Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/1465/GA, 25 juli 2013, beroep
Uitspraakdatum:25-07-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/1465/GA

betreft: [klager] datum: 25 juli 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Nieuwegein,

gericht tegen een uitspraak van 24 april 2013 van de alleensprekende beklagrechter bij voormelde p.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 juni 2013, gehouden in de p.i. Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klager, bijgestaan door mr. A.W. Syrier, kantoorgenoot van klagers raadsvrouw mr. L.M.F. Aarts, en de plaatsvervangend vestigingsdirecteur van
de p.i. Nieuwegein, [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een strafcel, omdat op klagers cel contrabande (een mobiele telefoon, een oplader en een naald ten behoeve van een spuit) is aangetroffen.

De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard en aan klager een tegemoetkoming toegekend van € 140,=, op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De beklagrechter heeft het beklag gegrond verklaard, omdat de heer M. van R. niet bevoegd was de disciplinaire straf op te leggen. De beroepscommissie
heeft in een recente uitspraak – met kenmerk 13/1001/GA – eveneens beslist dat de heer M. van R. geen strafbevoegdheid heeft. Dat oordeel van de beroepscommissie betwist de directeur niet langer en het beroep wordt ingetrokken voor zover dat is gericht
tegen de gegrondverklaring van het beklag door de beklagrechter. Wel richt het beroep zich nog tegen de hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming. Hoewel bij de strafoplegging niet is voldaan aan de formele vereisten, is de straf
wel
terecht opgelegd. De kast in klagers cel, waaronder de contrabande is aangetroffen, zat overduidelijk los, terwijl deze hoort vast te zitten aan de muur. Voor het personeel stond buiten kijf dat klager, die op dat moment reeds elf maanden (sinds 9
januari 2012) op die cel verbleef, hiervan weet moet hebben gehad. Hij heeft hiervan nooit melding gemaakt. Gelet hierop is het zeer aannemelijk dat klager wetenschap had van de aanwezigheid van contrabande in zijn cel. De directeur verzoekt de
beroepscommissie te bepalen dat aan klager geen dan wel een lagere tegemoetkoming dan € 140,= toekomt.

Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht. De hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming is redelijk. Toen klager terugkwam van het ziekenhuis werd hem meegedeeld dat
er
contrabande in zijn cel was aangetroffen. De mobiele telefoon en oplader zijn aangetroffen onder de kast. Het personeel heeft de gehele kast van de muur moeten losmaken en verplaatsen om deze te kunnen vinden. Deze voorwerpen zijn niet van klager.
Mogelijk zijn deze nog van de gedetineerde die voor klager in die cel heeft verbleven. De directeur heeft niet onderzocht van wie de telefoon was, omdat er geen simkaart inzat. Klager heeft de directeur verzocht contact op te nemen met de
telefoonleverancier om het E-nummer van de telefoon te laten natrekken, maar dit heeft de directeur niet gedaan. Aldus is onvoldoende vast komen te staan dat de telefoon van klager was. Bovendien heeft klager nooit gemerkt dat de kast niet aan de muur
vast zat. De injectienaald lag open en bloot in een tas met daarin kleren van klager, hetgeen vreemd is. Klager gebruikt geen drugs en de naald is niet van klager. De disciplinaire straf is derhalve ten onrechte aan klager opgelegd.
Klager merkt op dat hij ook beklag heeft ingediend over de beschadiging van zijn eigendommen, maar dat de beklagrechter daarover niet heeft beslist.

3. De beoordeling
Nog daargelaten dat uit het klaagschrift van 5 december 2012 niet duidelijk blijkt dat klager klaagt over beschadiging van zijn eigendommen, kan de beroepscommissie hierover geen uitspraak doen, nu klager geen beroep heeft ingesteld tegen de uitspraak
van de beklagrechter.

Gelet op het standpunt van de directeur, zal de beroepscommissie in deze uitspraak enkel een oordeel geven over de hoogte van de tegemoetkoming. Bij de bepaling van de hoogte van de tegemoetkoming is van belang de vraag of de directeur in redelijkheid
heeft kunnen beslissen om klager de bestreden disciplinaire straf op te leggen. De beroepscommissie stelt voorop dat een gedetineerde in beginsel verantwoordelijk kan worden gehouden voor de in zijn cel aangetroffen contrabande en dat de vondst van
contrabande aanleiding kan zijn voor het opleggen van een disciplinaire straf. Dit is slechts anders indien aannemelijk is dat de gedetineerde geen enkel verwijt treft.
De beroepscommissie acht het, gezien de inhoud van het verslag van 3 december 2012 – waarin staat dat de kast in zijn geheel was losgetrokken van de muur – gelet op de, niet door klager weersproken, mededeling van de directeur dat klager reeds sinds 9
januari 2012 in die cel verbleef en gezien de in een tas van klager aangetroffen naald in dit geval niet aannemelijk geworden dat klager geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van de aangetroffen contrabande in zijn cel. De beroepscommissie is
derhalve van oordeel dat de beslissing tot oplegging van de bestreden disciplinaire straf niet onredelijk of onbillijk is.

Nu in beroep onbestreden is dat de straf door een daartoe niet bevoegd persoon is opgelegd, is de beroepscommissie van oordeel dat klager een tegemoetkoming dient te worden toegekend. Zij ziet evenwel, gelet op het vorenstaande, aanleiding de hoogte
van
die tegemoetkoming te matigen. Het beroep van de directeur zal derhalve gegrond worden verklaard en de uitspraak van de beklagrechter zal, voor zover daartegen beroep is ingesteld, worden vernietigd. De beroepscommissie zal aan klager een lagere
tegemoetkoming toekennen, namelijk € 45,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep van de directeur, gericht tegen de hoogte van de door de beklagrechter toegekende tegemoetkoming, gegrond, vernietigt in zoverre de uitspraak van de beklagrechter en kent aan klager een lagere tegemoetkoming
toe,
namelijk € 45,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. M.M. van der Nat, voorzitter, mr. A.T. Bol en dr. M. Kooyman, leden, in tegenwoordigheid van
mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 25 juli 2013

secretaris voorzitter

Naar boven