Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1715/GA, 25 september 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-09-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1715/GA

betreft: [klager] datum: 25 september 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. A.P. Visser, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 mei 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Dordrecht

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 16 augustus 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, zijn gehoord klagers raadsman, mr. A.P. Visser, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van de p.i. Dordrecht, [...].
Hoewel voor klagers vervoer naar de zitting was zorg gedragen, heeft hij daarvan geen gebruik gemaakt.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van soft- en harddrugs op klagers cel.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf is te laat uitgereikt. Klager geeft toe dat hij softdrugs op zijn cel had, maar ontkent dat hij
in het bezit was van harddrugs. Nu de directeur ter zitting te kennen heeft gegeven dat onderzoek heeft uitgewezen dat het in de cel aangetroffen poeder hasj was – en dus geen heroïne – , is de opgelegde straf te hoog geweest. Het beroep dient derhalve
gedeeltelijk gegrond te worden verklaard, onder toekenning van een tegemoetkoming. Desgevraagd antwoordt de raadsman dat hij zich had kunnen verenigen met de oplegging van een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens het
aantreffen van softdrugs.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Tijdens een inspectie van klagers cel is drie gram hasj en 5,2 gram poeder aangetroffen. Door de inrichting is een indicatieve test uitgevoerd en
daaruit kwam naar voren dat het poeder heroïne was. Het poeder is aan de politie overhandigd, die het heeft ingezonden naar een laboratorium. In het laboratorium is het poeder, met andere apparatuur dan in de inrichting, getest en daaruit kwam naar
voren dat het poeder geen heroïne, maar hasjpoeder was. Bij elkaar is derhalve 8,2 gram hasj – een handelshoeveelheid softdrugs – aangetroffen op klagers cel. Indien de directeur dit eerder had geweten, had hij aan klager een disciplinaire straf van
zeven dagen (in plaats van veertien dagen) opsluiting in een strafcel opgelegd.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 58, eerste lid, in samenhang bezien met artikel 57, eerste lid, onder j, van de Pbw geeft de directeur de gedetineerde (aan wie de straf wordt opgelegd) onverwijld een schriftelijke mededeling van de beslissing tot oplegging van de
disciplinaire straf. De beroepscommissie overweegt dat ‘onverwijld’ in beginsel ‘binnen 24 uur’ betekent, tenzij er sprake is van bijzondere omstandigheden. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt dat die mededeling 27 uur na
ingang van de disciplinaire straf aan klager is uitgereikt. Niet gebleken is dat er sprake was van bijzondere omstandigheden die een uitzondering op bovenstaand uitgangspunt konden rechtvaardigen. Reeds om deze reden zal de beroepscommissie het beroep
gegrond verklaren, de uitspraak van de beklagcommissie vernietigen en het beklag alsnog gegrond verklaren.

Voorts dient de beroepscommissie te beoordelen of er aanleiding bestaat een tegemoetkoming aan klager toe te kennen. Voor deze beoordeling is van belang de vraag of de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen aan klager de bestreden
disciplinaire straf op te leggen. Uit de schriftelijke mededeling van de disciplinaire straf blijkt dat de straf is opgelegd, omdat in klagers cel softdrugs en harddrugs zijn aangetroffen. Klager heeft toegegeven dat hij softdrugs – vast is komen te
staan dat het om 8,2 gram hasj ging – op zijn cel had. Dit is onverenigbaar met de orde en veiligheid in de inrichting en mitsdien heeft de directeur in redelijkheid kunnen beslissen klager hiervoor een disciplinaire straf op te leggen. De bestreden
straf is evenwel mede opgelegd, omdat op klagers cel harddrugs zouden zijn aangetroffen. Echter, ter zitting heeft de directeur toegelicht dat uit nader onderzoek is gebleken dat het poeder, dat in eerste instantie – na een indicatieve drugstest – werd
aangezien voor heroïne, hasjpoeder en dus softdrugs bleek te zijn. Onder deze omstandigheden is de beroepscommissie van oordeel dat de opgelegde disciplinaire straf te hoog is geweest.
De directeur heeft ter zitting te kennen gegeven dat hij, indien hij eerder had geweten dat het poeder softdrugs was (en geen harddrugs), een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel zou hebben opgelegd. Klagers raadsman heeft ter
zitting meegedeeld dat hij zich met een straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel, wegens de vondst van softdrugs, had kunnen verenigen. Gezien het voorgaande oordeelt de beroepscommissie dat de directeur had moeten volstaan met de oplegging van
een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel. De aan klager opgelegde disciplinaire straf heeft aldus zeven dagen te lang geduurd. Gelet op het vorenstaande zal de beroepscommissie aan klager, voor het door hem geleden ongemak,
een
tegemoetkoming toekennen van € 70,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klager een tegemoetkoming van € 70,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en J.M.L. Pattijn MSM, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A Groeneveld, secretaris, op 25 september 2013

secretaris voorzitter

Naar boven