Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0274/TB, 30 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:30-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/274/TB

betreft: [klager] datum: 30 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. T.P. Klaasen, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een beslissing van 28 januari 2013 van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, verder te noemen de Staatssecretaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Ter zitting van de beroepscommissie van 29 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichting (p.i.) Over-Amstel te Amsterdam, is gehoord namens de Staatssecretaris [...], werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van
Veiligheid
en Justitie. Klager en zijn raadsman mr. T.P. Klaasen hebben geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.
De beroepscommissie heeft besloten de zaak aan te houden tot een volgende zitting van de beroepscommissie ten behoeve van het horen van de behandelaar van het FPC Dr. Henri van der Hoevenkliniek (hierna Van der Hoevenkliniek) als getuige-deskundige.
Ter zitting van de beroepscommissie van 15 april 2013, gehouden in de p.i. Vught, zijn gehoord klager, begeleid door twee medewerkers van de Van der Hoevenkliniek, en bijgestaan door zijn raadsman mr. T.P. Klaasen, en namens de Staatssecretaris [...],
werkzaam bij de Dienst Justitiële Inrichtingen van het ministerie van Veiligheid en Justitie.
Voorts was als getuige-deskundige aanwezig[...], hoofd behandeling van de Van der Hoevenkliniek.
Namens de Staatsecretaris is om aanhouding van de behandeling verzocht, nu [...] tijdens de zitting van 29 maart 2013 aanwezig was en zij verhinderd is de zitting van 15 april 2013 bij te wonen. Het wordt raadzaam geacht dat zij ook bij de behandeling
van de zaak met de getuige-deskundige van de Van der Hoevenkliniek, aanwezig is. De beroepscommissie wijst dit verzoek af nu de zaak op de zitting van 15 april 2013 opnieuw zal worden behandeld.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft beslist klager na herbeoordeling te plaatsen in een longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek, hetgeen moet worden begrepen als een beslissing tot het voortzetten van klagers verblijf in genoemde longstayvoorziening.

2. De feiten
Klager is bij onherroepelijke uitspraak van 1 april 1981 ter beschikking gesteld (tbs) met bevel tot verpleging van overheidswege. De tbs is op 24 april 1981 aangevangen. Klager is achtereenvolgens opgenomen geweest in FPC Oostvaarderskliniek tot 2
februari 1982, FPC Veldzicht tot 28 juli 1989, FPC Oostvaarderskliniek tot 4 december 1989, GGZ Eindhoven tot 8 juni 2009. Klager is op 8 juni 2009 geplaatst in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek.
Het hoofd van de Van der Hoevenkliniek heeft op 3 oktober 2011 verzocht om opheffing van klagers longstaystatus om plaatsing op de nieuwe afdeling van De Voorde mogelijk te maken. Op 22 december 2011 heeft de Landelijke adviescommissie plaatsing
longstay forensische zorg (Lap) geadviseerd om de longstaystatus niet op te heffen. Hierop is besloten om een multidisciplinaire rapportage te laten opmaken ten aanzien van de vraag of opheffing en overplaatsing naar De Voorde wenselijk wordt geacht.
De
aanvraag is (samen met de nieuwe multidisciplinaire rapportage) nogmaals aan de Lap voorgelegd in het kader van de periodieke herbeoordeling. De Lap heeft op 12 december 2012 de Staatssecretaris geadviseerd de longstaystatus voort te zetten. De
Staatssecretaris heeft op 28 januari 2013 beslist klagers verblijf in de longstayvoorziening voort te zetten.

