Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 02/0795/TA, 24 juli 2002, beroep
Uitspraakdatum:24-07-2002

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 02/795/TA

betreft: [klager] datum: 24 juli 2002

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) heeft kennis genomen van een op 15 april 2002 bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak d.d. 22 maart 2002 van de alleensprekende beklagrechter bij het Forensisch Psychiatrische Instituut de Rooyse Wissel te Venray (de Rooyse Wissel), verder te noemen de inrichting,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 6 juni 2002, gehouden in de locatie Nieuwegein te Nieuwegein, zijn gehoord klager, en namens het hoofd van voormelde tbs-inrichting de heer[...]. Hiervan is het aangehechte verslag opgemaakt.

Op grond van de stukken en haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagrechter
Het beklag betreft:
a) het niet vrijelijk kunnen beschikken over zak- en kleedgeld;
b) het niet kunnen beschikken over (gereserveerd) reisgeld;
c) het zelf moeten voorzien in de reiskosten en daarvoor geen aanspraak kunnen maken op gelden als genoemd in artikel 56 Reglement verpleging terbeschikkinggestelden (Rvt), en
d) lastenverzwaring als gevolg van omrekening naar de Euro.

De beklagrechter heeft klager met betrekking tot de onderdelen a) tot en met c) van het beklag niet-ontvankelijk verklaard en het beklag met betrekking tot onderdeel d) ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechteuitspraak weergegeven.

2. De standpunten
Klager heeft in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a) van het beklag:
Klager is van mening dat hij zelf over zijn zak- en kleedgeld zou moeten kunnen beschikken. Hij weet dat de standaardregel is dat tbs-gestelden niet vrijelijk over hun eigen geld kunnen beschikken, maar hij is van mening dat dieregel op hem in ieder geval niet van toepassing zou moeten zijn. Artikel 40, tweede lid, Rvt is volgens klager opgesteld om de inrichting de mogelijkheid van beheer te geven indien een tbs-gestelde niet op een verantwoorde wijze metzijn geld kan omgaan. Dit blijkt ook uit de kliniekregels waarin expliciet is aangegeven dat tbs-gestelden kunnen beschikken over hun geld overeenkomstig het bepaalde in hun verplegings- en behandelingsplan. Als in het verplegings-en behandelingsplan niets is geregeld kan er derhalve vanuit worden gegaan dat de betreffende tbs-gestelde vrijelijk over zijn geld kan beschikken. Sowieso is het niet begrijpelijk waarom er niet zou kunnen worden afgeweken van destandaardregel in klagers geval.
Klager wil het geld kunnen besteden zoals hij dat wil en kan daartoe ook in staat worden geacht. In zijn geval zou dit dan ook moeten worden geregeld in zijn verplegings- en behandelingsplan. Het is nogal vreemd dat klager het gelddat hij elders heeft gespaard in beheer moet afstaan aan de inrichting. Tbs-gestelden die niet verblijven in een forensisch-psychiatrisch ziekenhuis hebben tenslotte ook zeggenschap over hun eigen zak- en kleedgeld. Zolang klagergeen schulden heeft en deze ook niet aangaat, moet hij zelf over zijn geld kunnen beschikken. Dat hij dat aankan is allang duidelijk. Er zou rekening gehouden moeten worden met het feit dat er ook mensen zijn die wel met geld kunnenomgaan. Het is onbegrijpelijk dat klager als hij geld wil opnemen eerst moet aangeven waarvoor hij dat geld zal gaan gebruiken, anders krijgt hij het niet mee. Klager weet niet altijd van tevoren wat hij wil gaan kopen. Hij wil datter plekke en op een moment dat het hem uitkomt kunnen beslissen. Zicht krijgen op klagers financiële situatie is helemaal niet noodzakelijk. Hij staat niet onder curatele. Dat gaat verder dan beheer voeren zoals klager datinterpreteert. De inrichting heeft hooguit het recht zijn geld te administreren zoals een bank dat ook doet.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag:
Het is momenteel alleen mogelijk gebruik te maken van het gereserveerde reisgeld (in totaal € 196,- per half jaar), in geval van vervoer met de trein. Klager gaat echter altijd met de fiets, dus hij komt nooit in aanmerking voorgebruik van zijn reisgeld. Dit terwijl hij dat geld wel erg goed zou kunnen gebruiken voor de kosten die hij maakt tijdens zijn verblijf buiten de inrichting. De inrichting vergoedt in geval van verlof alleen de kosten voor eenlunch of warme maaltijd in de inrichting, respectievelijk € 1,48 en € 2,50. Dit is bij lange na niet genoeg om een kopje koffie of een lunch buiten de inrichting te kunnen nuttigen. Klager wijst erop dat de Dikke van Daleonderscheid maakt tussen ‘reiskosten’ en ‘verblijfkosten’. Reiskosten zijn volgens dat woordenboek vervoerskosten en de kosten die gemaakt worden tijdens de reis. Verblijfkosten zijn overnachtingkosten. Uitgaande van deze definitieheeft klager ook als hij geen vervoerskosten maakt recht op vergoeding van de overige kosten die de reis met zich meebrengt. Klager is van mening dat zolang het saldo op zijn rekening toereikend is, door hem op deze wijze gebruikmoet kunnen worden gemaakt van het voor hem gereserveerde reisgeld.
Overigens is reserveren voor de toekomst voor klager niet noodzakelijk. Hij heeft nog nooit vervoerskosten gemaakt en zal van die mogelijkheid ook in de toekomst weinig of geen gebruik behoeven te maken. Zeker niet in die matewaarin nu voor hem gespaard is. Klager gaat niet onverstandig met geld om, zodat reserveren ook om die reden niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot onderdeel c) van het beklag:
Regelmatig contact met zijn familie en vrienden is een belangrijk onderdeel van klagers verplegings- en behandelingsplan. Naar klagers mening hebben zo bezien alle verloven een therapeutisch karakter en moeten de reiskosten voordeze verloven uit het oogpunt van behandeling dus ook worden vergoed. Tenslotte betaalt klager ook niet zijn eigen therapeut. De reiskostenvoorziening voor deze vorm van verlof valt volgens klager onder artikel 56 van het Rvt, datnaar zijn mening niet alleen het proefverlof betreft. Anders is in ieder geval artikel 64 Rvt op klager van toepassing. De genoemde artikelen sluiten een vergoeding voor de tijdens het verlof gemaakte vervoerskosten in ieder gevalniet uit. Aan verlofbewegingen zijn natuurlijk niet altijd kosten verbonden, maar aangezien het Ministerie in een reiskostenregeling heeft voorzien moet daarvan ook gebruik kunnen worden gemaakt.

