciderisico. Dat had er wel moeten zijn om cameratoezicht toe te kunnenpassen.
De directeur stelt dat op grond van algemene ervaringsregels kan worden geconcludeerd dat de geestelijke toestand van klager cameratoezicht noodzakelijk doet zijn, maar dit is maar zeer de vraag. Volgens de Regeling straf- enafzonderingscel penitentiaire inrichtingen d.d. 15 juni 1999, nr. 762711/98/DJI (hierna ook te noemen de Regeling) moeten de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde in het concrete geval cameratoezicht noodzakelijkmaken. Dit is ook de reden dat de wet een advies van de inrichtingsarts vereist. Het gaat om de gedetineerde en niet om een gedetineerde in algemene zin.
De directeur stelt dat er voorafgaand aan de beslissing van 29 mei 2002 op 30 mei 2002 advies van de psychiater is ingewonnen, maar dat kan niet. Er had van te voren advies ingewonnen moeten worden bij de psychiater, maar dat isniet gebeurd. De door de directeur genoemde risicofactoren voor suïcide zijn bij tal van gedetineerden aanwezig. Veel gedetineerden worden verdacht van moord, verblijven in afzondering en hebben een leeftijd waarbij het risico voorsuïcide groot is. De vraag rijst waarom dan niet al die verdachten onder cameratoezicht worden geplaatst.
Artikel 33 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen is van toepassing in het onderhavige geval, doch noemt maatschappelijke onrust niet als reden voor cameratoezicht.
Ik vraag me af wat klager moet doen om van het cameratoezicht af te komen.
Cameratoezicht is de meest ingrijpende vorm van inbreuk op de privacy. Door dit toezicht is er namelijk helemaal geen privacy meer.
Het uitgangspunt moet zijn dat cameratoezicht alleen in uitzonderlijke gevallen en onder de strikte beperkingen van de wet mag worden opgelegd.

3. De beoordeling
Klager verbleef op 29 mei 2002 in een afzonderingscel. Gelet daarop is de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen d.d. 15 juni 1999, nr. 762711/98/DJI van toepassing. Deze Regeling is onder meer gebaseerd opartikel 24, zevende lid, Pbw dat luidt:
"Onze Minister stelt nadere regels omtrent het verblijf in en de inrichting van de afzonderingscel. Deze betreffen in elk geval de rechten die tijdens het verblijf in de afzonderingscel aan de gedetineerde toekomen."

Artikel 33 van de Regeling straf- en afzonderingscel penitentiaire inrichtingen bepaalt het volgende:
"1. De directeur kan, indien de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde dit noodzakelijk maakt, bepalen dat de gedetineerde dag en nacht door middel van een camera wordt geobserveerd.
2. Alvorens hij hiertoe beslist, wint hij het advies van de inrichtingsarts in, tenzij dit advies niet kan worden afgewacht. In dat geval wint de directeur het advies zo spoedig mogelijk na zijn beslissing in. (...)".
In de toelichting op artikel 33 wordt bepaald: "visuele controle kan in het belang van de gedetineerde noodzakelijk zijn". (blz. 9)

De bestreden beslissing is als volgt gemotiveerd:
"gehoord de psychiater van de inrichting;
overwegende dat de ernst van het delict van het plegen waarvan u wordt verdacht en de reactie die het delict in de samenleving heeft teweeggebracht rechtvaardigt dat de verwezenlijking van elk risico op suïcide dan wel andere schadeaan uw lichamelijke of geestelijke toestand dient te worden voorkomen,
overwegende dat niet is vastgesteld dat deze risico's zich in uw geval en gelet op uw lichamelijke dan wel geestelijke toestand in het geheel niet voordoen;
overwegende dat cameraobservatie ter voorkoming van verwezenlijking van bovenomschreven risico's noodzakelijk en bovendien het meest adequate middel is."

De beslissing van de directeur is mede gebaseerd op het advies van de aan het h.v.b. Het Veer verbonden psychiater [...], welk advies op 29 mei 2002 mondeling en op 30 mei 2002 schriftelijk aan de directeur van het h.v.b. Het Veeris medegedeeld. In dit advies is onder meer de volgende passage opgenomen:
"Daarbij is gebleken dat er (...) op dat moment (beroepscommissie: van 12 mei tot 21 mei 2002 gedurende welke periode klager in de forensische observatie en begeleidingsafdeling is geobserveerd om te onderzoeken of er sprake zoukunnen zijn van psychiatrische stoornissen) geen sprake was van een psychiatrische ziekte (...). Dat wil zeggen dat er (...) met name geen sprake was van een psychotische of depressieve stoornis, waardoor er geen verhoogd risico opsuïcide is.
Wat betreft een mogelijk suïcidegevaar wil ik erop wijzen dat dit – ondanks dat er geen sprake is van een psychiatrisch ziekte – niet uit te sluiten valt, zeker niet als wordt uitgegaan van de mogelijkheid van een balanssuïcide,hetgeen inhoudt dat betrokkene op basis van persoonlijke afwegingen tot een suïcide zou kunnen besluiten en daarnaar zou kunnen handelen".

Het tweede lid van artikel 33 van eerdergenoemde Regeling bepaalt dat een advies van de inrichtingsarts moet worden ingewonnen alvorens de directeur beslist omtrent cameraobservatie. De toelichting bij dit artikel vermeldthieromtrent dat dit moet gebeuren omdat de arts als geen ander in staat wordt geacht te beoordelen of visuele controle in het belang van de gedetineerde noodzakelijk is.
Indien de directeur een gedetineerde dag en nacht onder cameraobservatie wil plaatsen, moet vaststaan dat cameraobservatie op grond van de lichamelijke of geestelijke toestand van de gedetineerde noodzakelijk is. Voor het aannemenvan die noodzaak is onvoldoende de in de door de directeur gegeven motivering aangevoerde omstandigheid dat niet is vastgesteld dat suïciderisico zich in het geheel niet voordoet. De in het ten behoeve van de bestreden beslissingopgestelde advies van de psychiater genoemde omstandigheid dat balanssuïcide niet valt uit te sluiten, is algemeen van aard nu er op bijzonderheden van de lichamelijke en geestelijke toestand van klager geen beroep is gedaan.
Het voorgaande is op zich zelf onvoldoende om te concluderen tot een noodzaak voor cameraobservatie. Dit wordt niet anders als daarbij de ernst en bijzonderheden van het delict waarvan klager wordt verdacht in aanmerking wordengenomen. De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter, voorzitter, mr. J.P. Balkema en mr. H.B. Greven, leden, in tegenwoordigheid van mr. M. Vodegel, secretaris, op 30 juli 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven