nummer: 13/2158/GV
betreft: [klager] datum: 29 juli 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van,
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 8 juli 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van incidenteel verlof afgewezen.
2. De standpunten
Klager heeft het beroep als volgt toegelicht, verkort en zakelijk weergegeven.
Klagers eerste verzoek om incidenteel verlof is afgewezen. Klager stelt dat zijn vader het formulier, de medische toestemmingsverklaring, ten behoeve van het Bureau Individuele Medische Advisering (BIMA) heeft gezonden naar de afdeling gezondheidszorg
te
’s Gravenhage. De medisch adviseur heeft vervolgens een advies gestuurd aan het BSD van de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught. Klager heeft een brief van de medisch adviseur ontvangen, maar die brief is hij kwijt geraakt. Klager heeft contact
opgenomen met de medisch adviseur en hem is medegedeeld dat de stukken voor de tweede keer naar het BSD te Vught zullen worden gezonden. Klagers vader zou in een gesprek met de inrichting hebben aangegeven dat hij het formulier niet wilde invullen,
omdat hij geen toestemming wilde geven voor inzage in zijn medische gegevens.
Klager vraagt zich af waarom inzage in een medisch dossier moet worden verleend. Klagers vader is 77 jaar oud is en hij is aan het revalideren van een hersenbloeding, die eind november 2011 heeft plaatsgehad. Het gaat gelukkig alweer een stuk beter met
klagers vader.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Op 31 oktober 2012 heeft de directeur van de p.i. Vught klagers eerste verzoek om incidenteel verlof om zijn vader te bezoeken afgewezen. Klagers vader wilde geen informatie verstrekken aan het BIMA. Op 4 april 2013, BC 12/3806/GA, heeft de
beroepscommissie klagers beroep gegrond verklaard en geoordeeld dat de directeur niet bevoegd was te beslissen op klagers verzoek om incidenteel verlof. Klager bevindt zich in een bijzonder regime zodat de Minister bevoegd is om de beslissing te nemen.
Op 17 april 2013 heeft het BSD klagers vader verzocht het formulier ‘medische toestemmingsverklaring’ in te vullen. Op 25 april 2013 heeft de p.i. Vught een onvolledig ingevuld formulier ontvangen en dezelfde dag is dit formulier opnieuw naar klagers
vader gestuurd met het verzoek de ontbrekende gegevens in te vullen. Een medewerker van het BSD heeft klager herhaaldelijk verzocht om met zijn vader contact op te nemen en hem te verzoeken een volledig ingevuld medische toestemmingsverklaring naar de
inrichting te sturen. Op 5 juli 2013 heeft de directeur geadviseerd klager geen incidenteel verlof te verlenen omdat de noodzaak niet kan worden aangetoond. Ondanks het positieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) voor een begeleid verlof heeft
de
Staatsecretaris besloten klagers verzoek af te wijzen. Klagers vader heeft verzuimd de medische toestemmingsverklaring te retourneren naar de inrichting waardoor de noodzaak tot een bezoek niet kan worden onderzocht door een arts.
Uit de brief van klager van 12 juli 2013 blijkt dat er naast klagers vader meerdere familieleden zijn. Als klagers vader zelf niet in staat is om het formulier in te vullen zou hij door anderen geholpen kunnen worden. Er is geen aanleiding om aan te
nemen dat de door de inrichting verstrekte informatie niet juist zou zijn.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de p.i. Vught heeft negatief geadviseerd ten aanzien van klagers verzoek om incidenteel verlof.
De officier van justitie bij het arrondissementsparket te Alkmaar heeft aangegeven geen bezwaar te hebben tegen een begeleid bezoek.
3. De beoordeling
Klager is sedert 2 mei 2012 gedetineerd. Aan klager is een maatregel plaatsing in een inrichting voor stelselmatige daders (ISD) opgelegd. Aansluitend dient hij een subsidiaire hechtenis van twintig dagen op grond van de Wet Terwee te ondergaan. De
einddatum van klagers detentie is vastgesteld op 5 november 2014.
Klager verblijft op unit 1 van de p.i. Vught, de afdeling voor beheersproblematische gedetineerden. Klager heeft om incidenteel verlof verzocht teneinde zijn zieke vader te kunnen bezoeken.
Op grond van artikel 21 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling) kan incidenteel verlof worden verleend voor het bijwonen van gebeurtenissen in de persoonlijke sfeer van de gedetineerde, waarbij zijn aanwezigheid
noodzakelijk is. In de artikelen 22 tot en met 31 van de Regeling is uitgewerkt in welke gevallen en onder welke voorwaarden incidenteel verlof kan worden verleend. In artikel 25, eerste lid, van de Regeling is bepaald dat: “Incidenteel verlof kan
worden verleend voor een bezoek aan een niet tot reizen in staat zijnde levenspartner, kind en ouder, indien deze wegens medische of psychische belemmering niet in staat is de inrichting te bezoeken en de gedetineerde gedurende drie maanden niet heeft
kunnen ontmoeten.”
Om te kunnen vaststellen of klagers vader wegens een medische of psychische belemmering niet in staat is de inrichting te bezoeken dient inzage te worden gegeven in de medische gegevens van klagers vader. Uit het dossier blijkt dat klagers vader de
medische toestemmingsverklaring ondanks herhaald verzoek vanuit de inrichting niet volledig heeft ingevuld. Derhalve kan het BIMA geen inlichtingen inwinnen betreffende de gezondheidstoestand van klagers vader en kan niet worden vastgesteld of klagers
vader niet in staat is de reis naar de p.i. Vught te maken en een omgekeerd bezoek noodzakelijk is. Hetgeen door klager is gesteld omtrent de leeftijd en gezondheidstoestand van zijn vader maakt dit niet anders.
Uit de stukken is voorts niet gebleken dat de medisch adviseur een advies heeft uitgebracht, zoals door klager is gesteld.
De beroepscommissie is derhalve van oordeel dat de noodzaak voor het incidenteel verlof onvoldoende is onderbouwd. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of
onbillijk
worden aangemerkt. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol , voorzitter, mr. R.S.T. van Rossem - Broos en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 29 juli 2013
secretaris voorzitter