Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 13/0360/GA, 12 april 2013, beroep
Uitspraakdatum:12-04-2013

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 13/360/GA

betreft: [klager] datum: 12 april 2013

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klaagster,

gericht tegen een uitspraak van 25 januari 2013 van de beklagcommissie bij de locatie Nieuwersluis,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 21 maart 2013, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Amsterdam Over-Amstel, zijn gehoord klaagster, bijgestaan door haar raadsman mr. G.N. Weski, en de juridisch medewerker van de locatie Nieuwersluis,
mevrouw [...].

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het feit dat klaagsters detentiefasering door toedoen van de inrichting (aanzienlijk) is vertraagd.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klaagster en de directeur
Door en namens klaagster is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. Klaagsters overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) stond in principe gepland op 9 november 2012. Echter, klaagster is
pas op 30 januari 2013 daadwerkelijk overgeplaatst. Hoewel 9 november 2012 slechts een streefdatum was, heeft het te lang geduurd voordat klaagster is overgeplaatst. De vertraging is ontstaan doordat de directeur het, vlak voor 9 november 2012, opeens
nodig achtte een nieuw reclasseringsrapport te laten opstellen. Het opstellen van een nieuw reclasseringsrapport duurt zes tot acht weken. Er was evenwel reeds eerder een reclasseringsrapport over klaagster opgesteld. Volgens de inrichting was dat
rapport onvolledig, maar dit is onjuist. Klaagster heeft gedurende haar hele detentie openheid van zaken gegeven. Dat bepaalde feiten en omstandigheden niet in het reclasseringsrapport zijn opgenomen, kan klaagster niet worden tegengeworpen. Het
probleem volgens de inrichting was dat op basis van het reclasseringsrapport geen inschatting van het recidiverisico kon worden gemaakt. Klaagster heeft weliswaar bij de politie gebruik gemaakt van haar zwijgrecht, maar bij de rechtbank heeft klaagster
wel gepraat. Bovendien heeft het personeel in de inrichting klaagster intensief meegemaakt, omdat zij voorzitster is van de gedeco. Waarom er een nieuw reclasseringsrapport moest worden opgemaakt is volstrekt onduidelijk. Klaagster is op 6 november
2012
voor een ‘keuze’ gesteld: ofwel de inrichting maakt gebruik van het oude reclasseringsrapport en adviseert negatief ten aanzien van haar detentiefasering ofwel er wordt een nieuw reclasseringsrapport opgesteld en dan adviseert de inrichting positief.
Klaagster heeft noodgedwongen gekozen voor de – minst slechte – tweede optie.

Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht. In mei 2012 is klaagsters TR-traject opgestart, waarbij gebruik is gemaakt van het reclasseringsrapport dat voor klaagsters strafzaak is
opgesteld. Voordat een gedetineerde kan doorfaseren wordt deze besproken in het Multi Disciplinair Overleg (MDO). Toen klaagster werd besproken in het MDO bleek dat op basis van het reclasseringsrapport geen inschatting kon worden gemaakt van haar
recidiverisico. Daarnaast bleek het rapport niet volledig en actueel te zijn. Immers, in het rapport stond niet dat klaagster twee keer eerder gedetineerd is geweest, dat zij niet meer over een eigen woonruimte beschikt en dat zij haar CoVa-training
heeft afgerond. Om die reden heeft de directeur het nodig geacht een nieuw reclasseringsrapport te laten opstellen. Voordat de inrichting een positief advies kan uitbrengen, dient zij namelijk over actuele rapportages te beschikken. Desgevraagd
antwoordt de juridisch medewerker dat het reclasseringsrapport wellicht in een iets eerder stadium had kunnen worden opgevraagd.

3. De beoordeling
De beroepscommissie gaat bij haar beoordeling uit van de volgende feiten en omstandigheden. Klaagster heeft eind mei 2012 getekend voor deelname aan het programma terugdringen recidive (TR). Bij de uitvoering van dit TR-traject is gebruik gemaakt van
het eerder, in het kader van klaagsters strafzaak, opgestelde reclasseringsrapport. De streefdatum voor klaagsters overplaatsing naar een b.b.i. was 9 november 2012. Het bureau selectie- en detentiebegeleiding (b.s.d.) heeft in september 2012 de voor
het inrichtingsadvies benodigde adviezen opgevraagd. Op 23 oktober 2012 is in het MDO besloten dat eerst een nieuw reclasseringsrapport over klaagster moet worden opgesteld, alvorens kan worden geadviseerd over haar overplaatsing. Klaagsters
overplaatsing naar een b.b.i. is op 30 januari 2013 gerealiseerd.

De beroepscommissie acht het, gelet op de streefdatum van 9 november 2012, het feit dat het b.s.d. in september 2012 de voor het inrichtingsadvies benodigde adviezen heeft opgevraagd en het feit dat aan klaagster nooit (eerder dan eind oktober 2012) is
meegedeeld dat een overplaatsing op 9 november 2012 niet realiseerbaar was, voldoende aannemelijk dat het de bedoeling was dat klaagster op of omstreeks 9 november 2012 zou worden overgeplaatst naar een b.b.i..
De beroepscommissie is van oordeel dat door de inrichting en met name het MDO onzorgvuldig en niet voortvarend is gehandeld met betrekking tot klaagsters detentiefasering, waardoor klaagsters detentiefasering vertraging heeft opgelopen. Immers, op 23
oktober 2012, ongeveer twee weken voor de datum waarop klaagsters overplaatsing zou plaatsvinden
(9 november 2012) – althans dit is klaagster steeds voorgehouden –, is in het MDO besloten om een nieuw reclasseringsrapport te laten opstellen. Dit, terwijl reeds (veel) eerder dan eind oktober 2012 bekend was dat op basis van het eerste
reclasseringsrapport – dat vóór mei 2012 was opgesteld – klaagsters recidiverisico niet kon worden ingeschat. Ook was het in de inrichting reeds eerder dan eind oktober 2012 bekend dat andere feiten en omstandigheden, zoals klaagsters eerdere detenties
en haar woonsituatie, niet in het eerste reclasseringsrapport waren opgenomen. De beroepscommissie acht het derhalve onbegrijpelijk dat, met het oog op de streefdatum van 9 november 2012, niet eerder dan eind oktober 2012 in het MDO is besloten een
nieuw reclasseringsrapport te laten opstellen. Dit geldt te meer nu het b.s.d. reeds in september 2012 de voor het inrichtingsadvies benodigde adviezen heeft opgevraagd. Voornoemde gedragingen kunnen aan de directeur worden toegerekend.

Gelet op het vorenstaande zal het beroep gegrond worden verklaard, de uitspraak van de beklagcommissie worden vernietigd en het beklag alsnog gegrond worden verklaard. Nu de detentiefasering van klaagster vertraging heeft opgelopen, waardoor zij eerst
ruim tweeënhalve maand later dan gepland is geplaatst in een b.b.i., zal de beroepscommissie aan klaagster de bijbehorende tegemoetkoming van € 225,= toekennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart het beklag alsnog gegrond. Zij kent aan klaagster een tegemoetkoming van € 225,= toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. dr. H.K. Fernandes Mendes en dr. W.J. Schudel, leden, in tegenwoordigheid van mr. F.A. Groeneveld, secretaris, op 12 april 2013

secretaris voorzitter

Naar boven