3. De standpunten
Door en namens klager is het beroep als volgt toegelicht.
Klager verblijft meer dan 32 jaar in de tbs. Het beginsel van proportionaliteit raakt de redelijke verhouding tussen de aard en ernst van het indexdelict (doodslag) en de duur en zwaarte (longstay) van de tbs. De laatste 3 à 4 jaren wordt bijna niemand
met een
As-I stoornis, zoals bij klager, meer veroordeeld tot tbs. De laatste jaren gaat deze groep
As-I-patiënten bij een strafrechtelijke veroordeling vrijwel geheel, zoals voorheen, weer rechtstreeks naar de GGz. De GGz heeft bewezen meer dan voldoende behandelkwaliteit en beveiliging te kunnen bieden. Het advies van de rapporteurs en de
beslissing
van de Lap staan haaks op die ontwikkelingen. Klager functioneert behoorlijk goed in de Van der Hoevenkliniek en hij heeft sinds 2011 begeleid verlof. De kliniek is in staat geweest substantiële veranderingen in het functioneren en in de motivatie van
klager te bewerkstelligen.
De Lap heeft als uitgangspunt dat opheffing van de longstaystatus alleen aan de orde is als er een mogelijkheid is tot resocialisatie. Zij kijkt niet naar de kwaliteit van leven. Binnen de GGz zou te weinig begeleiding en beveiliging zijn. De
inrichting
De Voorde is een longcarevoorziening van de GGz met dezelfde behandelmogelijkheden en hetzelfde beveiligingsniveau als de huidige longstayafdeling. Om daar naar toe te kunnen moet de longstaystatus worden opgeheven en dient een machtiging transmuraal
verlof te worden verleend. De Van der Hoevenkliniek heeft dit ook tot tweemaal toe verzocht. Na jaren van improductiviteit zijn er nu goede resultaten geboekt; door het advies van de Lap wordt een verdere positieve ontwikkeling geblokkeerd. Als de
longstaystatus wordt gehandhaafd zal klager worden overgeplaatst naar de Pompekliniek in Zeeland. Dit betekent vertraging of stillegging van begeleid verlof, terugval en contraproductiviteit.

Namens de Staatssecretaris is inzake het beroep het volgende standpunt naar voren gebracht.
De Lap acht het opheffen van klagers longstaystatus in haar advies van 22 december 2011 prematuur. De Van der Hoevenkliniek geeft in haar reactie van 11 april 2012 op dit advies aan dat er op het moment van schrijven weliswaar niet actief toegewerkt
wordt naar een doorstroom van klager naar een reguliere GGzvoorziening, maar dat een dergelijke doorstroom op termijn niet wordt uitgesloten. De Lap heeft op 12 december 2012 geadviseerd klagers longstaystatus voort te zetten. Er bestaat geen verschil
van inzicht tussen de kliniek en de rapporteurs over klagers resocialisatiemogelijkheden.
De deskundigen en behandelaars zijn het erover eens dat bij klager geen sprake is van een verbetering of verandering in zijn behandelprognose. Klager voldoet aldus nog steeds aan de criteria voor plaatsing in een longstayvoorziening. Het verzoek tot
opheffing van de longstaystatus (en de daarmee gepaard gaande aanvraag voor transmuraal verlof) lijkt ingegeven door praktische argumenten in plaats van behandelinhoudelijke argumenten. Opheffing van klagers longstaystatus is pas mogelijk zodra zich
(nieuwe) resocialisatie- en/of uitstroommogelijkheden voordoen en dat geldt ook voor de aanvraag van transmuraal verlof. In de rapportages die in het kader van de herbeoordeling zijn opgemaakt, blijkt niet van die mogelijkheden. Voor overplaatsing naar
De Voorde is niet alleen opheffing van de longstaystatus nodig, maar ook het verlenen van een machtiging transmuraal verlof. Een machtiging wordt niet afgegeven als niet sprake is van een volgende stap in de resocialisatie. Het Beleidskader Longstay
Forensische Zorg van 19 januari 2009 (hierna: het Beleidskader) laat geen ruimte voor overplaatsing van klager naar De Voorde.

Namens de getuige-deskundige wordt het volgende aangevoerd.
De longstayafdeling van de Van der Hoevenkliniek wordt in 2013 gesloten en alle longstaypatiënten moeten worden overgeplaatst. Uitgangspunt bij de overplaatsing is: wat is goed voor de patiënt.
Het gaat heel goed met klager in de Van der Hoevenkliniek, maar er is geen zicht op een resocialisatietraject voor klager. Klager ontbeert ziekte-inzicht en probleembesef. De afgelopen vier jaar is door de inrichting een goede samenwerking met klager
opgebouwd maar er zal veel verloren gaan indien klager zal worden overgeplaatst naar de longstayafdeling van de Pompestichting. Er verblijven thans twintig patiënten op de longstayafdeling, van wie negen patiënten zullen worden overgeplaatst naar de
longstayafdeling van de Pompestichting. Er is een nieuwe afdeling in De Voorde voor chronisch psychotische patiënten, de populatie waartoe klager behoort. Bij elf patiënten is de longstaystatus afgeschaft en is een machtiging transmuraal verlof
verleend
en zij zullen worden overgeplaatst naar De Voorde. Voor een groot deel van deze populatie is niet sprake van verdere resocialisatie. Ook een deel van het huidige behandelteam verhuist mee. De gebouwelijke beveiliging van De Voorde is identiek aan die
van de Van der Hoevenkliniek, evenals de interne beveiligingsstructuur. Plaatsing in De Voorde zal gericht zijn op behoud en vergroting van kwaliteit en leven.

