Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0078/JA, 8 april 2002, beroep
Uitspraakdatum:08-04-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/78/JA

betreft: [klager] datum: 8 april 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 74, tweede lid, van de Beginselenwet justitiële jeugdinrichtingen (Bjj) heeft kennis genomen van een op 3 januari 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de justitiële jeugdinrichting (j.j.i.) De Hartelborgt te Spijkenisse,

gericht tegen een uitspraak d.d. 19 december 2001 van de beklagcommissie bij voormelde j.j.i., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 4 februari 2002, gehouden in de j.j.i. Eikenstein te Zeist, zijn gehoord [...], waarnemend pedagogisch directeur en mevrouw [...], juridisch medewerker, alsmede klager, begeleid door de heer[...], groepsleider van De Terp te Zutphen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het verblijf in de groep gedurende minder uren dan het in de Bjj bepaalde minimumaantal, wegens verblijf op een bijzondere behandelafdeling en wegens personeelsgebrek.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven en heeft de aan klager ten laste van de inrichting toekomende tegemoetkoming bepaald op € 2,25 per dag, wekelijks uit tekeren voor iedere dag vanaf 2 september 2001 dat klager wegens structureel gebrek aan en/of ziekte van personeel uitgesloten is van verblijf in de groep tot het moment waarop is voldaan aan het voorgeschreven aantal uren dat dejeugdige volgens de wet in de groep dient te verblijven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
In de eerste plaats is er het procedurele bezwaar dat de beklagcommissie de wettelijke termijn voor het doen van een uitspraak fors heeft overschreden.
In de tweede plaats is niet bekend wanneer de uitspraak d.d. 19 december 2001 is ingekomen in de inrichting. De directeur heeft op 27 december 2001 kennis ervan genomen.
Bij de inwerkingtreding van de Bjj op 1 september 2001 is de inrichting overvallen door de hoge norm van verblijf van de jeugdigen in de groep gedurende ten minste twaalf uren per dag gedurende de week. Afgezien van het feit datniet van de ene op de andere dag een omslag in de toepassing van de regelgeving kan zijn bewerkstelligd, gelet op de problematische personele situatie en de Arbeidstijdenwet met onder meer een pauzeregeling is minimaal twaalf uurverblijf in de groep een te zware eis, die overigens ook geldt voor bijzondere afdelingen met een meer gekwalificeerd team, een gestructureerder programma en kleinere groepen, zoals de FOBA, de VIC- en de IC-afdelingen. Op de FOBA,intern onderscheiden in een VIC- en IC-afdeling, verblijven in een crisissituatie verkerende jeugdigen, in het algemeen gedurende maximaal drie maanden, terwijl aldaar in het kader van behandeling tevens aanvullende diagnostiek enbehandeladvisering mogelijk zijn. Geruime tijd voor de inwerkingtreding van de Bjj heeft de inrichting besprekingen gevoerd met het departement over het aantal uren dat jeugdigen van voornoemde afdelingen in de groep verblijven. Nogniet in reparatiewetgeving vastgelegd, maar wel toegezegd is dat dat aantal uren voor op intensieve zorg- en intensieve behandelafdelingen verblijvende jeugdigen zal worden teruggebracht. Naar het oordeel van de inrichting echtermoeten ook afdelingen, waar gewerkt wordt met faseplannen, een voor de jeugdigen, gelet op de hoeveelheid prikkels die zij aankunnen, noodzakelijk beperkter hoeveelheid groepsactiviteiten en kleinere groepen, erkend worden alsbijzondere zorgafdelingen. De minister financiert weliswaar deze bijzondere aanpak op de behandelafdeling van klagers verblijf, maar formaliseert de bestemming van deze afdeling niet als intensieve behandelafdeling. Wekelijks zou dedirecteur het verblijf van een aldaar verblijvende jeugdige moeten goedkeuren.
De bezwaren tegen de door de beklagcommissie vastgestelde geldelijke tegemoetkoming zijn de volgende. Er is pedagogisch verantwoorder, in het verlengde van de ongewenste beslissingen gelegen compensatie denkbaar, zoals extra sportof een verblijf in de groep van meer dan acht en een half uur in het weekend. Voorts bedraagt de tegemoetkoming bijna het drievoudige van het zakgeld. In maatschappelijke termen mag het bedrag dan niet groot zijn, voor de inrichtingbetekent het minder en voor de jeugdige meer bestedingsruimte. Vooralsnog lijkt uitkering van de tegemoetkoming zonder uitstel te zullen plaatsvinden, hoewel de inrichting zich daarover nog niet heeft beraden. Desgevraagd erkent dedirecteur dat een tegemoetkoming van financiële aard als drukmiddel kan fungeren voor zowel het departement als de inrichting, zij het dat zij die prikkel niet behoeft. Sinds twee à drie maanden lukt het dankzij de verhoogdeinspanning tot personeelswerving en grotere creativiteit beter te komen tot een zo volledig mogelijk dagprogramma. De directeur is overigens van oordeel, dat de individuele jeugdige telkenmale middels een klaagschrift een schendingvan zijn recht op verblijf gedurende het wettelijk voorgeschreven aantal uren dient te concretiseren, alsmede iedere gestelde schending per geval per dag te bewijzen.

