Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/2825/GA, 27 februari 2012, beroep
Uitspraakdatum:27-02-2012

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 11/2825/GA

betreft: [klager] datum: 27 februari 2012

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een uitspraak van 29 augustus 2011 van de beklagcommissie bij het detentiecentrum Rotterdam,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 25 januari 2012, gehouden in de penitentiaire inrichtingen Amsterdam, zijn gehoord klagers raadsman mr. C.F. Wassenaar,[...], afdelingshoofd van het detentiecentrum Rotterdam, en [...], plaatsvervangend
vestigingsdirecteur van het detentiecentrum Rotterdam. Klager is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft 1. een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, wegens ernstige ordeverstoring ingaande op 28 mei 2011 en 2. een disciplinaire straf van veertien dagen opsluiting in een
strafcel, wegens zeer ernstige ordeverstoring ingaande op 29 mei 2011.

De beklagcommissie heeft beklagonderdeel 2 op formele gronden gegrond verklaard en voor het overige ongegrond op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van klager en de directeur
Namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Primair wordt aangevoerd dat de Minister van Asiel en Immigratie bevoegd is om een persoon uit te zetten en DJI zorgt voor de uitvoering hiervan. Concreet betekent dit dat het detentiecentrum hierbij betrokken wordt. Echter, de directeur beslist niet
of
iemand wordt uitgezet en de bevoegdheid om een disciplinaire straf op te leggen wanneer een uitzetting niet lukt, ligt niet bij de directeur. Bovendien is het de gezagvoerder die heeft bepaald dat klager uit het vliegtuig moest. De directeur mag niet
beslissen of klager zich heeft gehouden aan verplichtingen die voortvloeien uit de Vreemdelingenwet. Verder levert verzet in het vliegtuig geen grond voor een afzonderingsmaatregel op. Voorts wordt benadrukt dat klager zich in het vliegtuig heeft
verzet
tegen de uitzetting. Zijn gedrag was niet gericht tegen ordeverstoring van zijn vrijheidsbeneming. Subsidiair wordt aangevoerd dat de straf van veertien dagen niet proportioneel is. Verzocht wordt om een tegemoetkoming toe te kennen.

Door en namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur is bevoegd om een straf op te leggen zolang de bewaring voortduurt. Ook wanneer een ingeslotene zich buiten de inrichting bevindt. De zogenoemde ‘lange arm constructie’ is van toepassing. Uit het rapport, dat is opgemaakt door de KMar,
volgt dat klager heeft geschreeuwd, beledigd en gebeten. Hij heeft veel geweld toegepast en zich hardhandig verzet. Er was dus sprake van onverenigbaarheden met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming als bedoeld in artikel 50 van de
Pbw. Dit is de reden voor de strafoplegging geweest. Klager werd geëscorteerd door leden van de KMar. Het is onduidelijk of zij rapport hebben aangezegd. Het is de Dienst Terugkeer en Vertrek die bepaalt wanneer een persoon wordt uitgezet, maar de
directeur is dan nog steeds betrokken bij de bewaring.

3. De beoordeling
Voldoende vaststaat dat klager op 28 mei 2011 werd overgebracht naar het vliegveld om te worden uitgezet. In het vliegtuig heeft klager zich fysiek en verbaal verzet waardoor de gezagvoerder heeft geweigerd hem mee te nemen. Klager is toen
teruggebracht
naar het detentiecentrum.

De beroepscommissie constateert dat de beklagcommissie geen uitspraak heeft gedaan omtrent beklagonderdeel 1. Wegens proceseconomische redenen zal de beroepscommissie dit beklagonderdeel in eerste en enige aanleg afdoen. Bij terugkomst in het
detentiecentrum is, in afwachting van de schriftelijke verslaglegging, aan klager een ordemaatregel opgelegd. Ingevolge artikel 24 van de Pbw kan een gedetineerde in afzondering worden geplaatst op de gronden genoemd in artikel 23, eerste lid, van de
Pbw. De ordemaatregel heeft een voorlopig karakter. Gezien het feit dat klager terugkeerde naar het detentiecentrum, terwijl hij zou worden uitgezet, oordeelt de beroepscommissie dat de directeur in redelijkheid heeft kunnen beslissen dat aan klager
een
ordemaatregel van plaatsing in afzondering werd opgelegd. De directeur heeft deze maatregel na één dag beëindigd toen er meer bekend was over de gang van zaken bij de poging tot uitzetting van 28 mei 2011. Hiermee verviel namelijk de grond voor de
afzondering als ordemaatregel. De beroepscommissie acht deze gang van zaken juist. Zij zal beklagonderdeel 1 dan ook ongegrond verklaren.

Met betrekking tot beklagonderdeel 2 overweegt de beroepscommissie als volgt.
Naar aanleiding van het rapport van de KMar, waarvan klager de inhoud heeft bevestigd, is een disciplinaire straf opgelegd. De vraag is of fysiek en verbaal geweld, gepleegd tijdens een uitzetting, voldoende grond vormt om een disciplinaire straf op te
leggen en tevens of de directeur op grond van artikel 51, eerste lid, van de Pbw bevoegd is om een disciplinaire straf op te leggen.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft bepaald (zie bijvoorbeeld 06/2317/GA van 7 december 2006), kan de directeur een disciplinaire straf opleggen aan een ingeslotene, indien sprake is van vrijheidsbeneming. De beroepscommissie overweegt dat in dit
geval de directeur in redelijkheid een disciplinaire straf aan klager kon opleggen. Immers, gezien de inhoud van het proces-verbaal van het Buro Verwijderingen Schiphol, de inhoud van het Annuleringsbericht vlucht van de KMar en de inhoud van de
annuleringsfax, is voldoende aannemelijk dat klager zich zodanig heeft misdragen aan boord van het vliegtuig waarmee hij uitgezet zou worden, dat de gezagvoerder heeft besloten klager niet te willen vervoeren. Klager bevond zich op dat moment, in
afwachting van zijn daadwerkelijke uitzetting, nog in bewaring. Deze bewaring is door klagers gedrag verstoord. Op grond daarvan is sprake van een feit dat onverenigbaar is met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. Nu niet
duidelijk
is of het verslag is aangezegd, is de beroepscommissie net als de beklagcommissie van oordeel dat dit beklagonderdeel op formele gronden gegrond is. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig om aan klager een tegemoetkoming toe te kennen. De
beroepscommissie zal de uitspraak van de beklagcommissie daarom bevestigen.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart beklagonderdeel 1 ongegrond. Zij bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met betrekking tot beklagonderdeel 2.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. F.G. Bauduin, voorzitter, J.G.A. van den Brand en mr.dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. S.S. Dwarka, secretaris, op 27 februari 2012

secretaris voorzitter

Naar boven