Met betrekking tot onderdeel d) van het beklag:
De komst van de Euro heeft voor tbs-gestelden geleid tot een lastenverzwaring.
De reiskosten waren in 2001 gesteld op (omgerekend) € 18,15. Vervolgens is dit bedrag door de inrichting ‘in verband met de komst van de Euro’ afgerond naar € 19,-. Daarna is er echter een verhoging van alle bedragen met 4,49%vastgesteld door de Minister, waardoor de reiskosten nu op € 19,85 zijn gesteld. In totaal heeft er dus een verhoging plaatsgevonden van 9,37%, in plaats van de door de Minister vastgestelde 4,49%. Dit betekent dat ten onrechte eenbedrag aan reiskosten van € 19,85 wordt achtergehouden. Uitgaande van een verhoging van de reiskosten met 4,49% zou dit bedrag op € 18,97 moeten worden vastgesteld (hetgeen dan hooguit zou kunnen worden afgerond naar € 19,-). Klagerschijnt te worden vertegenwoordigd door een patiëntenraad. Hoe dit ook zij, hem is niets gevraagd en hij is het in ieder geval niet eens met de vastgestelde verhogingen. Overigens zit de voorzitter van de patiëntenraad bij klager opde afdeling en die heeft aan klager laten weten dat hij het ook niet eens is met die verhogingen.
De verhogingen zijn in tegenstelling tot hetgeen namens het hoofd van de inrichting wordt beweerd niet budgetneutraal ingevoerd. Uiteindelijk neemt het vrij te besteden bedrag af. Er wordt meer gereserveerd, dus er is minder tebesteden.

