nummer: 13/1211/GV
betreft: [klager] datum: 11 juni 2013
De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een op 11 april 2013 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),
alsmede van de onderliggende stukken.
De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.
1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van algemeen verlof afgewezen.
2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt – zakelijk weergegeven – toegelicht.
De Staatssecretaris heeft het verzoek tot algemeen verlof afgewezen onder verwijzing naar het negatieve advies van het Openbaar Ministerie (OM) en heeft aangevoerd dat sprake is van de weigeringsgrond van artikel 4 onder g van de Regeling tijdelijk
verlaten van de inrichting (de Regeling), aangezien sprake zou zijn van risico’s voor het slachtoffer. De ernst van het delict kan echter geen zelfstandige grond voor afwijzing van het verlof vormen. Daartoe wordt verwezen naar de uitspraak van de
beroepscommissie van 21 februari 2013 met nummer 13/17/GA. De einddatum van klagers detentie is gesteld op 21 oktober 2013, zodat sprake is van een beperkt strafrestant. Aangezien klager beseft dat het doorbrengen van verlof op een verlofadres in
Amsterdam mogelijk onwenselijk zou kunnen zijn, heeft hij een – door de politie goedgekeurd –verlofadres in Rotterdam. Klager heeft zich tijdens zijn detentie goed gedragen en aan hem zijn recent geen disciplinaire straffen of ordemaatregelen opgelegd.
Zowel de inrichting als de reclassering hebben positief geadviseerd ten aanzien van verlofverlening. Klager bestrijdt dat hij, zoals het OM beweert, betrokken is bij een vergeldingsactie richting het slachtoffer. Enige feitelijkheid waaruit dit blijkt
ontbreekt in het advies van het OM en de daarop gebaseerde beslissing van de Staatssecretaris. De toepasselijkheid van de weigeringsgrond van artikel 4 onder g van de Regeling is dan ook op geen enkele wijze gespecificeerd of geconcretiseerd. Verwezen
wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 12 mei 2010 met nummer 10/893/GV. Klager is bereid zich aan eventuele aan het verlof te verlenen voorwaarden te houden.
Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt – zakelijk weergegeven -–toegelicht.
De Staatssecretaris heeft een inschatting gemaakt van de risico’s die aan het verlof verbonden zijn. Op grond van de aangeleverde informatie is de Staatssecretaris tot de conclusie gekomen dat een verlof op dit moment maatschappelijk onaanvaardbaar
is.
Het OM heeft negatief geadviseerd in verband met het risico van een ongewenste confrontatie met het slachtoffer van het door het klager begane misdrijf of anderszins betrokkenen en het risico van ontstaan of de aanwezigheid van maatschappelijke onrust.
Daarbij heeft het OM aangegeven dat klager een zeer ernstig geweldsdelict heeft gepleegd en uit onderzoek is gebleken dat niet geheel valt uit te sluiten dat klager betrokken is bij het beramen van een vergeldingsactie richting het slachtoffer. Het is
naar het slachtoffer en de maatschappij toe niet verantwoord klager met verlof te laten gaan. Na telefonisch onderhoud werd niet duidelijk hoe lang dit onderzoek ging duren, maar het kon nog enkele weken in beslag nemen. De Staatssecretaris heeft
gezien
dit advies de verlofaanvraag afgewezen en is van mening dat eventuele aan het verlof te verbinden voorwaarden het risico te weinig inperken.
Op klagers verlofaanvraag zijn de volgende adviezen uitgebracht.
De directeur van de penitentiaire inrichting (p.i.) Nieuwegein heeft positief geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, met dien verstande dat aan het verlof bepaalde voorwaarden worden verbonden, namelijk een contactverbod met het slachtoffer,
een
locatieverbod en een meldingsgebod.
Het OM heeft negatief geadviseerd in verband met het risico van ongewenste confrontatie met het slachtoffer van het door klager begane misdrijf of met anderszins daarbij betrokkenen en het risico van ontstaan of aanwezigheid van maatschappelijke
onrust.
De politie heeft geen bezwaar tegen het verlenen van verlof.
3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens het medeplegen van poging tot moord. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 25 oktober 2013.
Het beroep richt zich tegen de afwijzing van klagers derde verlofaanvraag.
Voorop dient te worden gesteld dat bij de beoordeling van verzoeken om algemeen verlof een belangenafweging dient te worden gemaakt tussen het individuele belang van de aanvrager van dat verlof en de algemene belangen van (onder meer) orde, rust en
veiligheid in de samenleving. Bij een naderende einddatum van detentie zal het belang van de aanvrager om zijn terugkeer in de maatschappij voor te bereiden steeds zwaarder wegen ten opzichte van de risico’s die verlofverlening met zich meebrengt.
Gevaar voor confrontatie met het slachtoffer van een delict is één van die (in de wet vastgelegde) algemene belangen. Indien een verlofaanvraag wordt afgewezen op grond van dat gevaar, is het – in het kader van een zorgvuldige belangenafweging – van
belang dat dit gevaar nader feitelijk wordt onderbouwd. De beroepscommissie is van oordeel dat dit gevaar in het negatieve advies van het OM onvoldoende wordt onderbouwd. Bovendien is naar het oordeel van de beroepscommissie onvoldoende onderbouwd dat
dit gevaar niet kan worden ondervangen door het verbinden van één of meer voorwaarden aan het verlof. Gelet op het bovenstaande, daarbij in aanmerking genomen dat de einddatum van klagers detentie nadert en de directeur van de p.i. Nieuwegein positief
heeft geadviseerd ten aanzien van de verlofaanvraag, is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing van de Staatssecretaris onvoldoende is gemotiveerd. Het beroep zal dan ook gegrond worden verklaard en de bestreden beslissing zal worden
vernietigd. De Staatssecretaris zal worden opdragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak. De beroepscommissie ziet, nu de Staatssecretaris wordt opgedragen een nieuwe beslissing te nemen, geen aanleiding aan klager een
tegemoetkoming toe te kennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de Staatssecretaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van de uitspraak van de beroepscommissie binnen een termijn van twee weken na ontvangst van deze uitspraak. Zij bepaalt dat aan klager geen tegemoetkoming toekomt.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. G.L.M. Urbanus, voorzitter, mr. M. Boone en mr. R.S.T. van Rossem-Broos, leden, in tegenwoordigheid van mr. M.L. Koster, secretaris, op 11 juni 2013
secretaris voorzitter