Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 14/0023/GA, 30 april 2014, beroep
Uitspraakdatum:30-04-2014

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 14/23/GA

betreft: [klager] datum: 30 april 2014

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 5 december 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Scheveningen,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

De beroepscommissie heeft de directeur van voornoemde locatie in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. het klager niet in de gelegenheid stellen kopieën te maken van zijn strafdossier
(SC 2013/330);
b. de levering van droge sinaasappels aan klager door de inrichtingswinkel
(SC 2013/331);
c. het openen van klagers post afkomstig van de Ombudsman (SC 2013/385);
d. de visitatie van klager in het bijzijn van twee vrouwelijke personeelsleden
(SC 2013/387).

De beklagcommissie heeft klager niet-ontvankelijk verklaard in zijn beklag als vermeld onder a. en heeft het beklag als vermeld onder b., c. en d. ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft beroep ingesteld, maar heeft zijn standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie niet nader toegelicht.

De directeur heeft het standpunt zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Ten aanzien van het beklag als vermeld onder a. overweegt de beroepscommissie als volgt. De beroepscommissie maakt uit klagers klaagschrift op dat het beklag betrekking heeft op de omstandigheid dat klager, ondanks herhaalde verzoeken daartoe, niet in
de gelegenheid wordt gesteld kopieën te maken van zijn strafdossier. Het klager niet in de gelegenheid stellen kopieën te maken betreft een door of namens de directeur jegens klager genomen beslissing waartegen op grond van artikel 60, eerste lid, van
de Pbw beklag open staat. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie derhalve vernietigen en klager alsnog ontvangen in zijn beklag.
De beroepscommissie acht, gelet op de inlichtingen van de directeur in beklag, onvoldoende aannemelijk geworden dat het klager wordt geweigerd kopieën te maken. De enkele omstandigheid dat het voor klager niet duidelijk is waar hij kopieën kan maken,
betekent niet dat dit hem wordt geweigerd. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.
Evenwel beveelt de beroepscommissie aan gedetineerden duidelijke informatie te verstrekken over de mogelijkheid kopieën te maken.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder b. overweegt de beroepscommissie het volgende. De enkele klacht van klager dat de hem geleverde sinaasappels uitgedroogd zijn is een feitelijke situatie en is geen door of namens de directeur jegens klager
genomen beslissing als bedoeld in artikel 60, eerste lid, van de Pbw. De beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en klager alsnog niet-ontvankelijk verklaren in zijn beklag.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder c. is de beroepscommissie met de beklagcommissie van oordeel dat klager zijn klacht onvoldoende heeft onderbouwd. Hetgeen in beroep is aangevoerd kan derhalve niet tot een andere beslissing leiden dan die
van
de beklagcommissie. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

Ten aanzien van het beklag als vermeld onder d. overweegt de beroepscommissie als volgt. In artikel 29, derde lid, van de Pbw is bepaald dat het onderzoek aan het lichaam van een gedetineerde, voor zover mogelijk, verricht wordt door personen van
hetzelfde geslacht als de gedetineerde. De beroepscommissie acht voldoende aannemelijk geworden dat bij de uitvoering van de visitatie van klager twee vrouwelijke personeelsleden aanwezig waren, nu deze stelling van klager door de directeur niet is
weersproken. In eerdere uitspraken (met kenmerk 13/1862/GA en 13/1857/GA) heeft de beroepscommissie een onderscheid gemaakt tussen een visitatie in een situatie waarin acuut ingrijpen van een IBT/personeel noodzakelijk is en een visitatie in een
situatie waarin een interventie van tevoren is gepland. Bij een acute situatie zal de directeur van een inrichting genoodzaakt zijn die leden van het IBT/personeel in te zetten die op dat moment aanwezig zijn in de inrichting. Bij een geplande
interventie ligt dat anders. In bovengenoemde uitspraken heeft de beroepscommissie voorts overwogen dat in die gevallen, waarin geen sprake is van acuut ingrijpen, de directeur het onderzoek aan het lichaam van de gedetineerde als regel zal moeten
laten
plaatsvinden door een persoon van hetzelfde geslacht. Nu uit de stukken blijkt dat het in deze zaak ging om een van te voren geplande spitactie, acht de beroepscommissie de gang van zaken bij deze visitatie in strijd met artikel 29, derde lid, van de
Pbw. De beroepscommissie zal het beroep derhalve gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie in zoverre vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.
Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan zijn te maken, ziet de beroepscommissie aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. Zij bepaalt de hoogte van de tegemoetkoming op € 25,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder a., verklaart klager alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag ongegrond.
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie voor zover deze betrekking heeft op het beklag als vermeld onder b. en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder c. ongegrond en bevestigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie.
De beroepscommissie verklaart het beroep inzake het beklag als vermeld onder d. gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van
€ 25,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.M. de Wit, voorzitter, mr. M.A.G. Rutten en mr. M.M. van der Nat, leden, in tegenwoordigheid van
M. van Eijk, secretaris, op 30 april 2014

secretaris voorzitter

Naar boven