Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 06/2317/GA, 7 december 2006, beroep
Uitspraakdatum:07-12-2006

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 06/2317/GA

betreft: [klager] datum: 7 december 2006

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van de detentieboot Reno te Rotterdam,

gericht tegen een uitspraak van 5 september 2006 van de beklagcommissie bij voormelde detentieboot, gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 20 november 2006, gehouden in de locatie Alphen aan den Rijn, is gehoord [...], afdelingshoofd van de detentieboot.

Klager, die zonder bekende woon- of verblijfplaats in Nederland is, is niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft een disciplinaire straf van zeven dagen opsluiting in een strafcel.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
Namens de directeur is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
Klager heeft zich op 2 maart 2006 zodanig verzet tegen zijn uitzetting dat de uitzetting niet gerealiseerd kon worden. In een dergelijke situatie is de directeur bevoegd om een disciplinaire straf of een maatregel op te leggen. Klager had het
Nederlands
luchtruim nog niet verlaten en viel onder de verantwoordelijkheid van de directeur. De enkele omstandigheid dat klager zich niet fysiek op de detentieboot bevond, betekent niet dat zijn insluitingstitel was komen te vervallen en daarmee de bevoegdheid
om klager een disciplinaire straf of maatregel op te leggen. Verwezen wordt naar de uitspraak van de beroepscommissie van 19 april 2004, 04/130/GA. De vreemdelingenbewaring is eerst dan beëindigd indien door de directeur de modellen M113 en M114 zijn
ontvangen. Verwezen wordt naar A5/5.3.9.4 Vc 2000. Nu de directeur geen M113 of M114 heeft ontvangen, is klager steeds te beschouwen geweest als gedetineerde van de detentieboot. Klager heeft steeds onder toezicht gestaan van de directeur van de
detentieboot. Terzake van misdragingen van klager buiten de inrichting, terwijl zijn insluitingstitel nog geldig is, heeft de directeur van de detentieboot nog steeds de bevoegdheid om een disciplinaire straf op te leggen. Het onder 3.3. in de
uitspraak
van de beklagcommissie vermelde, is innerlijk tegenstrijdig en onbegrijpelijk. Ten onrechte heeft de beklagcommissie overwogen dat de gebeurtenissen zoals die zich hebben afgespeeld op Schiphol en onder het oog van de koninklijke marechaussee niet
kunnen worden opgevat als feiten die de orde en de veiligheid binnen de inrichting verstoren en evenmin als feiten die onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De beklagcommissie gaat er aan voorbij dat, indien
een gedetineerde na verzet bij een uitzetting terugkeert in de inrichting, hij de orde en veiligheid binnen de gemeenschap van de inrichting wel degelijk verstoort. Het handelen van klager in verband met zijn uitzetting kan niet zonder sanctie blijven.
Verzocht wordt om het beklag alsnog ongegrond te verklaren en derhalve aan klager geen tegemoetkoming toe te kennen. Aan de koninklijke marechaussee is gevraagd om voortaan rapport op te maken.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Uit artikel 5, derde lid, Pbw volgt onder meer dat de directeur in het belang van de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming, bevoegd is aan de gedetineerden bevelen te geven. Op grond van het bepaalde in artikel 51, eerste lid, Pbw in
verbinding met artikel 50, eerste lid, Pbw is de directeur bevoegd een disciplinaire straf op te leggen wegens feiten die onverenigbaar zijn met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming. De beroepscommissie stelt vast dat klagers
vreemdelingenbewaring op het moment van de beslissing tot strafoplegging voortduurde en dat er derhalve sprake was van een situatie waarin klagers vrijheidsbeneming werd tenuitvoergelegd. In beginsel komt de directeur dan ook de bevoegdheid toe om een
disciplinaire straf op te leggen.
Bij de stukken bevindt zich echter geen verslag, als bedoeld in artikel 50, eerste lid, Pbw maar enkel een zogenaamd annuleringsbericht van de koninklijke marechaussee. Uit dit annuleringsbericht, waarop slechts vermeld staat dat klager opsprong en een
stewardess greep, blijkt onvoldoende dat hetgeen door de directeur is aangegeven in de beslissing tot strafoplegging daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Derhalve is de beroepscommissie van oordeel dat de beslissing tot strafoplegging niet op goede
gronden rust en zal zij het beroep van de directeur ongegrond verklaren en de beslissing van de beklagcommissie bevestigen met wijziging van de gronden.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de uitspraak van de beklagcommissie met wijziging van de gronden.

Aldus gedaan door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. dr. U. van de Pol, voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en mr. Th.E.M. Wijte, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.S. van Gemert, secretaris, op 7 december 2006

secretaris voorzitter

Naar boven