4. De beoordeling
Bij de (over)plaatsing van ter beschikking gestelden dient de Staatssecretaris, op grond van artikel 11, tweede lid, van de Bvt in zijn overwegingen te betrekken:
a) de eisen die de bescherming van de maatschappij tegen de gevaarlijkheid van de ter beschikking gestelde voor de veiligheid van anderen dan de ter beschikking gestelde of de algemene veiligheid van personen of goederen stelt, en
b) de eisen die de behandeling van de ter beschikking gestelde gezien de aard van de bij hem geconstateerde gebrekkige ontwikkeling of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens stelt.

Klager verblijft sinds 8 juni 2009 in de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek.
Het is de beroepscommissie bekend dat begin augustus 2013 de longstayvoorziening van de Van der Hoevenkliniek zal worden opgeheven en dat de patiënten zullen worden overgeplaatst.

In paragraaf 6.3 van het Beleidskader, in werking getreden op 1 juni 2009, is bepaald dat door middel van een periodieke toets driejaarlijks door de Lap wordt beoordeeld of voortzetting van de longstaystatus nog gerechtvaardigd is. Bij deze toets is
het
van belang de behandelingsvatbaarheid van de ter beschikking gestelde te onderzoeken.

Uit de pro justitia rapportages van de psychiater G. en de psycholoog H. van 7 respectievelijk 11 oktober 2012 komt naar voren dat van een nieuwe behandelpoging niets wordt verwacht en dat de opheffing van klagers longstaystatus niet geïndiceerd is.
Psychiater G. stelt in zijn rapport (blz. 20) dat het belangrijkste doel bij de behandeling/begeleiding van klager een optimaal functioneren is (gericht op de kwaliteit van leven) zonder dat verhoging van het recidiverisico optreedt. Hierin past vanuit
gedragsdeskundig perspectief een overgang naar een kliniek zoals De Voorde, ervan uitgaande dat die inrichting dezelfde mate van beveiliging en zorg biedt als de afdeling waar klager nu verblijft. Psycholoog H. concludeert in zijn rapport (blz. 25) dat
het opheffen van de longstaystatus enkel en alleen om klager over te kunnen plaatsen (op formeel juridische gronden) naar een afdeling die in alle opzichten (beveiliging, begeleiding, en controle) hetzelfde is als de huidige afdeling teneinde de
kwaliteit van leven te vergroten, verantwoord wordt geacht.
De Lap heeft in haar advies van 12 december 2012 geadviseerd om klagers longstaystatus voort te zetten. De Lap is van oordeel dat voor opheffing van de longstaystatus alleen plaats is als sprake is van een aannemelijke verwachting dan wel redelijk
vooruitzicht of perspectief dat het verblijf van klager in De Voorde aangewend zal worden om resocialisatie of een uitstroommogelijkheid te onderzoeken of te bevorderen. Op grond van de inhoud van de brieven van de kliniek en de rapportages acht de Lap
niet aannemelijk dat van een dergelijke verwachting, vooruitzicht of perspectief sprake is. Naar geldend psychiatrisch inzicht kan in alle redelijkheid tot de vaststelling worden gekomen dat hervatting van een op verandering gerichte behandeling niet
zinvol is.

