Regeling vissersvaartuigen
De Minister van Verkeer en Waterstaat,
Handelende in overeenstemming met de Minister van Verkeer en Vervoer van de Nederlandse Antillen en met de Minister van Vervoer en Communicatie van Aruba;
Gelet op de artikelen 3.4, 4.3, zevende lid, 4.18, eerste lid, onder b, 5.22, eerste lid, onder b, en 6.14, zevende lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002;
§
1
Aanvullende voorschriften voor de boomkorvisserij
Artikel
1.1
Deze paragraaf is van toepassing op vissersvaartuigen waarmee de boomkorvisserij wordt uitgeoefend.
relaties0relaties0
Artikel
1.3
Tijdens het vissen worden de volgende maatregelen genomen:
a.de nokken van de gieken worden zo laag mogelijk gehouden, en
relaties0
b.een vastgelopen tuig wordt niet losgetrokken aan een over het uiteinde van de giek lopende vislijn.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
1.4
De inrichting van het vaartuig en de tuigage van de gieken zijn zodanig uitgevoerd dat de gieken in getopte stand zeevast kunnen worden gezet.
relaties0relaties0
Artikel
1.5
1. De vislijnen worden gescheerd door geleideblokken die nabij het scheepsboord permanent zijn opgesteld, en vervolgens door blokken aan de uiteinden van de gieken.
relaties0 2. De blokken aan de uiteinden van de gieken zijn zodanig aan de top bevestigd dat zij door middel van de lierbediening gemakkelijk en veilig vanaf de brug afgevierd kunnen worden naar het scheepsboord, zodat de trekkracht van de vislijn aangrijpt in het geleideblok. Deze inrichting is tevens zodanig uitgevoerd dat een eenmaal afgevierd slipblok door middel van de lierbediening vanaf de brug weer gemakkelijk en veilig aan de top van de giek bevestigd kan worden.
relaties0
relaties0 relaties0
§
2
Plaats van de elektrische noodkrachtbron
relaties0
§
3
Voorschriften voor elektrisch lassen
Artikel
3.1
Ten aanzien van elektrische lastoestellen die deel uitmaken van de uitrusting van een vissersvaartuig, gelden de volgende voorschriften:
a.de elektrische lastoestellen voldoen aan de voorschriften van de norm NEN-EN-IEC 60974-1 (1998+A1:2000) ‘Uitrusting voor booglassen’, uitgegeven door het Nederlands Normalisatie-instituut, zoals deze luidden op 15 november 2001;
relaties0
b.uitsluitend toegestaan zijn elektrische lastoestellen met de in die norm aangeduide gelijkspanning als nullastspanning, die zijn ingericht voor het gebruik in een omgeving met een verhoogd gevaar voor een elektrische schok;
relaties0
c.de nullastspanning bedraagt ten hoogste 113 volt ‘piek’;
relaties0
d.lastangen, laskabels en aansluitverbindingen zijn zodanig uitgevoerd dat de onder spanning staande delen deugdelijk zijn afgeschermd zodat zij geen gevaar voor personen of voor de omgeving kunnen opleveren;
relaties0
e.elektrische lastoestellen, lastangen, laskabels en aansluitverbindingen verkeren in een goede staat van onderhoud;
relaties0
f.de schipper laat regelmatig nagaan of de elektrische lastoestellen aan boord nog voldoen aan de voorschriften onder a tot en met e en houdt daarvan aantekening in het scheepsdagboek.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
3.2
1. In afwijking van
artikel 3.1 mogen elektrische lastoestellen die reeds op 15 november 2001 deel uitmaakten van de uitrusting van een vissersvaartuig en die niet voldoen aan
artikel 3.1, onder a, b en c, tot ten hoogste vier jaar na genoemde datum in gebruik blijven aan boord van dat vaartuig, mits de voorschriften van het tweede tot en met zesde lid in acht worden genomen.
relaties0 2. De elektrische lastoestellen, bedoeld in het eerste lid, en de bijbehorende apparatuur zijn zodanig samengesteld, dat zij geen gevaar voor personen of voor de omgeving kunnen opleveren en zijn op duurzame en opvallende wijze voorzien van de instructies en aanduidingen, nodig voor een veilige bediening en een veilig gebruik.
