nummer: 11/2219/GA
betreft: [klager] datum: 9 januari 2012
De beroepscommissie als bedoeld in art. 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van
[...], verder te noemen klager,
gericht tegen een uitspraak van 27 mei 2011 van de beklagcommissie bij de penitentiaire inrichtingen (het Penitentiair Psychiatrisch Centrum) Amsterdam Over-Amstel,
alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.
Ter zitting van de beroepscommissie van 23 november 2011, gehouden in de penitentiaire inrichting Almere, zijn gehoord klager, bijgestaan door zijn raadsvrouw mr. C.L. Koets-Bolhuis.
De directeur van voornoemde inrichting heeft telefonisch laten weten verhinderd te zijn ter zitting te verschijnen.
Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:
1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft het voortduren van het boeienregime en het feit dat er geen schriftelijke beslissing is genomen.
De beklagcommissie heeft het beklag ongegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.
2. De standpunten van klager en de directeur
Door en namens klager is in beroep het tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De raadsvrouw van klager geeft aan dat zij deze zaak zou willen generaliseren. Klager zit onafgebroken in een handboeienregime. Dit is niet terecht en als dat zo blijft kan zij met haar cliënt telkens voor een beroepscommissie opnieuw hetzelfde verhaal
houden. De beroepscommissie heeft recentelijk uitspraak gedaan over klachten met betrekking tot het handboeienregime van klager. De problematiek bij deze klachten is hetzelfde, de periode verschilt. Klager verblijft sinds 21 juni 2011 in het PPC
Maastricht. Daarvoor heeft klager ook een maand in Rotterdam op de Landelijke Afzonderingsafdeling gezeten. Het is heel zorgelijk wat er met klager gebeurt. Hij vraagt zich af waarom hij niet in een kliniek kan worden geplaatst. Klager voelt zich
machteloos. Hij kan ook niet terug naar zijn land van herkomst. Klager deelt mee niet uit Ghana of Uganda afkomstig te zijn. Hij krijgt daarom geen toegang tot die landen.
Klager verzoekt om, bij gegrondverklaring van het beroep, een tegemoetkoming van
€ 3.000,- voor het geleden ongemak.
De directeur heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.
3. De beoordeling
De beroepscommissie heeft eerder klachten van klager betreffende het boeienregime beoordeeld in haar uitspraak van 27 oktober 2011, kenmerk 11/1405/GA. In die zaak ging het om twee klaagschriften, te weten een klaagschrift gedateerd 15 maart 2011 en
een
ongedateerd klaagschrift dat op 25 maart 2011 bij de beklagcommissie is ingekomen.
In het onderhavige beroep gaat het om klaagschriften gedateerd op 13 maart 2011,
30 maart 2011, 18 april 2011 en 25 april 2011. De beroepscommissie stelt vast dat het gaat om klachten die betrekking hebben op een voortdurende situatie en zal het beroep in die zin behandelen.
Het wettelijk kader voor de toepassing van een boeienregime wordt gevormd door art. 35 van de Pbw en de artikelen 9 en 10 van de Geweldsinstructie.
Zoals de beroepscommissie eerder heeft overwogen kan het boeienregime nimmer als alternatief dienen louter voor het feit dat een gedetineerde nog niet kan worden geplaatst in een behandelinrichting of afdeling met meer zorgmodaliteiten. Voorts zal het
personeelslid dat besluit tot toepassing van vrijheidsbeperkende middelen (handboeien) zich telkens bewust dienen te zijn van de geldende toetsingseisen en moeten nagaan of er mogelijke alternatieven zijn. Dit volgt ook uit de toelichting bij de
Geweldsinstructie, waaruit blijkt dat de maatregel slechts incidenteel kan worden toegepast en dat door het personeelslid telkens een toetsing zal dienen plaats te vinden aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Klager stelt – onbestreden – dat het boeienregime gedurende vier maanden op hem van toepassing is geweest. De beroepscommissie is van oordeel dat de directeur onvoldoende heeft gemotiveerd waarom toepassing van dit boeienregime voor zo’n lange periode
noodzakelijk is geweest. Een schriftelijk verslag aan de directeur zoals voorgeschreven in de geweldsinstructie ontbreekt eveneens. Mitsdien zal het beroep gegrond worden verklaard. De uitspraak van de beklagrechter zal worden vernietigd en het beklag
zal alsnog gegrond worden verklaard. Nu de beroepscommissie in haar eerdergenoemde uitspraak reeds de periode van vier maanden waarin het boeienregime is toegepast in haar beoordeling en bij de toekenning van de tegemoetkoming heeft betrokken, zal de
beroepscommissie thans volstaan met een gegrondverklaring en geen tegemoetkoming toekennen.
4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagrechter en verklaart het beklag alsnog gegrond.
Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. A.H. de Wild, voorzitter, mr. C.J.G. Bleichrodt en mr. dr. H.K. Fernandes Mendes, leden, in tegenwoordigheid van mr. U. Ramdihal-Poeran, secretaris, op 9 januari 2012
secretaris voorzitter