Namens het hoofd van de inrichting is in beroep het tegenover de beklagrechter ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Met betrekking tot onderdeel a) van het beklag:
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van het Rvt berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. In klagers verplegings- enbehandelingsplan is hieromtrent niets vastgesteld, zodat hij reeds om die reden niet het beheer over zijn eigen geld kan hebben.
De bepaling in artikel 40 is van belang in verband met artikel 41 Rvt, waarin wordt bepaald dat de terbeschikkinggestelde die geen inkomen heeft zak- en kleedgeld ontvangt. Middels het beheer van klagers gelden kan (het hoofd van)de inrichting hierop zichthouden.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag:
Voor de inrichting staat vast dat reiskosten slechts de daadwerkelijk te maken vervoerskosten betreffen en dat verblijfkosten daar dus niet onder vallen. Onder verblijfkosten worden in de inrichting onder andere lunches enversnaperingen verstaan. Andere uitgaven dan de vervoerskosten dienen te worden bekostigd met het uitgereikte zak- en kleedgeld.
Overigens worden reiskosten gereserveerd met het oog op de toekomst. Naarmate de tijd verstrijkt zal klager in het kader van zijn resocialisatie meer verlof krijgen en derhalve meer reiskosten maken. Dat klager op dit moment geenreiskosten maakt is dus niet allesbepalend.

Met betrekking tot onderdeel c) van het beklag:
Artikel 56 Rvt heeft slechts betrekking op de vervoerskosten van het proefverlofadres naar de inrichting. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de inrichting alle ‘vervoersbewegingen’ die klager tijdens zijn verlof maakt moetvergoeden. Artikel 64 Rvt ziet op de reiskosten die een tbs-gestelde moet maken na beëindiging van de dwangverpleging. Dit artikel is in het onderhavige geval derhalve ook niet van toepassing.

Met betrekking tot onderdeel d) van het beklag:
Alle door klager genoemde verhogingen zijn in overleg met de patiëntenraad vastgesteld. Hiertegen is toen door niemand bezwaar gemaakt. Relevant in dit verband is dat het vrij door verpleegden te besteden bedrag gelijk is gebleven.De verpleegden ondervinden van de genoemde verhogingen derhalve geen direct nadeel.
3. De beoordeling
Met betrekking tot onderdeel a) van het beklag overweegt de beroepscommissie dat hetgeen in beroep is aangevoerd - voorzover dat is komen vast te staan - naar haar oordeel niet tot een andere beslissing kan leiden dan die van debeklagrechter. Het beroep zal derhalve in zoverre ongegrond worden verklaard.
Daarbij merkt zij nog op dat het beheer van het eigen geld van de verpleegde (waaronder het zak- en kleedgeld krachtens artikel 45 Bvt valt) ingevolge artikel 40, tweede lid, Rvt bij het hoofd van de inrichting berust, tenzij in hetverplegings- en behandelingsplan anders is bepaald (zie ook onderdeel 8.5.2 van de kliniekregels). Gesteld en gebleken is dat klagers verplegings- en behandelingsplan daaromtrent niets vermeldt. Klager dient derhalve bij het hoofdvan de inrichting een expliciet verzoek in te dienen tot het opnemen van een bijzondere bepaling in zijn verplegings- en behandelingsplan met betrekking tot het beheer van het zak- en kleedgeld, alvorens hij, naar aanleiding van debeslissing van het hoofd van de inrichting terzake, kan worden ontvangen in zijn beklag bij de beklagrechter.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende. Gezien het verweerschrift d.d. 19 februari 2002 dat de directeur Zorg en Behandeling aan de beklagrechter heeft doen toekomen, heeft klagereen verzoek tot vergoeding van zijn reiskosten bij het hoofd van de inrichting ingediend. Het hoofd van de inrichting heeft op dat verzoek negatief beslist. Om die reden had de beklagrechter klager wel moeten ontvangen in zijnbeklag. Nu hij dit niet heeft gedaan, zal de beroepscommissie alsnog in die zin beslissen en het beklag in zoverre alsnog inhoudelijk beoordelen.
Alinea zes van de zak- en kleedgeldregeling van de Rooyse Wissel (financiële regelingen d.d. 18 januari 2002, pagina zes) bepaalt dat het zak- en kleedgeld (mede) bestaat uit resocialisatie- en reisgeld, welke gelden maandelijks ophet vrij te besteden bedrag aan zak- en kleedgeld worden ingehouden. In verband met de onder a) genoemde artikelen 45 Bvt en 40, tweede lid, Rvt, betekent dit dat ook het beheer van reisgelden bij het hoofd van de inrichting berust,zodat klager (ook) daarover niet vrij kan beschikken.
Ter zitting van de beroepscommissie is namens het hoofd van de inrichting gesteld dat met reisgeld als genoemd in de zak- en kleedgeldregeling van de inrichting wordt gedoeld op de daadwerkelijk door de verpleegde gemaaktevervoerskosten. In alinea twee en drie van pagina zes van de zak- en kleedgeldregeling wordt met betrekking tot de reiskosten slechts gesproken over de vervoerskosten die het vervoer met de DV&O, de dienstauto en de NS met zichmeebrengt. In alinea zeven (pagina zes) van die regeling wordt gesteld dat zak- en kleedgeld niet alleen is bedoeld voor ‘snoep en friet e.d.’ maar ook voor kleding. In het licht van deze bepalingen kan de uitleg van het hoofd vande inrichting, dat met reiskosten wordt gedoeld op de daadwerkelijk gemaakte vervoerskosten en dat verblijfkosten dienen te worden betaald van het (overige) zak- en kleedgeld, niet worden aangemerkt als in strijd met de wet, nochals onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve naar zijn inhoud en in zoverre ongegrond worden verklaard.

