Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1862/GA, 7 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:07-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1862/GA

betreft: [klager] datum: 7 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) Scheveningen,

gericht tegen een uitspraak van 6 mei 2013 van de beklagcommissie bij voormeld PPC, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 30 augustus 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager en [...], juridisch medewerker van voornoemd PPC.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de uitvoering van de visitatie op 25 maart 2013 door een vrouwelijke medewerker in een niet besloten ruimte.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en aan klager een tegemoetkoming van € 25,= toegekend.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Het intern bijstandsteam (verder: IBT) is een gemengd team. Bij de visitatie van mannelijke gedetineerden zijn vrouwelijke IBT-ers aanwezig,
maar
zij voeren geen handelingen uit. Zij zijn enkel functioneel aanwezig. De directeur verwijst naar de uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 12/3303/GA.
Ter zitting is namens de directeur aangevoerd dat de locatie een bewuste keuze heeft gemaakt om gemengde koppels in te zetten bij spitacties en visitaties.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Bij genoemde spitactie zijn een mannelijke en een vrouwelijke medewerker naar de verblijfsruimte van klager gekomen. De mannelijke medewerker gaf
opdracht
tot ontkleden en het doen van drie kniebuigingen. Hierbij is de vrouwelijke medewerker in de deurpost blijven staan. Zij is blijven kijken tijdens het ontkleden en de kniebuigingen. Daarna gaf de mannelijke medewerker een overall aan klager. De
visitatie heeft plaats gehad in de verblijfsruimte van klager. Deze bevindt zich op de begane grond. De gordijnen en de celdeur waren open. Aan het eind van de spitactie heeft klager zich wederom moeten omkleden in het bijzin van de vrouwelijke
medewerker.
Tijdens de visitaties en het wegbrengen van klager naar de afzonderingscel heeft klager gezien dat acht mannelijke medewerkers op de afdeling stonden te wachten.

3. De beoordeling
In artikel 29, derde lid, van de Pbw is bepaald dat het onderzoek aan het lichaam van een gedetineerde verricht wordt op een besloten plaats en, voor zover mogelijk, door personen van hetzelfde geslacht als de gedetineerde.
Gelet op de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting, staat vast dat bij de visitatie van klager in zijn cel een vrouw aanwezig is geweest. Tevens blijkt uit de verklaring van klager dat de vrouw heeft toegezien op de uitvoering van de
visitatieprocedure, terwijl verscheidene mannelijke personeelsleden stonden te wachten op de afdeling. Een en ander vond plaats, terwijl zowel de celdeur als de gordijnen waren geopend. Namens de directeur is deze gang van zaken niet weersproken. Ter
zitting is aangevoerd dat het een vaste werkwijze is in de inrichting dat in het geval van een celinspectie met bijbehorend lichamelijk onderzoek, naar elke cel een tweetal medewerkers bestaande uit een man en een vrouw wordt gezonden. De vrouwelijke
medewerker krijgt de instructie haar blik af te wenden wanneer de mannelijke gedetineerde zich ontkleedt.

Naar het oordeel van de beroepscommissie is het van belang een onderscheid te maken tussen een visitatie in een situatie waarin acuut ingrijpen van een IBT noodzakelijk is en een visitatie in een situatie waarin een interventie van tevoren is gepland.
Bij een acute situatie zal de directeur van een inrichting genoodzaakt zijn die leden van het IBT in te zetten die op dat moment aanwezig zijn in de inrichting. Bij een geplande interventie ligt dat, naar het oordeel van de beroepscommissie, anders.
Gegeven de wijze van uitvoering van dergelijke visitaties, hieronder mede begrepen de locatie waar deze plaats heeft en de afstand tussen de bewaarders en de gedetineerde die aan de visitatie wordt onderworpen, kan de inzet van gemengde koppels in niet
acute situaties in strijd komen met het bepaalde in artikel 29, derde lid, van de Pbw en de aan dit artikel ten grondslag liggende privacybescherming. In die gevallen, waarin geen sprake is van acuut ingrijpen, zal de directeur het onderzoek aan het
lichaam van de gedetineerde als regel moeten laten plaatsvinden door een persoon van hetzelfde geslacht.
Getoetst aan deze uitgangspunten acht de beroepscommissie de gang van zaken bij deze visitatie in strijd met artikel 29, derde lid, Pbw. De beroepscommissie zal het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de uitspraak van de beklagcommissie met
aanvulling van de gronden, bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met aanvulling van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, J.G.A. van den Brand en ing. M.J. Mulders, leden, in tegenwoordigheid van mr. T. Nauta, secretaris, op 7 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven