§
2
Regionale bepalingen voor het noordelijk vaargebied
Artikel
2
Toepassingsgebied
Tenzij anders bepaald is deze paragraaf uitsluitend van toepassing op vissersvaartuigen die dienstdoen in het noordelijk vaargebied.
relaties0relaties0
Artikel
4
IJsafzetting
1. De gebieden, bedoeld in
artikel 3.8 van het besluit, zijn:
a. het gebied ten noorden van de parallel van 65°30' NB, tussen de meridiaan van 28° WL en de westkust van IJsland; ten noorden van de noordkust van IJsland, ten noorden van de loxodroom tussen 66° NB - 15° WL en 73°30' NB - 15° OL; ten noorden van de parallel van 73°30' NB tussen de meridianen van 15° OL en 35° OL en ten oosten van de meridiaan van 35° OL alsmede ten noorden van de parallel van 56° NB in de Baltische Zee;
relaties0
b. het gebied ten noorden van de parallel van 43° NB, aan de westzijde begrensd door de kust van Noord-Amerika en aan de oostzijde door de loxodroom tussen de posities 43° NB - 48° WL en 63° NB - 28° WL en vervolgens langs de meridiaan van 28° WL;
relaties0
c. alle zeegebieden ten noorden van het Noord-Amerikaanse vasteland ten westen van de gebieden, aangeduid onder a en b;
relaties0
d. de Beringzee en de Zee van Ochotsk, alsmede de Tatarystraat gedurende het ijsseizoen;
relaties0
e. ten zuiden van de parallel van 60° ZB;
relaties0
relaties0 2. Voor vissersvaartuigen die dienstdoen binnen de gebieden, genoemd in het eerste lid, onder a, c, d en e, op plaatsen waar van beduidend andere ijsomstandigheden sprake is dan die, bedoeld in
artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voor de berekening van de beladingstoestand rekening houden met een ijstoeslag van anderhalf tot tweemaal de waarde, genoemd in
artikel 3.8, eerste lid van het besluit.
relaties0 3. Voor vissersvaartuigen die dienstdoen binnen het gebied, genoemd in het eerste lid, onder b, op plaatsen waar de ijsafzetting meer dan tweemaal de waarde, genoemd in
artikel 3.8, eerste lid, van het besluit, kan bedragen, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aanvullende eisen stellen.
relaties0 4. Bij het berekenen van de stabiliteit van vaartuigen die dienstdoen in het vaargebied ten noorden van 63° NB tussen 28° WL en 11° WL, wordt rekening gehouden met een ijsafzetting van:
a. 40 kg per vierkante meter op blootgestelde dekken en gangboorden;
relaties0
b. 10 kg per vierkante meter op het geprojecteerde zijdelingse oppervlak aan elke zijde van het vaartuig boven de waterlijn.
relaties0
relaties0
relaties0
Artikel
5
Reddingsmiddelen
Onverminderd de bepalingen van artikel 7.5, tweede lid, onder b, derde lid, onder b, en lid 3bis, van het besluit dient, bij vaartuigen waarvan de bouw van de romp voldoet aan de voorschriften van een klassebureau om dienst te kunnen doen in wateren met zwaar drijfijs, de hulpverleningsboot of de reddingsboot, voorgeschreven in de voornoemde artikelen, ten minste gedeeltelijk overdekt te zijn zoals voorgeschreven in artikel 7.18 van het besluit, en voldoende inhoud te hebben om aan alle opvarenden plaats te bieden.
relaties0relaties0
Artikel
7
Radartransponders
In aanvulling op de bepalingen van hoofdstuk 7, paragraaf 2, van het besluit dient elke reddingsboot, elke hulpverleningsboot en elk reddingsvlot te allen tijde te zijn voorzien van een goedgekeurde radartransponder die in staat is in de 9Ghz-band te werken.
relaties0relaties0
Artikel
9
Radarinstallaties
Onverminderd de bepalingen van artikel 10.3, zevende lid, van het besluit dient ieder vaartuig waarvan de lengte 24 meter of meer bedraagt te zijn voorzien van een radarinstallatie die ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie is. Deze radarinstallatie dient in staat te zijn in de 9Ghz-band te werken.
relaties0relaties0
Artikel
10
Uitrusting voor het geven van seinen
In aanvulling op de bepalingen van artikel 10.5 van het besluit dient elk vaartuig dat dienstdoet in wateren waarin drijfijs kan voorkomen, te zijn voorzien van ten minste één zoeklicht met een verlichtingssterkte van ten minste 1 lux op een afstand van 750 meter.
relaties0relaties0 relaties0
§
3
Regionale bepalingen voor het zuidelijk vaargebied
Artikel
11
Toepassingsgebied
Deze paragraaf is uitsluitend van toepassing op vaartuigen die dienstdoen in het zuidelijk vaargebied.
relaties0relaties0
Artikel
13
Radiocommunicatie
Hoofdstuk 9 van het besluit is eveneens van toepassing op nieuwe vaartuigen waarvan de lengte 24 meter of meer bedraagt, mits het vaargebied waarin zij dienstdoen afdoende wordt bestreken door een kuststation dat in overeenstemming met het IMO Master Plan werkt.
relaties0relaties0 relaties0