Met betrekking tot onderdeel c) van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende. Ook op de reisgelden als genoemd in artikel 56 Rvt heeft klager middels een verzoek daartoe aanspraak willen maken. Nu dat verzoek door hethoofd van de inrichting is afgewezen, had de beklagrechter klager ook ten aanzien van dit onderdeel moeten ontvangen in zijn beklag. Nu hij dit niet heeft gedaan zal de beroepscommissie alsnog in die zin beslissen en het beklag inzoverre alsnog inhoudelijk beoordelen.
Ingevolge artikel 56 Rvt ontvangt de tbs-gestelde zo nodig een vergoeding voor een reis of reisgelegenheid naar de plaats van bestemming en voor de terugkeer, voor zover daarin niet bij een andere wettelijke regeling is voorzien.
Met dit artikel is een discretionaire bevoegdheid aan het hoofd van de inrichting gegeven om in voorkomende gevallen de vervoerskosten van en naar de plaats van bestemming te vergoeden, als daarin niet op andere wijze kan wordenvoorzien. Daargelaten de juistheid van het standpunt van het hoofd van de inrichting dat dit artikel slechts van toepassing is op proefverlof, kan de beslissing van het hoofd van de inrichting om klager niet op grond van artikel 56Rvt tegemoet te komen in zijn reiskosten reeds omdat er in het kader van de zak- en kleedgeldregeling voldoende geld is gereserveerd op klagers rekening voor eventuele te maken reiskosten, niet worden aangemerkt als in strijd met dewet, noch als onredelijk of onbillijk. Het beroep zal derhalve naar zijn inhoud en in zoverre ongegrond worden verklaard.

Verzoeker heeft in dit verband nog een beroep gedaan op de toepasselijkheid van artikel 64 Rvt. Deze bepaling ziet echter op een vergoeding van reiskosten bij de beëindiging van het verblijf in een tbs-inrichting en is derhalve incasu niet van toepassing.