Klager heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft van 2 april 2001 tot 30 november 2001 in De Hartelborgt verbleven. Het verhaal van de directeur klopt niet. In De Hartelborgt wordt altijd gezegd: "Behandeling gaat voor", maar zodra er onvoldoende personeel voor deavonddienst is, gaat de groep dicht. Op je kamer word je echter niet behandeld. Na schooltijd om 15 uur mocht je nog een uur luchten om vervolgens de rest van de dag ingesloten te worden. Het sluiten destijds van afdelingen heeftniet geleid tot langduriger verblijf in de groep.

3. De beoordeling
Met betrekking tot de ontvankelijkheid van het beroep houdt de beroepscommissie het ervoor dat de directeur het beroep overeenkomstig artikel 74, eerste lid, Bjj tijdig heeft ingesteld, zodat hij ontvangen zal worden in zijn beroep.Daarbij overweegt zij dat een afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie op 19 december 2001 per post naar de inrichting is verzonden, dat op deze envelop een poststempel ontbreekt, alsmede dat de postverwerking en- bezorgingin deze periode onzeker zijn, zodat niet onaannemelijk is dat de directeur eerst op 27 december 2001 het afschrift van de uitspraak van de beklagcommissie heeft ontvangen.

Het beklag is gericht tegen het bij voortduring gedurende minder uren in de groep verblijven dan de Bjj voorschrijft, alsmede in het bijzonder de uitsluiting van verblijf in de groep op 2, 3, 6 en 13 september 2001 na 16.00 uur.
Klager verbleef in het kader van zijn ondertoezichtstelling op de behandelafdeling Nagel, met ingang van 1 september 2001 bij het bestemmingsbesluit d.d. 31 augustus 2001 aangewezen als reguliere behandelafdeling voor jongens.
Aannemelijk is geworden dat de directeur ingevolge artikel 17, derde lid, Bjj de afdeling Nagel heeft aangewezen voor onderbrenging van jeugdigen die een bijzondere opvang of behandeling in de zin van artikel 15, tweede lid, Bjjbehoeven en deze afdeling heeft aangemerkt als IC-afdeling. De aldaar ondergebrachte jeugdigen dienen wegens hun gedragsproblematiek en prikkelgevoeligheid in kleinere groepen met minder groepsactiviteiten en meer gekwalificeerdpersoneel te verblijven en een drietal fasen te doorlopen met per fase een toenemend aantal vrijheden en gemeenschappelijke activiteiten, waarbij de derde en laatste fase, met het grootst aantal uren van verblijf in de groep, geenverblijf gedurende het minimumaantal uren ex artikel 22 Bjj in de groep mogelijk maakt.