relaties0 3. Elektrische lastoestellen als bedoeld in het eerste lid, met een wisselspanning als nullastspanning, zijn voorzien van apparatuur ter verlaging van de nullastspanning tot een waarde van ten hoogste 42 volt of zijn van een type waarvan de secundaire spanning bij nullast ten hoogste 42 volt bedraagt. De genoemde waarde van de verlaagde nullastspanning wordt binnen 0,5 seconde na het inschakelen van het lastoestel of het verbreken van de lasboog verkregen.
relaties0 4. De apparatuur ter verlaging van de nullastspanning, bedoeld in het derde lid, functioneert zodanig, dat een veilige werkwijze met de elektrische lasapparatuur, ook bij normaal optredende variaties van de spanning en de frequentie in het scheepsnet, is verzekerd.
relaties0 5. De elektrische lastoestellen met verlaagde nullastspanning zijn voorzien van een voltmeter die is aangesloten op de aansluitklemmen aan de laszijde van het toestel en waarmee de met de laswerkzaamheden belaste persoon bij de aanvang van het werk kan vaststellen dat de in het derde lid voorgeschreven verlaagde nullastspanning binnen de aangegeven tijd is bereikt.
relaties0 6. De voltmeter, bedoeld in het vijfde lid, is van een deugdelijke constructie en is voorts tegen mechanische beschadiging beschermd. De nominale waarde van de verlaagde nullast spanning is op duidelijke wijze op de meterschaal aangegeven.
relaties0
relaties0
Artikel
3.3
Ten aanzien van het uitvoeren van laswerkzaamheden met elektrische lastoestellen, ongeacht of wisselspanning of gelijkspanning wordt toegepast, gelden de volgende voorschriften:
a.laswerkzaamheden worden slechts verricht door personen die met de daarbij in acht te nemen veiligheidsvoorschriften voldoende bekend zijn en door de schipper met deze werkzaamheden zijn belast;
relaties0
b.de met de laswerkzaamheden belaste persoon maakt gebruik van de bij deze werkzaam-heden behorende beschermende kleding en beschermingsmiddelen;
relaties0
c.in geval van lassen met behulp van elektrische lastoestellen die zijn voorzien van apparatuur ter verlaging van de nullast spanning, overtuigt de met de laswerkzaamheden belaste persoon zich bij de aanvang van het werk ervan, met behulp van de in
artikel 3.2, vijfde lid, genoemde controle-inrichting, dat die apparatuur naar behoren werkt;
relaties0
d.onder ongunstige omstandigheden zijn bij het uitvoeren van laswerkzaamheden steeds ten minste twee personen ter plaatse van het werk aanwezig, de persoon die de laswerkzaam-heden verricht hierbij inbegrepen.
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
§
4
Voorschriften voor de werkruimten
Artikel
4.1
Een noodstopvoorziening van de vislieren als bedoeld in artikel 6.14, tweede lid, van het Vissersvaartuigenbesluit 2002 voldoet aan de volgende voorschriften:
a.bij elke bedieningsplaats van de vislieren, alsmede in de ruimte voor de vislieren zelf, is een noodstopvoorziening aangebracht en bovendien op ten minste twee plaatsen op het dek vanwaar de visserij wordt uitgeoefend;
relaties0
b.de bediening kan met een enkelvoudige handeling snel geschieden;
relaties0
c.bij het in werking stellen stopt de vislier onmiddellijk en treden de remmen van zowel de aandrijfmotor als van de aanwezige liertrommels automatisch in werking;
relaties0
d.het gebruik wordt door middel van een rood signaal zichtbaar gemaakt op de bedieningsplaats van de vislier in het stuurhuis;
relaties0
e.het wederom in bedrijf stellen van de vislier kan alleen handmatig geschieden en is pas mogelijk nadat de noodstopvoorziening in de oorspronkelijke bedrijfstoestand is teruggebracht en de bedieningsorganen in de ruststand zijn geplaatst.
relaties0
relaties0relaties0
Artikel
4.2
1. De vislierinstallatie kan in beide richtingen worden aangedreven. De aandrijving van de vislierinstallatie, alsmede de remmen en de koppelingen van de trommels zijn vanuit het stuurhuis bedienbaar.