Met betrekking tot onderdeel d) van het beklag overweegt de beroepscommissie het volgende. Bij besluit van 24 juli 2001 heeft de Minister de bedragen als genoemd in het besluit zak- en kleedgeld evenredig omgezet van guldens naarEuro’s. Voorts heeft de Minister bij besluit van 18 maart 2001 de bedragen als genoemd in het besluit zak- en kleedgeld verhoogd met 4,49%, gebaseerd op de stijging van de consumentenprijsindex in 2001. Ingevolge het besluit van 18maart 2001 betekent dit dat het uiteindelijke bedrag aan zak- en kleedgeld vanaf 1 januari 2002 is vastgesteld op € 51,40 (€ 49,19 + 4,49%). Het bedrag inclusief de vergoeding voor het beloningssysteem is voor 2002 vastgesteld op
€ 205,02 (€ 196,21 + 4,49%).
In de zak- en kleedgeldregeling van de Rooyse Wissel d.d. 18 januari 2002 is bepaald dat het totale bedrag aan zak- en kleedgeld in die inrichting op € 196,21 per maand is gesteld, terwijl het vrij te besteden deel daarvan € 49,-is. Dezelfde - niet aan de nieuwe regeling aangepaste - bedragen zijn genoemd in het verweerschrift van het hoofd van de inrichting d.d. 24 januari 2002 en ter zitting van de beroepscommissie d.d. 6 juni 2002.
Als onweersproken is komen vast te staan dat de omschakeling naar de Euro bij de Rooyse Wissel, in tegenstelling tot de door de Minister vastgestelde omzetting, niet waardeneutraal heeft plaatsgevonden. Nog vóór de Ministeriëleverhoging van het zak- en kleedgeld met 4,49%, had er bij de Rooyse Wissel een verhoging van de reisgelden met 4,68% plaatsgevonden, hetgeen inclusief de Ministeriële verhoging uiteindelijk heeft geresulteerd in een bedrag aanreisgeld van € 19,85 (een verhoging van in totaal 9,37%).
Nu uit hetgeen daaromtrent ter zitting van de beroepscommissie is aangevoerd niet is gebleken dat de door de Minister vastgestelde verhoging van het zak- en kleedgeld inmiddels is doorgevoerd in de Rooyse Wissel, terwijl eendergelijke verhoging, naast een al eerder intern vastgestelde verhoging, wel heeft plaatsgevonden ten aanzien van de reisgelden, kan niet met recht door de inrichting worden volgehouden dat de verschillende aanpassingen van hetreisgeld budgetneutraal zijn ingevoerd. Naar het oordeel van de beroepscommissie moet de beslissing van het hoofd van de inrichting worden aangemerkt als in strijd met het besluit van de Minister d.d. 18 maart 2001, althans alsonredelijk en onbillijk. Zij zal het beroep derhalve in zoverre gegrond verklaren en de beslissing van de beklagrechter ten aanzien van dit onderdeel van het beklag vernietigen. Zij zal het hoofd van de inrichting opdragen terzakeeen nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Zij acht geen termen aanwezig om daarenboven aan klager een tegemoetkoming toe te kennen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel a) ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre, met verbetering van de gronden.

De beroepscommissie vernietigt de uitspraak van de beklagrechter met betrekking tot de onderdelen b) en c) van het beklag, verklaart klager in zoverre alsnog ontvankelijk in zijn beklag, maar verklaart dit beklag in zoverreongegrond.

De beroepscommissie verklaart het beroep met betrekking tot onderdeel d) gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter in zoverre en verklaart het beklag in zoverre alsnog gegrond. Zij draagt het hoofd van de inrichting opterzake een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak. Zij acht geen termen aanwezig klager daarenboven een tegemoetkoming toe te kennen.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. N. Jörg, voorzitter, mr. Y.A.J.M. van Kuijck en dr. M. Smit, leden, in tegenwoordigheid van mr. D.R. Kruithof, secretaris, op 24 juli 2002

secretaris voorzitter

nummer: 02/795/TA

betreft : [klager], verder klager te noemen.

Verslag van het behandelde ter zitting van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 67 van de Beginselenwet verpleging ter beschikking gestelden (Bvt) van 6 juni 2002, gehouden in de locatie Nieuwegein te Nieuwegein.

Samenstelling van de beroepscommissie:
voorzitter: mr. N. Jörg
leden: mr. Y.A.J.M. van Kuijck en dr. M. Smit.
De beroepscommissie is bijgestaan door de secretaris mr. D.R. Kruithof.

Gehoord zijn klager, en namens het hoofd van het Forensisch Psychiatrisch Instituut Rooyse Wissel te Venray, de heer [...].

