Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2820/TA, 2 maart 2012, beroep
Uitspraakdatum:02-03-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2820/TA

betreft: [klager] datum: 2 maart 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift

[klager], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 17 augustus 2011 van de beklagcommissie bij de Pompestichting te Nijmegen, verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 10 februari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Vught, is namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting [...] gehoord.
Hoewel klager, wiens tbs voorwaardelijk is beëindigd, behoorlijk op zijn bij de Raad bekende huisadres is opgeroepen ter zitting te verschijnen, heeft hij geen gebruik gemaakt van de gelegenheid om te worden gehoord.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft:
a. onvoldoende financiële middelen voor persoonlijke verzorging en verlof,
b. het niet vergoeden van reiskosten in verband met controles in de inrichting tijdens verlof.

De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en het hoofd van de inrichting
Klager heeft het standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
a. Klager had ten tijde van het beklag geen andere inkomsten dan het zak- en kleedgeld à € 13,79 per maand. De maandelijkse APS-uitkering van
€ 2,35 per uur was gestopt. Klager verrichtte geen werkzaamheden in de inrichting, maar had een dagbesteding buiten de inrichting, waarvoor hij geen vergoeding kreeg. De inrichting heeft geprobeerd klager tegemoet te komen door klagers reiskosten naar
zijn dagbesteding te dragen. Vanwege de bezuinigingen kon de inrichting klager niet verder ondersteunen. De inrichting heeft klager aangespoord te sparen voor zijn resocialisatie. Klager verzette zich daar lange tijd tegen, hetgeen tot gevolg had dat
hij het met het voor alle ter beschikking gestelden vastgestelde minimum moest doen.
b. Er is rekening gehouden met het aantal controles waarvoor klager tijdens verlof naar de inrichting diende terug te keren. Vóór het indienen van de klacht wisten klager en de zorgmanager niet dat klager de reiskosten kon declareren, zij het op grond
van de nieuwe regeling reiskostenvergoeding tot maximaal € 100,= per maand. Deze communicatiestoornis is rechtgezet. Klager heeft alle door hem gemaakte reiskosten alsnog kunnen declareren en vergoed gekregen.

3. De beoordeling
a. Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (bijvoorbeeld de uitspraken 10/668/TA en 09/3628/TA) is het (vermeend) niet betrachten van een in de Bvt neergelegde zorgplicht alleen beklagwaardig, als daardoor een in de wet of verdrag
neergelegd recht wordt geschonden. De enkele stelling van klager dat daarvan sprake is, is niet voldoende om een klacht daarover op grond van artikel 56, eerste lid, onder e, Bvt ontvankelijk te verklaren. Indien sprake blijkt te zijn van de wijze van
betrachten van een in de Bvt neergelegde zorgplicht zal een klager op grond van artikel 56, vierde lid, Bvt niet-ontvankelijk worden verklaard.

Voor zover klager zich er over heeft beklaagd dat hij ten tijde van het indienen van de klacht onvoldoende geld had om toiletartikelen en de kapper te kunnen betalen, kan hij niet in die klacht worden ontvangen. Volgens vaste jurisprudentie van de
beroepscommissie (bijvoorbeeld uitspraak 06/1425/TA ten aanzien van klager) is in de Bvt (in artikel 42, vierde lid) niet meer dan een zorgplicht van het hoofd van de inrichting tot het in staat stellen van verpleegden tot het naar behoren verzorgen
van
het uiterlijk en de lichamelijke hygiëne. Deze plicht houdt in dat het hoofd van de inrichting dient te zorgen voor voorzieningen - zoals wasgelegenheid, toegang tot een kapper en een inrichtingswinkel - waardoor verpleegden in staat zijn het uiterlijk
en de lichamelijke hygiëne te betrachten. In deze bepaling noch in het vijfde lid van dat artikel kan gelezen worden dat de door klager bedoelde artikelen (kosteloos) door de inrichting verstrekt moeten worden.

Voor zover klager zich erover heeft beklaagd dat hij ten tijde van het indienen van de klacht onvoldoende geld had voor zijn resocialisatie, kan klager daarin evenmin worden ontvangen. In het onderhavige geval kan niet worden geoordeeld dat sprake is
van het niet betrachten van de in artikel 17 Bvt neergelegde zorgplicht dat behandeling plaatsvindt volgens het verplegings- en behandelingsplan, waardoor zijn recht op behandeling wordt geschonden. Volgens klagers behandelplan had klager in het kader
van zijn resocialisatie dagbesteding buiten de inrichting en kwam hij om die reden niet (meer) in aanmerking voor een vergoeding voor het niet kunnen verrichten van werkzaamheden in de inrichting. Daardoor en vanwege de omstandigheid dat klager tijdens
zijn verblijf in de inrichting niet of nauwelijks had gespaard voor zijn resocialisatie, had klager niet meer te besteden dan het bedrag dat hij wekelijks aan zak- en kleedgeld ontving. De inrichting is klager daarin op eigen initiatief tegemoetgekomen
door zijn reiskosten voor zijn dagbesteding buiten de inrichting te betalen.

b. Volgens het bepaalde in artikel 56 Rvt ontvangt een ter beschikking gestelde zo nodig een vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is
voorzien.
Volgens vaste jurisprudentie van de beroepscommissie (zie de uitspraken 02/795/TA, 03/1131/TA en 11/1732/TA) ziet artikel 56 Rvt op een reiskostenvoorziening die in ieder geval ook tijdens verlof en niet alleen tijdens proefverlof tot de mogelijkheden
behoort.
In de huisregels van de inrichting waarover de beroepscommissie beschikt zijn geen andere regels ten aanzien van vergoeding van reiskosten opgenomen dan onder paragraaf 11.5, dat uitsluitend ziet op vergoeding van vervoerskosten naar een ziekenhuis of
elders, als een verpleegde over onvoldoende verloffaciliteiten beschikt.
De inrichting heeft ter zitting van de beklagcommissie een oude en een nieuwe in de inrichting geldende regeling inzake reiskostenvergoeding overgelegd. Volgens de oude regeling werden de voor verlof gemaakte kosten buiten Nijmegen volledig door de
inrichting vergoed. Volgens de nieuwe regeling heeft een patiënt met een besteedbaar inkomen lager dan € 350,= per maand recht op een vergoeding van reiskosten voor verlof tot maximaal € 100,= per maand.
De ter beschikking gestelde ontvangt op grond van artikel 56 Rvt zo nodig een vergoeding voor, kort gezegd, reiskosten. Klager acht deze noodzaak aanwezig, zodat naar het oordeel van de beroepscommissie sprake is van een beweerde schending van een
recht, die beklagwaardig is als bedoeld in artikel 56, eerste lid onder e Bvt.
Klager kan derhalve in zijn klacht worden ontvangen.

Nu op grond van de stukken en het verhandelde ter zitting van de beroepscommissie voldoende aannemelijk is dat klager de door hem gemaakte reiskosten onder zowel de oude als de nieuwe regeling inzake reiskostenvergoeding alsnog heeft kunnen declareren
en vergoed heeft gekregen, zal het beroep op dit onderdeel ongegrond worden verklaard.

4. De uitspraak
De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie ten aanzien van onderdeel a van de klacht en verklaart klager daarin alsnog niet-ontvankelijk.

De beroepscommissie verklaart het beroep ten aanzien van onderdeel b van de klacht ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met verbetering van de gronden.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. drs. F.A.M. Bakker, voorzitter, drs. A.P. Visser en drs. J.E. Wouda, leden, in tegenwoordigheid van mr. E.W. Bevaart, secretaris, op 2 maart 2012

secretaris voorzitter

Naar boven