Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0445/TB, 25 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/445/TB

betreft: [klager] datum: 25 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. F.A. te Berge, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 28 januari 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 14 juni 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Vught, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw, mr. F.A. ten Berge, en namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële
Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie. Voorts waren als getuigen-deskundigen aanwezig [...], locatiemanager zorg, en [...] van de Van der Hoevenkliniek.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van het FPC Dr. Henri van der Hoevenkliniek (Van der Hoevenkliniek), hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers
verblijf in genoemde longstayvoorziening.

De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 17 oktober 2001 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. Klager is bij besluit van 29 augustus 2002 geplaatst in FPC Veldzicht en vervolgens bij besluit van 4 maart 2003 in
FPC
De Rooyse Wissel. Vanuit deze inrichting is op 25 oktober 2005 verzocht om opname van klager in een longstayvoorziening. Klager is bij besluit van 9 juni 2009 geplaatst in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek.
Het hoofd van de Van der Hoevenkliniek heeft op 20 oktober 2011 verzocht om opheffing van klagers longstaystatus om plaatsing op de nieuwe afdeling van De Voorde mogelijk te maken. Op 22 december 2011 heeft de Landelijke adviescommissie plaatsing
longstay forensische zorg (Lap) geadviseerd de longstaystatus niet op te heffen. Hierop is besloten een multidisciplinaire rapport te laten opmaken ten aanzien van de vraag of opheffing en overplaatsing naar De Voorde wenselijk wordt geacht. De
aanvraag
is (samen met dat multidisciplinaire rapport) nogmaals aan de Lap voorgelegd in het kader van de periodieke herbeoordeling. De Lap heeft op 12 december 2012 de Staatssecretaris geadviseerd de longstaystatus voort te zetten. De Staatssecretaris heeft op
28 januari 2013 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten, waarbij het individuele beveiligingsniveau is vastgesteld op laag.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager is destijds in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek geplaatst om bezoek van zijn familie mogelijk te kunnen maken. Die longstayvoorziening zal echter in 2013 worden opgeheven. De bestreden beslissing heeft daarom tot gevolg dat
bij
voortzetting van de longstaystatus klager zal worden doorgeplaatst naar de Pompestichting, locatie Zeeland, waar zijn familie hem vanwege de afstand niet zal kunnen bezoeken. Dit heeft grote gevolgen voor het familiecontact en dat is voor klager geen
wenselijke situatie. De kwaliteit van leven van klager hangt samen met de bezoekmomenten met zijn familie. De bestreden beslissing staat voorts haaks op de adviezen van de psychiater en de psycholoog en de Van der Hoevenkliniek klagers longstaystatus
op te heffen. Plaatsing van klager in De Voorde in Amersfoort, dat een vergelijkbaar beveiligingsniveau als de Van der Hoevenkliniek heeft, levert voor klager de meest stabiele situatie op met behoud van de voor hem belangrijke familiecontacten.
Klager verwijst naar een brief van zijn vader van 6 februari 2013. Klager wil graag in De Voorde worden geplaatst.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
In de uitspraak van de beroepscommissie 13/274/TB van 30 mei 2013 was een vergelijkbare zaak als hier aan de orde. In deze uitspraak heeft de beroepscommissie geoordeeld dat de argumenten van de Van der Hoevenkliniek onvoldoende waren meegewogen bij
de
beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening en dat de beslissing onvoldoende was gemotiveerd. In de onderhavige zaak wordt voorgesteld terug te verwijzen naar de Lap voor een heroverweging. De Lap dient expliciet het
zorg- en beveiligingsniveau van De Voorde nader te bezien.
Een machtiging transmuraal verlof wordt afgegeven voor de resocialisatie van een tbs-gestelde en er moet wel enig zicht zijn, hoe gering ook, op resocialisatie. Een dergelijke machtiging is niet bedoeld om plaatsing in een GGz-instelling mogelijk te
maken.
Opheffing van klagers longstaystatus zal niet automatisch leiden tot klagers plaatsing in De Voorde. De beveiliging van een GGz-instelling is in elk geval minder dan die van een tbs-kliniek.
Klagers bezwaar lijkt zich niet te richten op zijn huidige verblijf in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek, maar vooral op een mogelijk toekomstige plaatsing in een longstayvoorziening van de Pompestichting.