Door klager is - zakelijk weergegeven - het volgende aangevoerd.
Met betrekking tot onderdeel a) van het beklag:
Klager is van mening dat hij zelf over zijn zak- en kleedgeld zou moeten kunnen beschikken. Hij weet dat de standaardregel is dat tbs-gestelden niet vrijelijk over hun eigen geld kunnen beschikken, maar hij is van mening dat dieregel op hem in ieder geval niet van toepassing zou moeten zijn. Artikel 40, tweede lid, Rvt is volgens klager opgesteld om de inrichting de mogelijkheid van beheer te geven indien een
tbs-gestelde niet op een verantwoorde wijze met zijn geld kan omgaan. Dit blijkt ook uit de kliniekregels waarin expliciet is aangegeven dat tbs-gestelden kunnen beschikken over hun geld overeenkomstig het bepaalde in hunverplegings- en behandelingsplan. Als in het verplegings- en behandelingsplan niets is geregeld kan er derhalve vanuit worden gegaan dat de betreffende tbs-gestelde vrijelijk over zijn geld kan beschikken. Sowieso is het nietbegrijpelijk waarom er niet zou kunnen worden afgeweken van de standaardregel in klagers geval.
Klager wil het geld kunnen besteden zoals hij dat wil en kan daartoe ook in staat worden geacht. In zijn geval zou dit dan ook moeten worden geregeld in zijn verplegings- en behandelingsplan. Het is nogal vreemd dat klager het gelddat hij elders heeft gespaard in beheer moet afstaan aan de inrichting. Tbs-gestelden die niet verblijven in een forensisch-psychiatrisch ziekenhuis hebben tenslotte ook zeggenschap over hun eigen zak- en kleedgeld. Zolang klagergeen schulden heeft en deze ook niet aangaat, moet hij zelf over zijn geld kunnen beschikken. Dat hij dat aankan is allang duidelijk. Er zou rekening gehouden moeten worden met het feit dat er ook mensen zijn die wel met geld kunnenomgaan. Het is onbegrijpelijk dat klager als hij geld wil opnemen eerst moet aangeven waarvoor hij dat geld zal gaan gebruiken, anders krijgt hij het niet mee. Klager weet niet altijd van tevoren wat hij wil gaan kopen. Hij wil datter plekke en op een moment dat het hem uitkomt kunnen beslissen. Zicht krijgen op klagers financiële situatie is helemaal niet noodzakelijk. Hij staat niet onder curatele. Dat gaat verder dan beheer voeren zoals klager datinterpreteert. De inrichting heeft hooguit het recht zijn geld te administreren zoals een bank dat ook doet.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag:
Het is momenteel alleen mogelijk gebruik te maken van het gereserveerde reisgeld (in totaal € 196,- per half jaar), in geval van vervoer met de trein. Klager gaat echter altijd met de fiets, dus hij komt nooit in aanmerking voorgebruik van zijn reisgeld. Dit terwijl hij dat geld wel erg goed zou kunnen gebruiken voor de kosten die hij maakt tijdens zijn verblijf buiten de inrichting. De inrichting vergoedt in geval van verlof alleen de kosten voor eenlunch of warme maaltijd in de inrichting, respectievelijk
€ 1,48 en € 2,50. Dit is bij lange na niet genoeg om een kopje koffie of een lunch buiten de inrichting te kunnen nuttigen. Klager wijst erop dat de Dikke van Dale onderscheid maakt tussen ‘reiskosten’ en ‘verblijfkosten’.Reiskosten zijn volgens dat woordenboek vervoerskosten en de kosten die gemaakt worden tijdens de reis. Verblijfkosten zijn overnachtingkosten. Uitgaande van deze definitie heeft klager ook als hij geen vervoerskosten maakt recht opvergoeding van de overige kosten die de reis met zich meebrengt. Klager is van mening dat zolang het saldo op zijn rekening toereikend is, door hem op deze wijze gebruik moet kunnen worden gemaakt van het voor hem gereserveerdereisgeld.
Overigens is reserveren voor de toekomst voor klager niet noodzakelijk. Hij heeft nog nooit vervoerskosten gemaakt en zal van die mogelijkheid ook in de toekomst weinig of geen gebruik behoeven te maken. Zeker niet in die matewaarin nu voor hem gespaard is. Klager gaat niet onverstandig met geld om, zodat reserveren ook om die reden niet noodzakelijk is.

Met betrekking tot onderdeel c) van het beklag:
Regelmatig contact met zijn familie en vrienden is een belangrijk onderdeel van klagers verplegings- en behandelingsplan. Naar klagers mening hebben zo bezien alle verloven een therapeutisch karakter en moeten de reiskosten voordeze verloven uit het oogpunt van behandeling dus ook worden vergoed. Tenslotte betaalt klager ook niet zijn eigen therapeut. De reiskostenvoorziening voor deze vorm van verlof

valt volgens klager onder artikel 56 van het Rvt, dat naar zijn mening niet alleen het proefverlof betreft. Anders is in ieder geval artikel 64 Rvt op klager van toepassing. De genoemde artikelen sluiten een vergoeding voor detijdens het verlof gemaakte vervoerskosten in ieder geval niet uit. Aan verlofbewegingen zijn natuurlijk niet altijd kosten verbonden, maar aangezien het Ministerie in een reiskostenregeling heeft voorzien moet daarvan ook gebruikkunnen worden gemaakt.