Uitgangspunt van de Bjj, vastgelegd in artikel 22, is dat de jeugdige als regel in de groep verblijft. Blijkens de Memorie van toelichting bij de Bjj zijn op deze hoofdregel uitzonderingen mogelijk, zoals structurele uitsluiting enbeperking op grond van persoonlijke factoren, in welk geval een beslissing ex artikel 23, derde en vierde lid, Bjj genomen wordt. Een beslissing als laatstgenoemde kan worden genomen voor ten hoogste een week, indien ditnoodzakelijk is in het belang van a. de geestelijke of lichamelijk ontwikkeling van de jeugdige, b. de uitvoering van het hem betreffende behandelplan. Voorts kan de directeur deze beslissing telkens voor de duur van ten hoogste eenweek verlengen, indien hij na overleg met een gedragsdeskundige tot het oordeel is gekomen dat de noodzaak hiertoe nog bestaat.

Vast is komen staan dat klager op grond van zijn plaatsing op de afdeling Nagel, ongeacht zijn fase, gedurende minder uren dat het wettelijk voorgeschreven minimumaantal uren in de groep verblijft. Gebleken is dat de directeur geenklager betreffende beslissing ex artikel 23, derde en vierde lid, Bjj, heeft genomen, noch heeft voldaan aan de hoor- en informatieplicht ex artikel 61, eerste lid onder b en artikel 62 , eerste lid, Bjj.
Voorts is de noodzaak om klager op grond van een der in het derde lid van artikel 23 Bjj genoemde belangen uit te sluiten van verblijf in de groep of te beperken in deelname aan gemeenschappelijke activiteiten niet gesteld, nochgebleken.
Daarnaast heeft de directeur erkend dat klager op 2, 3, 6 en 13 september 2001 daarenboven meer uren dan het rooster voor de fase waarin klager verbleef voorschrijft, op zijn kamer heeft verbleven wegens het structurele tekort aaninzetbaar personeel.
Het vorenstaande leidt ertoe dat dit onderdeel van het beroep op formele en materiële gronden ongegrond zal worden verklaard.

Met betrekking tot de beslissing inzake de tegemoetkoming overweegt de beroepscommissie als volgt.
De beklagcommissie heeft de tegemoetkoming ex artikel 73, zevende lid, Bjj als onder 1. geformuleerd vastgesteld. In de Memorie van toelichting bij de Bjj worden ingeval van toekenning van een tegemoetkoming twee vormen vancompensatie genoemd, in de eerste plaats de geldelijke tegemoetkoming en in de tweede plaats de toekenning van extra faciliteiten, zoals luchten en bezoek. Naar het oordeel van de beroepscommissie is, gelet op de reeds gedurendeenkele jaren voortdurende, structurele personeelsproblematiek in de inrichting, ten gevolge waarvan de jeugdigen niet gedurende het wettelijk bepaalde aantal uren in de groep verblijven, een geldelijke tegemoetkoming aangewezen enwordt juist om diezelfde reden het toekennen van extra faciliteiten, waarvoor personeel beschikbaar dient te zijn, niet opportuun geacht.
In het onderhavige geval dient, het vorenstaande in onderling verband en samenhang bezien, aan klager voor iedere dag dat hij vanaf 2 september 2001, zonder dat hem een maatregel van uitsluiting van verblijf in de groep wasopgelegd, wegens het dagprogramma op de afdeling Nagel, alsmede wegens het structurele personeelstekort, niet het in artikel 22 Bjj bepaalde aantal uren in de groep heeft verbleven tot aan het moment dat klager niet meer in deinrichting verbleef, een geldelijke tegemoetkoming van € 2,25 per dag te worden toegekend. De uitkering van de tegemoetkoming zal bij het definitieve verlaten van de inrichting door de jeugdige aan hem moeten worden uitbetaaldteneinde grote verschillen in de financiële positie van jeugdigen tijdens hun verblijf in de inrichting te voorkomen.
Tot slot merkt de beroepscommissie nog op dat zij het oordeel van de directeur dat terzake van iedere uitsluiting van verblijf in de groep onder de voornoemde omstandigheden een klaagschrift dient te worden ingediend niet tot hethare maakt.
Het beroep zal voorzover dat betrekking heeft op de geldelijke tegemoetkoming ongegrond worden verklaard.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie onder wijziging van gronden.

Deze uitspraak is gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.A.C. Bartels, voorzitter, mr. F.G.A. ten Siethoff en drs. H.P.J. Vos, leden, in tegenwoordigheid van mr. E. van der Waal-van der Linden, secretaris, op8 april 2002.

secretaris voorzitter

Naar boven