relaties0 2. In het stuurhuis is nabij de bedieningsplaats van de vislier een afzonderlijke voorziening aangebracht waarmee, na gebruik van de noodstopvoorziening, bedoeld in
artikel 4.1, de remmen van de liertrommels kunnen worden gelicht teneinde een onder spanning staande visdraad vrij te laten vieren. Deze voorziening is zodanig uitgevoerd dat deze bij het loslaten automatisch in de ruststand terugkeert.
relaties0
relaties0
Artikel
4.3
Vislieren met elektrische of hydraulische aandrijving zijn zodanig ingericht dat:
a.het inschakelen van de aandrijfmotor alleen vanuit de ruststand van de bedieningsorganen kan geschieden,
relaties0
b.bij het wegvallen van de netspanning of hydraulische druk de remmen automatisch in werking treden,
relaties0
c.bij toepassing van elektrische hulpstroom het ontstaan van een aardsluiting in de hulpstroomketen niet tot het in gang komen of blijven van de aandrijfmotor of het lichten of gelicht blijven van de remmen kan leiden, en
relaties0
d.het in bedrijf komen van de vislier kan worden verhinderd door een in de directe omgeving van de vislier opgestelde werkschakelaar, een noodstopvoorziening als bedoeld in
artikel 4.1 of een andere doelmatige inrichting.
relaties0
relaties0relaties0 relaties0
§
4a
Nieuwe vissersvaartuigen, gebouwd op of na 1 januari 2003
Artikel
4a.1
1. Vissersvaartuigen die zijn gebouwd op of na 1 januari 2003 voldoen aan de voorschriften van richtlijn nr. 2002/35/EG van de Commissie van de Europese Gemeenschappen van 25 april 2002 (PbEG L 112) tot wijziging van Richtlijn 97/70/EG van de Raad betreffende de invoering van een geharmoniseerde veiligheidsregeling voor vissersvaartuigen waarvan de lengte 24 m of meer bedraagt.
relaties0
relaties0 relaties0
§
4b
Interval tussentijdse onderzoeken
relaties0
§
4c
Automatisch identificatiesysteem
Artikel
4c.1
Deze paragraaf is slechts van toepassing op Nederlandse vissersvaartuigen en vissersvaartuigen die dienstdoen in de binnenwateren of territoriale wateren van het Europese deel van Nederland, of hun vangst aan land brengen in een haven in het Europese deel van Nederland.
relaties0relaties0
Artikel
4c.2
Vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter zijn volgens het volgende tijdschema uitgerust met een automatisch identificatiesysteem (klasse A) dat voldoet aan de door de IMO ontwikkelde prestatienormen:
–pasgebouwde vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter en alle vissersvaartuigen met een lengte over alles van 45 meter of meer: met ingang van het tijdstip waarop dit artikel in werking treedt;
–vissersvaartuigen met een lengte over alles van 24 meter of meer, doch minder dan 45 meter: uiterlijk op 31 mei 2012;
–vissersvaartuigen met een lengte over alles van 18 meter of meer, doch minder dan 24 meter: uiterlijk op 31 mei 2013;
–vissersvaartuigen met een lengte over alles van meer dan 15 meter, doch minder dan 18 meter: uiterlijk op 31 mei 2014.
relaties0relaties0
Artikel
4c.3
De schipper van een vaartuig dat is uitgerust met een automatisch identificatiesysteem is verplicht dat systeem te allen tijde operationeel te houden, tenzij dit in uitzonderlijke omstandigheden naar het oordeel van de schipper gevaar oplevert voor de veiligheid of de beveiliging van het vissersvaartuig.
relaties0relaties0 relaties0
§
5
Slotbepalingen
Artikel
5.1
Deze regeling treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
relaties0relaties0
Artikel
5.2
Deze regeling wordt aangehaald als: Regeling vissersvaartuigen.
relaties0relaties0 relaties0
De
Minister
van
Verkeer en Waterstaat
Versie informatie document
Publicatie op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime:
Huidige versie: 20110514
Datum beschikbaarheid huidige versie: 17-01-2022 (vanaf dit moment beschikbaar op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime)
Datum document:
Publicatiedatum: 14-05-2011