Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 11/1655/SGA, 8 juni 2011, schorsing
Uitspraakdatum:08-06-2011

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 11/1655/SGA

Betreft: [klager] datum: 8 juni 2011

De voorzitter van de beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen verzoekschrift, ingediend door mr. C.F. Wassenaar, namens

[...], verder verzoeker te noemen, verblijvende in het uitzetcentrum Zestienhoven te Rotterdam.

Verzoeker vraagt om schorsing, met toepassing van artikel 66, eerste lid Pbw, van de (verdere) tenuitvoerlegging van de beslissingen van de directeur van het detentiecentrum Rotterdam respectievelijk van 28 mei 2011 en 29 mei 2011, inhoudende:
a. de oplegging van een ordemaatregel van plaatsing in afzondering in een afzonderingscel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 28 mei 2011 om 14.00 uur en eindigende op 11 juni 2011 om 14.00 uur, wegens ernstige verstoring van de
tenuitvoerlegging van zijn bewaring door zich te misdragen in het vliegtuig waardoor de gezagvoerder verzoeker niet mee wilde nemen op de vlucht,
b. de oplegging van een disciplinaire straf van opsluiting in een strafcel voor de duur van veertien dagen, ingaande op 29 mei 2011 om 12.30 uur en eindigende op 11 juni om 12.30 uur, wegens zeer ernstige verstoring van de tenuitvoerlegging van zijn
bewaring door zich te misdragen in het vliegtuig. Bij het bepalen van de einddatum van de onder b genoemde disciplinaire straf is de tijd, gelegen tussen het moment van plaatsing in afzondering en horen door de directeur, in mindering gebracht.

De voorzitter heeft voorts kennisgenomen van het klaagschrift d.d. 3 juni 2011 alsmede van de schriftelijke inlichtingen van de directeur d.d. 7 juni 2011.

1. De standpunten van verzoeker en van de directeur
Mr. Wassenaar heeft ter toelichting op het schorsingsverzoek verwezen naar de inhoud van het bijgevoegde klaagschrift. Uit het klaagschrift blijkt – zakelijk weergegeven - dat verzoeker zich op het standpunt stelt dat er geen enkele reden is om
verzoeker deze straf op te leggen. Verzoeker zou zich niet fysiek hebben verzet tegen zijn uitzetting behalve dat verzoeker weigerde te gaan zitten in de vliegtuigstoel en zich verder verbaal heeft verzet. De directeur heeft hier niets mee uit te staan
en mitsdien is het op die grond niet toegestaan om verzoeker een straf op te leggen gelet op zijn gedrag buiten de inrichting. De bevoegdheid van de directeur betreft enkel en alleen de orde en tucht in de inrichting zelf en verzoeker gedraagt zich
naar
behoren. De straf is bedoeld als vergelding voor het volgens de vreemdelingenwet verboden niet meewerken aan de uitzetting. De directeur maakt misbruik van bevoegdheid hetgeen gelet op artikel 3:3 van de Awb onrechtmatig is.

De directeur heeft – zakelijk weergegeven en voor zover van belang - onder meer het volgende naar voren gebracht. Op 28 mei 2011 is verzoeker overgebracht naar het vliegveld om te worden uitgezet naar Guinee. In het vliegtuig heeft verzoeker zich
fysiek
en verbaal verzet waardoor hij uiteindelijk werd geweigerd door de gezagvoerder. Verzoeker is vervolgens teruggebracht naar het detentiecentrum. In afwachting van de schriftelijke verslaglegging heeft verzoeker een ordemaatregel opgelegd gekregen.
Verzoeker heeft bevestigd dat hij zich heeft misdragen in het vliegtuig. Op grond hiervan is hem vervolgens een disciplinaire straf opgelegd. De legitimiteit van de beslissing van de directeur is ontleend aan het hierover in artikel 51, eerste lid Pbw
geregelde.

2. De beoordeling
Met betrekking tot de onder a genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat nu deze beslissing is achterhaald door de onder b genoemde disciplinaire straf, de voorzitter aan een verdere beoordeling van deze beslissing niet toe komt.

Met betrekking tot de onder b genoemde beslissing overweegt de voorzitter dat voorop moet worden gesteld dat in het kader van het verzoek om schorsing van de tenuitvoerlegging van een beslissing van de directeur slechts ruimte bestaat voor een
voorlopige beoordeling en dat de zaak niet ten gronde kan worden onderzocht en beslist. Aan de orde is daarom slechts de vraag of de beslissing waartegen beklag is ingediend in strijd is met een wettelijk voorschrift dan wel zodanig onredelijk of
onbillijk is dat er een spoedeisend belang is om thans over te gaan tot schorsing van de (verdere) tenuitvoerlegging van die beslissing.

Naar het oordeel van de voorzitter is dat niet het geval. Uit de door de directeur toegezonden stukken (met name het verslag van de Brigade Verwijderingen Schiphol van de Marechaussee van 28 mei 2011) blijkt dat verzoeker zich zodanig heeft misdragen
aan boord van het vliegtuig waarmee hij uitgezet zou worden, dat de gezagvoerder verzoeker niet heeft willen vervoeren. Verzoeker, die zich op dat moment nog in bewaring bevond, heeft daarmee de uitzetting verhinderd. Op grond daarvan is sprake van een
feit dat onverenigbaar is met de ongestoorde tenuitvoerlegging van de vrijheidsbeneming/de bewaring. De directeur heeft naar het voorlopig oordeel van de voorzitter daarom op goede gronden tot de oplegging van een disciplinaire straf besloten
(vergelijk
ook de uitspraak van de beroepscommissie met nummer 06/2317/GA van 7 december 2006). Het verzoek zal daarom worden afgewezen.

3. De uitspraak
De voorzitter wijst het verzoek af.

Aldus gegeven door mr. J.I.M.W. Bartelds, voorzitter, in tegenwoordigheid van B.A. Bogaars, secretaris, op 8 juni 2011.

secretaris voorzitter

Naar boven