Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1867/GA, 3 oktober 2013, beroep
Uitspraakdatum:03-10-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1867/GA

betreft: [klager] datum: 3 oktober 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M.L. Groeneveld, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 11 juni 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Krimpen aan den IJssel

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klagers raadsvrouw mr. M.L. Groeneveld en de juridisch medewerker van de p.i. Krimpen aan den IJssel, [...]. Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting
was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van drie dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet binnen vier uur afstaan van urine ten behoeve van een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klager kan niet onder direct visueel toezicht van anderen urineren. Dit is een psychische belemmering. Dit probleem is bekend bij de inrichting. In de
p.i. Krimpen aan den IJssel heeft klager drie keer eerder urine moeten afstaan ten behoeve van een urinecontrole. Al die keren is hem de mogelijkheid geboden om in een afzonderingscel onder cameratoezicht urine af te staan. Kennelijk is het beleid
veranderd, waardoor het afstaan van urine in een afzonderingscel niet meer tot de mogelijkheden behoort. Echter, toepassing van dit beleid ten aanzien van klager is, gelet op zijn (plas)probleem, dat bij de inrichting bekend is, onredelijk. Overigens
is
deze beleidswijzing nooit aan klager kenbaar gemaakt. Het nieuwe beleid is evenmin in de huisregels opgenomen. Op 14 februari 2013 heeft klager meermalen aangegeven dat hij niet onder direct visueel toezicht urine kan af staan en daarom heeft hij
verzocht dit, net als bij eerdere urinecontroles, in een afzonderingscel te mogen doen. Afwijzing van dit verzoek met een enkele verwijzing naar het gewijzigde beleid is onredelijk. Klager had gelet op zijn problemen, ondanks het gewijzigde beleid, in
de gelegenheid gesteld moeten worden in een afzonderingscel urine af te staan. Het is onredelijk, zoals de beklagcommissie heeft overwogen, om van klager te verlangen een verklaring van een medicus of psycholoog te overleggen, daar het zeer moeilijk is
voor een gedetineerde om aan een dergelijke verklaring te komen. De raadsvrouw verwijst naar een uitspraak van de beroepscommissie met kenmerk 13/0151/GA. In reactie op het standpunt van de directeur heeft de raadsvrouw aangevoerd dat ten tijde van de
intake van klager nog het beleid gold dat een gedetineerde die niet direct kon plassen, de gelegenheid werd geboden om in een afzonderingscel urine af te staan. Er was op dat moment dus geen reden voor klager om zijn plasproblemen te melden.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In februari 2013 is het beleid met betrekking tot de afname van urinecontroles gewijzigd. Gedetineerden die niet direct urine kunnen afstaan,
worden niet langer in de gelegenheid gesteld om in een afzonderingscel onder cameratoezicht urine te produceren. Thans is beleid dat een gedetineerde die niet direct kan plassen in zijn eigen cel verblijft. Als hij kan plassen drukt hij op de intercom
en dan wordt onder direct visueel toezicht van het personeel urine afgestaan. Klager is derhalve niet de gelegenheid geboden om in een afzonderingscel onder cameratoezicht urine af te staan. Desgevraagd antwoordt de juridisch medewerker dat zij niet
weet of klager tijdens eerdere urinecontroles in een afzonderingscel urine heeft mogen afstaan, maar dat zij niet uitsluit dat dit is gebeurd. Het niet binnen vier uur kunnen plassen wordt aangemerkt als fraude en om die reden is klager gestraft.
Nadien
zijn klager meer sancties opgelegd, omdat hij ook bij volgende urinecontroles niet binnen vier uur urine heeft geproduceerd. Een jaar eerder heeft klager tijdens een urinecontrole gefraudeerd met een ballonnetje. In augustus 2013 is er in klagers cel
contrabande aangetroffen. Klager heeft niet bij zijn intakegesprek meegedeeld dat hij niet onder direct visueel toezicht kan urineren. Het is klagers eigen verantwoordelijkheid om hiervan melding te maken. De huisregels dateren van januari 2013. Het
beleid is in februari 2013 gewijzigd. De beleidswijziging is niet in de huisregels opgenomen, maar aan de gedetineerden zijn wel memo’s hierover uitgereikt. Bovendien zijn er memo’s op de afdelingen opgehangen.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 14 februari 2013 niet binnen vier uur urine, ten behoeve van een urinecontrole, heeft afgestaan.
In artikel 3, vierde lid, van de Regeling Urinecontrole penitentiaire inrichtingen (hierna: de Regeling) is bepaald dat, indien een gedetineerde niet direct tot afgifte van urine in staat is, hij gedurende een periode van vier uur alsnog in de
gelegenheid wordt gesteld om onder direct visueel toezicht urine af te staan. Uit artikel 8, tweede lid, van de Regeling blijkt dat uitgangspunt is dat het niet binnen vier uur afstaan van urine, gelijkgesteld wordt met een weigering medewerking te
verlenen aan een urinecontrole. De directeur kan aan een gedetineerde die weigert medewerking te verlenen aan de afname van een urinecontrole een disciplinaire straf als de onderhavige opleggen. Van bovengenoemd uitgangspunt kan slechts worden
afgeweken
indien er sprake is van bijzondere omstandigheden. Aan de orde is derhalve de vraag of er in dit geval sprake is van bijzondere omstandigheden.

