Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 12/0993/GV, 7 mei 2012, beroep
Uitspraakdatum:07-05-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 12/993/GV

betreft: [klager] datum: 7 mei 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. M. de Reus, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 22 maart 2012 genomen beslissing van de Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie (de Staatssecretaris),

alsmede van de onderliggende stukken.

De beroepscommissie heeft de Staatssecretaris in de gelegenheid gesteld schriftelijk te reageren op het beroep en klager alsmede zijn raadsman om het beroep schriftelijk toe te lichten.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De Staatssecretaris heeft na de uitspraak van de beroepscommissie nummer 12/140/GV van
8 maart 2012 (inhoudende gegrondverklaring van het beroep, vernietiging van de betreffende beslissing en opdracht om een nieuwe beslissing te nemen) klagers verzoek tot het tijdelijk verlaten van de inrichting in het kader van strafonderbreking opnieuw
afgewezen.

2. De standpunten
Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. De Staatssecretaris gaat in de beslissing voorbij aan de uitspraak van de beroepscommissie van 8 maart 2012, waarin is geoordeeld dat de beslissing bij afweging van alle in aanmerking komende belangen
als onredelijk en onbillijk moet worden aangemerkt, alsmede dat de Staatssecretaris binnen de termijn van een week na ontvangst van de uitspraak een nieuwe beslissing moet nemen met inachtneming van de uitspraak. In de uitspraak heeft de
beroepscommissie vastgesteld dat vanwege de bij de inrichtingsarts en - psychiater bestaande zorg omtrent de gezondheid van klager ten aanzien van de mogelijke detentieongeschiktheid van klager (neuropsychologisch) onderzoek dient plaats te vinden
alsook dat de medisch adviseur van het Ministerie van Veiligheid en Justitie het van belang acht dat dit onderzoek zonder druk van buiten kan plaatsvinden.
De door de selectiefunctionaris aangehaalde nieuwe feiten waren in de vorige procedure al besproken. Hetgeen de selectiefunctionaris aanvoert met betrekking tot het ontbreken van essentiële gegevens, zoals de aanvang en de duur van de behandeling, is
eveneens besproken in de vorige procedure en voor de beroepscommissie geen aanleiding is geweest het beroep ongegrond te verklaren.
De selectiefunctionaris miskent opnieuw dat is voldaan aan de eisen van artikel 37 van de Regeling tijdelijk verlaten van de inrichting (hierna: de Regeling), nu zowel de opsteller van de medische gegevens - aangenomen wordt dat dit de inrichtingsarts
is -, de inrichtingspsychiater alsmede de medisch adviseur positief heeft geadviseerd omtrent het verzoek, daar zij menen dat de huidige medische situatie aan voortzetting van diens detentie in de weg staat.
Verwezen wordt naar de overgelegde medische gegevens.

Namens de Staatssecretaris is de bestreden beslissing als volgt toegelicht.
Naar aanleiding van de gegrondverklaring van klagers eerdere beroep is de zaak opnieuw beoordeeld.
Klagers verzoek is gerelateerd aan neuropsychologisch onderzoek dat volgens de inrichtingspsychiater en - arts geïndiceerd was. Dit werd ondersteund door de medisch adviseur. Vraag is of dit een onafhankelijk onderzoek is en niet bij dezelfde
psychiater
en arts die de strafonderbreking zelf hebben aanbevolen. Opmerkelijk is dat het onderzoek, dat de noodzaak in deze zou moeten aantonen, is uitgevoerd door de behandelend arts van klager. Onafhankelijkheid en onpartijdigheid zijn in het geding.
De inrichtingspsychiater kon geen antwoord geven op de vraag wanneer en waar deze onderzoeken gingen plaatsvinden aangezien er nog geen arts was gevonden die de onderzoeken ging verrichten. Het belang dat door de directeur is aangevoerd dat klager naar
een stabiele omgeving zou moeten, kon eveneens niet beargumenteerd worden. Klager was op dat moment en is nog steeds detentiegeschikt.
Tevens is aangegeven dat klager diverse somatische klachten had, waarvoor de inrichtingsarts binnen de inrichting geen adequate zorg kon leveren. Op de vraag waarom klager dan niet in het JMC lag, werd geantwoord dat klager dat niet wilde. Hij was daar
geweest en vond het niets.
Bij de eerdere beslissing van 12 januari 2012 werden weliswaar de dringende redenen voor strafonderbreking gezien zoals in artikel 37 van de Regeling genoemd, maar gelet op de Toelichting bij de Regeling kon geen andere beslissing worden genomen. De
duur van de strafonderbreking is beperkt tot de tijd die voor de desbetreffende persoonlijke gebeurtenis in redelijkheid noodzakelijk wordt geacht. Door het ontbreken van essentiële gegevens zoals de aanvang van de behandeling, de duur ervan en de
behandelende artsen is niet helder geworden wanneer deze strafonderbreking plaats kon gaan vinden. Meegewogen is het negatieve advies van het OM en de omstandigheid dat klager niet geplaatst wilde worden in het JMC, terwijl daar voor zijn somatische
klachten meer gedaan kon worden dan in een inrichting.
Na de afwijzende beslissing is door de inrichtingspsychiater het vermoeden uitgesproken dat het slechter met klager ging en dat hij een depressieve stoornis zonder psychotische kenmerken, maar wel gepaard gaande met angst en paniekklachten ontwikkelde.
Klager is aangeboden aan de PPC te Amsterdam en daar op 30 januari 2012 op de crisisafdeling geplaatst. Ondertussen is consult aangevraagd bij het Alzheimer centrum en de afdeling neurologie van het VUmc. Uit een mailbericht van 27 januari 2012 blijkt
dat het onderzoek verricht kan worden en dat, wanneer klager op dat moment geschorst zou worden, hij in een tijdsbestek van niet langer dan zes weken onderzocht kon worden. Dit bericht is ook gestuurd naar de chef de clinique van de Foba, waar klager
inmiddels verblijft. Verwacht werd dat er een hernieuwd verzoek zou komen om klager strafonderbreking te geven. Dit was niet het geval.
Klagers functioneren in het PPC is omschreven als correct. Hij is omschreven als stabiel. Klager is wederom aangeboden voor overplaatsing, omdat er geen sprake was van crisis. De directeur heeft de zorgindicatie opgeheven.
Het was niet mogelijk om neurologisch of neuropsychologisch onderzoek uit te voeren, aangezien klager geweigerd heeft hieraan mee te werken. Dit omdat hij vond dat de zaken anders liepen dan hij zich had voorgesteld. Op 7 maart 2012 is klager
overgeplaatst naar de locatie Zuyder Bos.
Klager zijn meerder mogelijkheden aangeboden en hij weigerde zijn medewerking te verlenen. Dit geeft de indruk dat klager strafonderbreking van prevalerend belang maakt ten opzichte van zijn eigen gezondheid. Er zijn hem in detentie genoeg
mogelijkheden
geboden om vast te laten stellen dat hij daadwerkelijk detentieongeschikt is. Tevens heeft hij behandeling, waarbij enkele klachten gereduceerd kunnen worden, geweigerd.
Daarbij is hij teruggeplaatst in de locatie Zuyder Bos, waar dezelfde psychiater werkzaam is die het in eerste instantie noodzakelijk vond dat klager strafonderbreking zo krijgen. De psychiater heeft tot op heden nog steeds niet aan de directeur
geadviseerd om strafonderbreking aan te vragen om het onderzoek in het Alzheimer centrum te ondergaan. De medisch adviseur heeft zijn positief advies omgebogen.
Bij de gegrondverklaring van het eerdere beroep zijn de nieuwe feiten niet meegewogen. Beslist is om het verzoek wederom af te wijzen. Indien de inrichting het nodig acht klager strafonderbreking te verlenen dan kan er opnieuw een verzoek worden
gedaan.