Door de getuige-deskundigen is het volgende aangevoerd.
De gebouwelijke en sociale beveiliging van De Voorde is vrijwel identiek aan die van de Van der Hoevenkliniek, evenals de interne beveiligingsstructuur. Ook een groot deel van klagers huidige behandelteam verhuist naar De Voorde.
Het gaat goed met klager in de Van der Hoevenkliniek, hij verplaatst zich thans zonder begeleider door de inrichting. Twee jaar geleden werd hij nog begeleid door twee medewerkers.
Ook voor de patiënten die reeds naar De Voorde zijn overgeplaatst geldt dat op zeer lange termijn wel enig zicht is op resocialisatie.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 7 juli 2009 in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader longstay forensische zorg (verder: Beleidskader) van 1 januari 2009, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de Lap wordt beoordeeld of
voortzetting
van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is.
In de pro justitia rapportages van 20 juni 2012 en 18 juli 2012 wordt door psychiater S. respectievelijk psycholoog O. geadviseerd de longstaystatus van klager op te heffen en daarna transmuraal verlof aan te vragen opdat klager met behoud van
hetzelfde
beveiligingsniveau en dezelfde structuur en begeleiding op De Voorde kan verblijven. Voor klager is de mogelijkheid dat zijn familie hem kan bezoeken van groot belang. Het risico op destabilisatie wordt naar hun mening door een overplaatsing naar De
Pompestichting te Zeeland verhoogd.
De Lap heeft in haar advies van 12 december 2012 geadviseerd klagers longstaystatus voort te zetten. De Lap is van oordeel dat voor opheffing van de longstaystatus alleen plaats is als sprake is van een aannemelijke verwachting dan wel redelijk
vooruitzicht of perspectief dat het verblijf van klager in De Voorde aangewend zal worden om resocialisatie of een uitstroommogelijkheid te onderzoeken of te bevorderen. Op grond van de inhoud van de informatie van de kliniek en de rapporten acht de
Lap
niet aannemelijk dat van een dergelijke verwachting, vooruitzicht of perspectief sprake is. Naar geldend psychiatrisch inzicht kan daarom volgens de Lap in alle redelijkheid tot de vaststelling worden gekomen dat hervatting van een op verandering
gerichte behandeling niet zinvol is en er wordt vooralsnog ook geen mogelijkheid gezien voor een uitstroomproject van klager naar een GGz-voorziening.

De beroepscommissie overweegt het volgende.
In de inleiding van het Beleidskader (blz. 9) wordt gesteld dat het nieuwe beleid aansluit bij de voorziene stelselwijziging ‘Vernieuwing Forensische Zorg’ (VFZ) van (destijds) het ministerie van Justitie. Om de daarin gestelde doelen te bereiken wordt
het huidige stelsel ingrijpend veranderd. Het nieuwe stelsel wordt vraaggericht: de beveiliging en zorg die de patiënt nodig heeft, bepalen waar hij/zij wordt geplaatst en daarmee bij welke voorziening die beveiliging en zorg wordt ingekocht. De doelen
van het programma ‘Vernieuwing Forensische Zorg’ gelden onverkort voor de longstay forensische zorg (lfz).
Voorts staan in het Beleidskader (blz. 23/24, onderdeel 6.3, (“uitvoering van de periodieke toets”) drie situaties, onder “Uitkomsten en gevolg van de periodieke toets”, beschreven:
“1. Toets wijst uit dat het recidiverisico is afgenomen en behandeling met als doel resocialisatie weer een optie is. De Lap adviseert de minister van justitie de lfz status te beëindigen. Indien de minister besluit de lfz status te beëindigen kan de
tbs-gestelde worden teruggeplaatst naar een voorziening waar de behandeling zich weer richt op resocialisatie.
2. Toets wijst uit dat voor beteugelen van het recidiverisico geen lfz voorziening meer nodig is, maar dat van resocialisatie geen sprake kan zijn. De Lap adviseert de minister de lfz status te beëindigen en geeft een advies over de vervolgvoorziening.
De lfz status wordt door de minister beëindigd. Plaatsing op een verblijfsafdeling GGz kan met betrekking tot kwaliteit van leven een optie zijn. In het bijzonder de categorie ‘longcare’ (lage beveiliging en hoge zorgbehoefte) komt hiervoor in
aanmerking. Overwogen moet worden of de tbs titel beëindigd kan worden bij plaatsing in de GGz. 3. Toets wijst uit dat recidiverisico onveranderd hoog is. De lfz status blijft gehandhaafd.”

De beroepscommissie is van oordeel dat de Lap met name heeft getoetst aan de hiervoor onder 1. genoemde situatie. Klager voldoet evenwel aan het beeld van een long-care patiënt waarvoor aansluiting dient te worden gezocht bij de hiervoor onder 2.
genoemde situatie. Zowel de inrichting als de pro justitia rapporteurs zijn van mening dat resocialisatie van klager thans niet aan de orde is, al wordt dat op termijn door de kliniek niet geheel uitgesloten. In het verzoek van 20 oktober 2011 om
opheffing van klagers longstaystatus heeft de Van der Hoevenkliniek gesteld dat klager gebaat is bij overplaatsing naar de nieuwe afdeling van De Voorde. De 24-uurszorg daar is toegesneden op een patiëntenpopulatie met psychotische problematiek voor
wie
kwaliteit van leven als belangrijk behandelingsdoel geldt. Daarbij blijft het strikte risicomanagement, zoals dat op de huidige afdeling van kracht is, intact.
In de brief van 14 augustus 2012 over het beveiligingsniveau van klager merkt de Van der Hoevenkliniek op dat klager een hoge zorgintensiteit behoeft en dat een laag beveiligingsniveau is geïndiceerd.
De Staatsecretaris kan bij het verlenen van een machtiging transmuraal verlof bepalen aan welke voorwaarden dit verlof moet voldoen.

De beroepscommissie ziet geen aanleiding de zaak terug te verwijzen naar de Lap voor een nader onderzoek naar het zorg- en beveiligingsniveau van de instelling De Voorde.
De beroepscommissie is van oordeel dat de Staatssecretaris de argumenten van de Van der Hoevenkliniek onvoldoende heeft meegewogen bij de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening. De beslissing is derhalve onvoldoende
gemotiveerd en het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu de bestreden beslissing dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder a, van de Bvt in verbinding met artikel 69, vijfde lid,
van de Bvt de Staatssecretaris opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maand en na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe aangezien daarvoor geen termen aanwezig zijn.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.M. van Woensel, voorzitter, drs. M.R. Daniel MPM en mr.drs. T.A.M. Louwe, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 25 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven