Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0776/GB, 22 mei 2013, beroep
Uitspraakdatum:22-05-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 13/776/GB

Betreft: [klager] datum: 22 mei 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. K.G.L. Bovens, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 1 maart 2013 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de bestreden beslissing.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft het bezwaarschrift van klager gericht tegen de beslissing hem over te plaatsen naar het Penitentiair Psychiatrisch Centrum (PPC) van de Penitentiaire Inrichtingen (p.i.) Vught ongegrond verklaard.

2. De feiten
Klager is sedert 14 oktober 2009 gedetineerd. Hij verbleef in de p.i. te Zwolle, van waaruit hij op 19 februari 2013, naar aanleiding van de gewraakte selectiebeslissing, naar het PPC van de p.i. Vught, een inrichting voor bijzondere opvang als bedoeld
in artikel 20c van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (de Regeling), is overgeplaatst. Op 27 maart 2013 is hij vervolgens overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Roermond, waar een regime van algehele gemeenschap
geldt.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager is van mening dat de beslissing van de selectiefunctionaris onzorgvuldig en ongemotiveerd is genomen. Bij een selectiebeslissing is het Indicatiebesluit Forensische Zorg (IFZO) leidend
voor de beslissing tot overplaatsing naar een PPC. Klager heeft echter nooit, ondanks navraag, het IFZO ontvangen. Hierdoor wordt hem de mogelijkheid ontnomen om op de inhoud van het IFZO te reageren. Dat tevens de selectiefunctionaris niet beschikt
over het IFZO is opmerkelijk. Het IFZO dient immers ten grondslag te liggen aan de beslissing tot plaatsing in een PPC. Doordat de selectiefunctionaris ook thans de indicatiestelling van de gedragsdeskundige niet overlegt, wordt klager niet in de
gelegenheid gesteld om op de inhoud daarvan te reageren. Klager verwijst naar de beslissing in de zaak RSJ 11/3233/GB, de beroepscommissie kan de inhoud van de indicatiestelling dan niet bij de beoordeling betrekken. Dit maakt de procedure
onzorgvuldig.
Het motiveringsgebrek van de selectiefunctionaris blijkt uit de onvoldoende gemotiveerde grond waarvan wordt aangenomen dat klager meer medische zorg nodig heeft. Klager vindt dat hij niet in een PPC thuis hoort. Er kan niet gesproken worden van een
‘ernstig beheersrisico’, waardoor een individueel regime noodzakelijk zou zijn. Tevens is niet voldaan aan de criteria van artikel 20c van de Regeling. Uit de stukken kan namelijk niet worden afgeleid dat ten aanzien van klager forensische zorg is
geïndiceerd en heeft de vereiste screening niet plaatsgevonden. In het selectieadvies van de directeur van de p.i. locatie Zwolle Zuid 1 staat dat klager recentelijk om een psychologisch consult heeft verzocht vanwege aanhoudende psychische klachten
(agitatie, overprikkeling in onrust). Klager is het hier niet mee eens. Hij heeft een consult aangevraagd, maar dit was op advies van zijn mentor en hield verband met klagers arbeidsongeschiktheid. Klager gaat niet naar arbeid omdat dit mogelijk teveel
prikkels met zich meebrengt. In het advies van de p.i. Nieuwegein staat dat de afspraak met klager is gemaakt: in het geval klager teveel prikkels krijgt, geeft hij dit aan en zal hij naar zijn cel gaan. Klagers prikkelgevoeligheid heeft er nimmer tot
geleid dat klager ongeschikt was voor een verblijf in een inrichting met een algeheel regime. Klager begrijpt dan ook niet op welke grond de psychologe van de locatie Zwolle Zuid 1 tot de conclusie komt dat er “...sterke aanwijzingen zijn voor pervasieve
en persisterende interactionele problemen gelegen in de persoonlijkheid, voor welke problematiek een indicatie voor PPC gelegitimeerd is.” Klager betwist dit, hij heeft met betrekking tot de noodzaak van forensische zorg geen psycholoog of psychiater
gesproken. Tevens is klager het niet eens met het beeld dat geschetst wordt door de psychologe. Uit het selectieadvies van de p.i. Nieuwegein blijkt dat klager zich goed gedraagt richting het personeel, net als in de p.i. Vught. Klager merkt op dat de
overplaatsing naar de locatie Zwolle Zuid 1 het gevolg was van zijn veiligheid die niet meer gegarandeerd kon worden in de p.i. Nieuwegein. Hij is niet overgeplaatst vanwege psychische klachten, zoals de psychologe stelt. Klager betwist ook dat zijn
detentiegeschiedenis maakt dat een verder verblijf op een reguliere afdeling niet meer wenselijk is. Klager is meerdere malen in afzondering geplaatst, echter heeft de beroepscommissie van de RSJ steeds beslist dat dit ten onrechte was (RSJ 11/151/GA,
10/3116/GB, 12/1127GB). Ook de Commissie van Toezicht van de locatie Sittard (G2012/80-117) verklaarde klachten ter zake gegrond.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de bestreden beslissing als volgt toegelicht. Klager is op verzoek van de directeur van de locatie Zwolle Zuid 1 overgeplaatst naar het PPC van de p.i. Vught. Uit de rapportage van de gedragsdeskundige en de
locatie
Zwolle Zuid 1 kwam naar voren dat klager een nogal onrustig detentieverleden heeft, hij kan slecht tegen prikkels. Daarom zou hij in een kleinere setting, waar meer zorg en begeleiding is, beter op zijn plek zijn. Dit advies is ook gebaseerd op
rapportages van inrichting waar klager eerder verbleef. Een PPC regime biedt klager dergelijke mogelijkheden. Vanwege klagers bezwaar en beroep heeft de selectiefunctionaris opnieuw gekeken naar de overplaatsing. De selectiefunctionaris heeft klager op
22 maart 2013 geselecteerd voor de gevangenis van de p.i. Roermond.

4. De beoordeling
4.1. Het PPC van de p.i. Vught is een inrichting voor mannen met een individueel regime en een normaal beveiligingsniveau.

4.2. Op grond van het bepaalde in art. 20c van de Regeling komen voor plaatsing in een PPC die gedetineerden in aanmerking, ten aanzien van wie in verband met een psychiatrische stoornis, een persoonlijkheidsstoornis, psychosociale problematiek,
verslavingsproblematiek of een verstandelijke beperking, forensische zorg is geïndiceerd of ten aanzien van wie in verband met de vraag of forensische zorg is geïndiceerd, nadere observatie is vereist. In de toelichting bij dit artikel is bepaald dat
de
directeur van de inrichting waar de gedetineerde op dat moment verblijft aan de selectiefunctionaris advies uitbrengt over de behoefte aan forensische zorg. Dit advies wordt gegeven op basis van screening en indicatiestelling door het psycho-medisch
overleg van de inrichting of het Nederlands Instituut voor Forensische Psychiatrie en Psychologie.

4.3. Nu in de onderhavige zaak zowel de inhoud en resultaten van voormelde screening als een indicatiestelling bij de stukken ontbreken, kan niet worden beoordeeld of de bestreden beslissing van de selectiefunctionaris op goede gronden is genomen.
Overigens is klager inmiddels overgeplaatst naar de gevangenis van de locatie Roermond, waar een regime van algehele gemeenschap geldt. Het beroep zal derhalve gegrond worden verklaard en aan klager zal een tegemoetkoming worden toegekend als hierna
vermeld.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en kent aan klager een tegemoetkoming toe van € 50,=.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, mr. A.T. Bol en mr. L.M. Moerings, leden, in tegenwoordigheid van C.M.E. Taverne, secretaris, op 22 mei 2013

secretaris voorzitter

Naar boven