De medisch adviseur heeft in een schrijven van 12 maart 2012 het volgende aangegeven.
Klager heeft niet de tijd tot het onderzoek in het PPC willen afwachten en heeft op terugplaatsing naar de locatie Zuyder Bos aangedrongen. Intussen verblijft hij weer in de locatie Zuyder Bos. Voor wat betreft de somatische kant is de noodzaak voor
strafonderbreking een stuk minder urgent geworden. Na sanering van de medicatie is hij lichamelijk in een betere conditie gekomen en behoren de frequente ziekenhuisopnames tot het verleden. Het aanvankelijke positieve advies met betrekking tot
strafonderbreking is door tijd en omstandigheden ingehaald.

3. De beoordeling
Klager ondergaat een gevangenisstraf van zes jaar met aftrek, wegens overtreding van de Opiumwet. De wettelijk vroegst mogelijke v.i.-datum valt op of omstreeks 1 april 2015.

Op grond van artikel 37 van de Regeling kan strafonderbreking worden verleend wegens dringende redenen van lichamelijke of psychische aard, gelegen in de persoon van de gedetineerde, indien en voor zover de inrichtingsarts heeft bevestigd dat deze
redenen aan de voortzetting van detentie in de weg staan.

In de eerdere uitspraak van de beroepscommissie nummer 12/140/GV van 8 maart 2012 heeft de beroepscommissie klagers beroep tegen weigering om hem strafonderbreking te verlenen gegrond verklaard, omdat omtrent de gezondheid van klager zorg bestond bij
de
inrichtingsarts en de inrichtingspsychiater en ten aanzien van de mogelijke detentieongeschiktheid van klager (neuropsychologisch) onderzoek diende plaats te vinden. De medisch adviseur van het bureau BIMA van het ministerie van Veiligheid en Justitie
onderschreef de noodzaak van dit onderzoek en achtte het van belang dat dit onderzoek zonder druk van buiten kon plaatsvinden.

Inmiddels heeft de medische adviseur in een schrijven van 12 maart 2012 anders verklaard. Omdat klager in afwachting van het onderzoek niet langer in het PPC wilde verblijven, op zijn verzoek weer is teruggeplaatst in de p.i. Zuyderbos en een betere
lichamelijke conditie heeft, lijkt het aanvankelijke positieve verzoek om strafonderbreking ingehaald door tijd en omstandigheden.

Namens de Staatssecretaris is aangevoerd dat klager meerdere mogelijkheden zijn aangeboden en dat hij neurologisch, neuropsychologisch onderzoek en behandeling heeft geweigerd.

Gelet op het bovenstaande is de beroepscommissie van oordeel dat thans de noodzaak voor strafonderbreking onvoldoende aannemelijk is geworden. Derhalve kan de beslissing van de Staatssecretaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen,
niet
als onredelijk of onbillijk worden aangemerkt.

Ten overvloede overweegt de beroepscommissie dat zij het wenselijk acht dat de inrichtingspsychiater en de medisch adviseur overeenstemming bereiken en met een gezamenlijk voorstel komen ten aanzien van klagers verdere medische traject en de vraag of
dit verdere traject binnen detentie kan worden afgelegd.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. U. van de Pol, voorzitter, mr. M. Boone en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 mei 2012

secretaris voorzitter

Naar boven