Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0151/GA, 14 juni 2013, beroep
Uitspraakdatum:14-06-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/151/GA

betreft: [klager] datum: 14 juni 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 10 januari 2013 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichting (p.i.) Grave,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 12 april 2013, gehouden in de p.i. Vught, is klager gehoord.
De directeur van de p.i. Grave heeft schriftelijk aangegeven verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van vijf dagen opsluiting in een strafcel, wegens het niet meewerken aan een urinecontrole.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager moest meewerken aan een urinecontrole. Op zich is de controle aangevangen op de correcte manier. Klager heeft echter voorafgaand aan de controle aangegeven plasproblemen te hebben. Redenen daarvoor zijn met name gelegen in medische klachten.
Klager gebruikt onder meer het medicijn ‘Prometazine’. Volgens de bijsluiter kan dit plasproblemen veroorzaken. Klager heeft bij de eerdere controles steeds meegewerkt. Hij is naar aanleiding van deze zaak bezocht door de directeur en de arts en hem is
te verstaan gegeven dat er naar zijn probleem gekeken zou worden. Dat is echter nooit gebeurd. Klager heeft geen goede verstandhouding met de medische dienst van Grave. Klager kon op die bewuste dag pas omstreeks 14.00 uur voor het eerst urine
produceren. Klager is in een observatiecel geplaatst na de controle maar heeft nooit een bekertje meegekregen in die cel. Klager heeft geen probleem om onder toezicht urine te produceren. Er was wel sprake van enige extra spanning omdat hij wist dat
het
urineren wel eens niet zou kunnen lukken.

De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt gehandhaafd.

3. De beoordeling
Vast staat dat klager op 11 november 2012, terwijl hij moest meewerken aan een urinecontrole, geen urine heeft geproduceerd. Dit wordt in beginsel gelijkgesteld met een weigering om mee te werken aan een urinecontrole. Voor een dergelijk weigering kan
de directeur een disciplinaire straf als de onderhavige opleggen. Dit is slechts anders indien het niet kunnen produceren van urine is gelegen in omstandigheden die niet van klagers wil afhankelijk zijn. Daarbij kan worden gedacht aan medische redenen
van lichamelijke of psychische aard die aan een ‘normale’ urineproductie in de weg staan.
Onweersproken is dat klager voorafgaand aan de urinecontrole heeft aangegeven dat bij hem sprake was van een lichamelijke medische reden die medewerking aan de urinecontrole kon bemoeilijken dan wel onmogelijk kon maken. Hij gebruikte een geneesmiddel
waarvan (een van) de bijwerkingen plasproblemen kan zijn. Nu klager dit voorafgaand aan de urinecontrole heeft aangegeven, had het voor de hand gelegen indien de directeur – alvorens te beslissen tot oplegging van onderhavige disciplinaire straf –
nader
onderzoek door de inrichtingsarts had laten doen naar die gestelde problemen. Uit de inlichtingen van de directeur, zoals gegeven tegenover de beklagcommissie, blijkt niet dat een dergelijk onderzoek heeft plaatsgevonden. Gelet daarop kan niet worden
uitgesloten dat er bij klager sprake was van een medische belemmering om mee te werken aan de urinecontrole. De bestreden beslissing moet daarom worden geacht onzorgvuldig te zijn voorbereid. De uitspraak van de beklagcommissie kan daarom niet in stand
blijven en het beklag dient alsnog gegrond te worden verklaard.
De beroepscommissie acht termen aanwezig voor het toekennen van een financiële tegemoetkoming en zal de hoogte daarvan vaststellen op € 50,=.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Zij bepaalt dat aan klager een tegemoetkoming toekomt van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. A. van Waarden, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 14 juni 2013

secretaris voorzitter

Naar boven