De beroepscommissie neemt als vaststaand aan dat het inrichtingsbeleid met betrekking tot afname van urinecontroles in februari 2013 is gewijzigd. Voor de wijziging van het beleid werden gedetineerden die niet direct urine konden afstaan in een
afzonderingscel geplaatst en gedurende een periode van vier uur in de gelegenheid gesteld onder cameratoezicht urine af te staan. Sinds de beleidswijziging worden gedetineerden die niet direct kunnen plassen in de eigen cel geplaatst. Indien de
gedetineerde urine kan afstaan, drukt hij op de intercom. Vervolgens komt het personeel en wordt door de gedetineerde onder direct visueel toezicht van het personeel urine afgestaan.

De beroepscommissie acht, nu dit door de directeur niet is weersproken, voldoende aannemelijk geworden dat klager bij drie eerdere urinecontroles in de gelegenheid is gesteld om in een afzonderingscel onder cameratoezicht urine af te staan en dat hij
drie keer daadwerkelijk urine heeft geproduceerd. Gezien het vorenstaande en gelet op de, door de directeur onvoldoende weersproken, stelling van klager dat hij op 14 februari 2013 aan het personeel heeft meegedeeld dat hij niet in het bijzijn van
anderen kan plassen, acht de beroepscommissie het eveneens voldoende aannemelijk geworden dat bij de inrichting bekend was dat klager problemen heeft met urineren onder direct visueel toezicht van het personeel. Wat van het voorgaande ook zij, nu
klager
drie keer in een afzonderingscel urine heeft mogen afstaan, hadden de directeur en het personeel in ieder geval ervan op de hoogte moeten zijn dat klager plasproblemen heeft.

Klager heeft onweersproken gesteld dat hij op 14 februari 2013 aan het personeel heeft verzocht of hij in een afzonderingscel onder cameratoezicht urine mocht afstaan. Nu bij de inrichting bekend was, althans had behoren te zijn, dat klager problemen
heeft met urineren onder direct visueel toezicht van anderen, is de beroepscommissie van oordeel dat klagers verzoek om urine te mogen afstaan in een afzonderingscel, niet met enkel een verwijzing naar het gewijzigde inrichtingsbeleid had mogen worden
afgewezen. Hierbij neemt de beroepscommissie tevens in aanmerking dat, op basis van de stukken en hetgeen namens de directeur ter zitting is aangevoerd, onvoldoende duidelijk is geworden of klager deugdelijk is geïnformeerd over deze beleidswijziging.
In ieder geval is deze beleidswijziging niet vervat in de huisregels en is het memo – waarin de beleidswijziging zou zijn vermeld – niet door de directeur overgelegd. Onder deze omstandigheden en in aanmerking nemende de redenen die ten grondslag
hebben
gelegen aan de beleidswijziging – namelijk volle afzonderingscellen en te veel looplijnen – ziet de beroepscommissie niet in waarom in dit geval voor klager geen uitzondering is gemaakt op het gewijzigde beleid. Dit geldt te meer nu klager volgens de
directeur de enige in de p.i. is met een dergelijk (plas)probleem. In het licht van het vorenstaande overweegt de beroepscommissie dat toepassing van deze beleidswijziging ten opzichte van klager in dit geval onredelijk en onbillijk is geweest.

Onder bovengenoemde bijzondere omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de directeur om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen als onredelijk en onbillijk dient te worden aangemerkt. Het beroep zal derhalve
gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie zal worden vernietigd en het beklag zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de rechtsgevolgen van de bestreden beslissing niet meer ongedaan gemaakt kunnen worden, ziet de beroepscommissie
aanleiding klager een tegemoetkoming toe te kennen. De beroepscommissie zal aan klager, vanwege het door hem geleden ongemak, een tegemoetkoming toekennen van € 30,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent klager een tegemoetkoming van € 30,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A Groeneveld, secretaris, op 3 oktober 2013

secretaris voorzitter

Naar boven