Met betrekking tot onderdeel d) van het beklag:
De komst van de Euro heeft voor tbs-gestelden geleid tot een lastenverzwaring.
De reiskosten waren in 2001 gesteld op (omgerekend) € 18,15. Vervolgens is dit bedrag door de inrichting ‘in verband met de komst van de Euro’ afgerond naar € 19,-. Daarna is er echter een verhoging van alle bedragen met 4,49%vastgesteld door de Minister, waardoor de reiskosten nu op € 19,85 zijn gesteld. In totaal heeft er dus een verhoging plaatsgevonden van 9,37%, in plaats van de door de Minister vastgestelde 4,49%. Dit betekent dat ten onrechte eenbedrag aan reiskosten van € 19,85 wordt achtergehouden. Uitgaande van een verhoging van de reiskosten met 4,49% zou dit bedrag op € 18,97 moeten worden vastgesteld (hetgeen dan hooguit zou kunnen worden afgerond naar
€ 19,-). Klager schijnt te worden vertegenwoordigd door een patiëntenraad. Hoe dit ook zij, hem is niets gevraagd en hij is het in ieder geval niet eens met de vastgestelde verhogingen. Overigens zit de voorzitter van depatiëntenraad bij klager op de afdeling en die heeft aan klager laten weten dat hij het ook niet eens is met die verhogingen.
De verhogingen zijn in tegenstelling tot hetgeen namens het hoofd van de inrichting wordt beweerd niet budgetneutraal ingevoerd. Uiteindelijk neemt het vrij te besteden bedrag af. Er wordt meer gereserveerd, dus er is minder tebesteden.

Namens het hoofd van genoemde inrichting is - zakelijk weergegeven - het volgende verklaard.
Met betrekking tot onderdeel a) van het beklag:
Ingevolge artikel 40, tweede lid, van het Rvt berust het beheer van het eigen geld van de verpleegde bij het hoofd van de inrichting, tenzij in het verplegings- en behandelingsplan anders is bepaald. In klagers verplegings- enbehandelingsplan is hieromtrent niets vastgesteld, zodat hij reeds om die reden niet het beheer over zijn eigen geld kan hebben.
De bepaling in artikel 40 is van belang in verband met artikel 41 Rvt, waarin wordt bepaald dat de terbeschikkinggestelde die geen inkomen heeft zak- en kleedgeld ontvangt. Middels het beheer van klagers gelden kan (het hoofd van)de inrichting hierop zichthouden.

Met betrekking tot onderdeel b) van het beklag:
Voor de inrichting staat vast dat reiskosten slechts de daadwerkelijk te maken vervoerskosten betreffen en dat verblijfkosten daar dus niet onder vallen. Onder verblijfkosten worden in de inrichting onder andere lunches enversnaperingen verstaan. Andere uitgaven dan de vervoerskosten dienen te worden bekostigd met het uitgereikte zak- en kleedgeld.
Overigens worden reiskosten gereserveerd met het oog op de toekomst. Naarmate de tijd verstrijkt zal klager in het kader van zijn resocialisatie meer verlof krijgen en derhalve meer reiskosten maken. Dat klager op dit moment geenreiskosten maakt is dus niet allesbepalend.

Met betrekking tot onderdeel c) van het beklag:
Artikel 56 Rvt heeft slechts betrekking op de vervoerskosten van het proefverlofadres naar de inrichting. Het kan natuurlijk niet zo zijn dat de inrichting alle ‘vervoersbewegingen’ die klager tijdens zijn verlof maakt moetvergoeden. Artikel 64 Rvt ziet op de reiskosten die een tbs-gestelde moet maken na beëindiging van de dwangverpleging. Dit artikel is in het onderhavige geval derhalve ook niet van toepassing.

Met betrekking tot onderdeel d) van het beklag:
Alle door klager genoemde verhogingen zijn in overleg met de patiëntenraad vastgesteld. Hiertegen is toen door niemand bezwaar gemaakt. Relevant in dit verband is dat het vrij door verpleegden te besteden bedrag gelijk is gebleven.De verpleegden ondervinden van de genoemde verhogingen derhalve geen direct nadeel.

secretaris voorzitter

Naar boven