De beroepscommissie overweegt het volgende.
In de inleiding van het Beleidskader (blz. 9) wordt aangegeven dat het nieuwe beleidskader longstay forensische zorg (lfz) aansluit bij de voorziene stelselwijziging ‘Vernieuwing Forensische Zorg’ (VFZ) van (destijds) het ministerie van Justitie. Om de
daarin gestelde doelen te bereiken wordt het huidige stelsel ingrijpend veranderd. Het nieuwe stelsel wordt vraaggericht: de beveiliging en zorg die de patiënt nodig heeft, bepaalt waar hij/zij wordt geplaatst en daarmee bij welke voorziening die
beveiliging en zorg wordt ingekocht. De doelen van het programma ‘Vernieuwing Forensische Zorg’ gelden onverkort voor de longstay forensische zorg (lfz).
Voorts staan in het Beleidskader (blz. 23/24, onderdeel 6.3, uitvoering periodieke toets) drie situaties, onder “Uitkomsten en gevolg van de periodieke toets”, beschreven:
“1. Toets wijst uit dat het recidiverisico is afgenomen en behandeling met als doel resocialisatie weer een optie is. Lap adviseert de Minister de lfz status te beëindigen. Indien de minister besluit de lfz status te beëindigen kan de tbs-gestelde
worden teruggeplaatst naar een voorziening waar de behandeling zich weer richt op resocialisatie. 2. Toets wijst uit dat voor beteugelen van het recidiverisico geen lfz voorziening meer nodig is, maar dat van resocialisatie geen sprake kan zijn. De Lap
adviseert de Minister de lfz status te beëindigen en geeft een advies over de vervolgvoorziening. De lfz status wordt door de Minister beëindigd. Plaatsing op een verblijfsafdeling GGz kan met betrekking tot kwaliteit van leven een optie zijn. In het
bijzonder de categorie ‘longcare’ (lage beveiliging en hoge zorgbehoefte) komt hiervoor in aanmerking. Overwogen moet worden of de tbs-titel beëindigd kan worden bij plaatsing in de GGz. 3. Toets wijst uit dat recidiverisico onveranderd hoog is. De lfz
status blijft gehandhaafd.”

De beroepscommissie is van oordeel dat de Lap met name heeft getoetst aan de hiervoor onder 1. genoemde situatie. Klager voldoet evenwel aan het beeld van een long-care patiënt waarvoor aansluiting dient te worden gezocht bij de hiervoor onder 2. in
het
Beleidskader genoemde situatie. Zowel de inrichting als de pro justitia rapporteurs zijn van mening dat resocialisatie van klager thans niet aan de orde is. In het verzoek van 3 oktober 2011 tot opheffing van klagers longstaystatus heeft de Van der
Hoevenkliniek aangegeven dat klager gebaat is bij een overplaatsing naar een nieuwe afdeling van De Voorde. De 24-uurszorg aldaar is toegesneden op een patiëntenpopulatie met psychotische problematiek voor wie kwaliteit van leven als belangrijk
behandelingsdoel geldt. Daarbij blijft het strikte risicomanagement, zoals dat op de huidige afdeling van kracht is, intact. In de reactie van de Van der Hoevenkliniek van 11 april 2012 op het Lap-advies van 22 december 2011 stelt de kliniek dat klager
in grote mate is gehospitaliseerd en dat hij naar verwachting nooit meer zonder begeleiding, ondersteuning en begrenzing van hulpverlening zal kunnen functioneren. Binnen de grenzen van een langdurige psychiatrische custodiale setting is echter een
verantwoord verblijf mogelijk zonder longstaystatus. De kliniek sluit een verdere doorstroom naar een reguliere GGz-voorziening op termijn niet uit.
In de brief van 27 juli 2013 over het beveiligingsniveau van klager geeft de Van der Hoevenkliniek aan dat klager een hoge zorgintensiteit behoeft en een laag beveiligingsniveau is geïndiceerd.
De Staatsecretaris kan bij het verlenen van een machtiging transmuraal verlof bepalen aan welke voorwaarden dit verlof moet voldoen.

Gezien het voorgaande is de beroepscommissie van oordeel dat de Staatssecretaris de argumenten van de Van der Hoevenkliniek onvoldoende heeft meegewogen bij de beslissing tot voortzetting van klagers verblijf in een longstayvoorziening. De beslissing
is
derhalve onvoldoende gemotiveerd en het beroep zal gegrond worden verklaard. Nu de bestreden beslissing dient te worden vernietigd zal de beroepscommissie met toepassing van het bepaalde in artikel 66, derde lid onder a, van de Bvt in verbinding met
artikel 69, vijfde lid, van de Bvt de Staatssecretaris opdragen binnen uiterlijk een maand na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op binnen uiterlijk een maanden na ontvangst van en met inachtneming van deze uitspraak een nieuwe beslissing te nemen.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe aangezien daarvoor geen termen aanwezig zijn.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr.drs. L.C. Mulder en mr. C.A.M. Schaap-Meulemeester, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.A.H. de Bruin, secretaris, op 30 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven