De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,
Bijeengeroepen te Genève door de Raad van beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar vierentachtigste zitting op 8 oktober 1996;
Gelet op de bepalingen van het Koopvaardijverdrag (minimumnormen), 1976, het daarbij behorende Protocol van 1996 en het Arbeidsinspectieverdrag (zeevarenden), 1996;
In herinnering brengende de desbetreffende bepalingen van de volgende akten van de Internationale Maritieme Organisatie: het Internationaal Verdrag voor de beveiliging van mensenlevens op zee, 1974, zoals gewijzigd, het Internationaal Verdrag betreffende de normen voor zeevarenden inzake opleiding, diplomering en wachtdienst, 1978, zoals gewijzigd in 1995, Resolutie A.481 (XII) inzake de beginselen van veilige bemanning, 1981, Resolutie A.741 (18) inzake de internationale code voor de veilige exploitatie van schepen en voor de voorkoming van vervuiling (International Safety Management (ISM) Code), 1993 en Resolutie A.772 (18) inzake vermoeidheidsfactoren bij bemanningen en veiligheid, 1993;
In herinnering brengende de inwerkingtreding, op 16 november 1994, van het Verdrag van de Verenigde Naties inzake het recht van de zee, 1982;
Besloten hebbende tot de aanneming van bepaalde voorstellen met betrekking tot de herziening van het Verdrag betreffende de gages, de arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte (herzien), 1958, en de Aanbeveling betreffende de gages, de arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte, 1958, welk onderwerp als tweede punt op de agenda van de zitting voorkomt;
Vastgesteld hebbende dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een verdrag;
Neemt heden, de tweeëntwintigste oktober van het jaar negentienhonderd zesennegentig, het volgende verdrag aan, dat kan worden aangehaald als het ,,Verdrag betreffende de werktijden van zeevarenden en de bemanning van schepen, 1996’’:
Deel 1 Reikwijdte en definities
Artikel 1
1. Dit Verdrag is van toepassing op elk zeeschip, hetzij staatseigendom
hetzij particuliere eigendom, dat is teboekgesteld op het grondgebied
van een Lid waarvoor dit Verdrag van kracht is en dat doorgaans
wordt gebruikt voor commerciële maritieme activiteiten. Voor de toepassing
van dit Verdrag wordt een schip dat bij twee Leden teboekgesteld
is, geacht teboekgesteld te zijn op het grondgebied van het Lid waarvan
het de vlag voert.
2. Voor zover de bevoegde autoriteit dit uitvoerbaar acht, en na overleg
met de representatieve organisaties van reders in de visserij en van
vissers, past de bevoegde autoriteit de bepalingen van dit Verdrag toe op
de commerciële zeevisserij.
3. In geval van twijfel of een schip voor de toepassing van dit Verdrag
dient te worden beschouwd als zeeschip of als gebruikt voor de
commerciële maritieme exploitatie dan wel voor de commerciële zeevisserij,
doet de bevoegde autoriteit na overleg met de betrokken organisaties
van reders, zeevarenden en vissers daarin uitspraak.
4. Dit Verdrag is niet van toepassing op houten schepen van traditionele bouw zoals dhows en jonken.
Artikel 2
Voor de toepassing van dit Verdrag:
a. wordt onder de term ,,bevoegde autoriteit’’ verstaan de minister, de regeringsdienst of andere autoriteit die bevoegd is bindende voorschriften, reglementen of andere instructies uit te vaardigen met betrekking tot de werktijden of de rusttijden van zeevarenden of de bemanning van schepen;
b. wordt onder de term ,,werktijden’’ verstaan de tijd gedurende welke een zeevarende wordt geacht werkzaamheden te verrichten ten behoeve van het schip;
c. wordt onder de term ,,rusttijden’’ verstaan de tijd die buiten de arbeidstijd valt; hieronder worden korte onderbrekingen niet begrepen;
d. wordt onder de term ,,zeevarende’’ verstaan een persoon die als zodanig wordt gedefinieerd in de nationale wetgeving of in collectieve overeenkomsten en die, in welke hoedanigheid dan ook, in dienst of tewerkgesteld is aan boord van een zeeschip waarop dit Verdrag van toepassing is;
e. wordt onder de term ,,reder’’ verstaan de eigenaar van het schip of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter, die door de reder is belast met de verantwoordelijkheid voor de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden.
Deel 2 Werktijden en rusttijden van zeevarenden
Artikel 3
Binnen de in artikel 5 genoemde grenzen dient te worden vastgesteld
hetzij het maximumaantal uren arbeid dat binnen een bepaald tijdvak
niet mag worden overschreden, hetzij het minimumaantal uren rust dat
binnen een bepaald tijdvak moet worden verschaft.
Artikel 4
Elk Lid dat dit Verdrag bekrachtigt, erkent dat de norm voor de werktijden
voor zeevarenden, evenals voor andere werknemers, acht uur per
dag is, met een rustdag per week en rust op feestdagen. Niets weerhoudt
het Lid echter om bepalingen aan te nemen voor het goedkeuren of het
registreren van een collectieve overeenkomst waarin de normale werktijden
voor zeevarenden worden vastgesteld op basis van een maatstaf
die niet minder gunstig is dan genoemde norm.
Artikel 5
1. De werk- of rusttijden dienen binnen de volgende grenzen te worden
vastgesteld:
a. het maximumaantal arbeidsuren mag niet meer bedragen dan:
i. 14 uren in iedere periode van 24 uur; en
ii. 72 uren in iedere periode van zeven dagen;
of
b. het minimumaantal uren rust mag niet minder bedragen dan:
i. tien uren in iedere periode van 24 uur; en
ii. 77 uren in iedere periode van zeven dagen.
2. Het aantal uren rust mag worden verdeeld in maximaal twee perioden,
waarvan een ten minste zes uren dient te bedragen, en het tijdsbestek
gelegen tussen de opeenvolgende rustperioden mag niet meer bedragen
dan 14 uren.
3. Appèls, brandweer- en reddingsoefeningen en oefeningen voorgeschreven
door de nationale wetgeving en internationale akten dienen
zodanig te verlopen dat hierdoor de verstoring van de rustperioden
zoveel mogelijk wordt beperkt en geen vermoeidheid wordt veroorzaakt.
4. In geval van situaties waarin een zeevarende oproepbaar is, bijvoorbeeld
wanneer een machinekamer onbemand is, dient de zeevarende
een behoorlijke rustperiode ter compensatie te krijgen indien de normale
rustperiode wordt onderbroken vanwege werkoproepen.
5. Indien er geen collectieve overeenkomst of scheidsrechterlijke beslissing
bestaat of indien de bevoegde autoriteit oordeelt dat het bepaalde
in de overeenkomst of beslissing ten aanzien van het in het derde
of vierde lid gestelde ontoereikend is, dient de bevoegde autoriteit de
nodige bepalingen uit te vaardigen teneinde te waarborgen dat de betrokken
zeevarenden voldoende rust genieten.
6. Niets in het eerste en tweede lid weerhoudt het Lid ervan door
middel van nationale wetgeving of een procedure de bevoegde autoriteit
toe te staan collectieve overeenkomsten goed te keuren of te registreren
die uitzonderingen toelaten op de vastgestelde grenzen. Deze uitzonderingen
dienen zo veel mogelijk in overeenstemming te zijn met de vastgestelde
normen, maar mogen voorzien in frequentere of langere verlofperioden,
of in compensatieverlof voor zeevarenden in wachtdienst of
zeevarenden werkzaam aan boord van schepen op reizen van korte duur.
7. Elk Lid dient te eisen dat op een gemakkelijk toegankelijke plaats
een overzicht wordt opgehangen van de organisatie van de werkzaamheden
aan boord, dat voor elke functie ten minste de volgende gegevens
dient te bevatten:
a. het rooster voor dienst op zee en dienst in de haven; en
b. het maximumaantal arbeidsuren of het minimumaantal rusturen
dat door de in de Vlaggestaat geldende wetgeving of collectieve overeenkomsten
wordt voorgeschreven.
8. Het in het zevende lid bedoelde overzicht dient te worden opgesteld
in een standaardmodel in de werktaal of -talen van het schip en in
het Engels.
Artikel 6
Zeevarenden onder de achttien jaar mogen geen nachtarbeid verrichten.
Voor de toepassing van dit artikel wordt onder ,,nacht’’ verstaan een
tijdvak van ten minste negen achtereenvolgende uren, welk tijdvak de
periode van middernacht tot vijf uur ’s ochtends omvat. Van de toepassing
van deze bepaling kan worden afgezien wanneer hierdoor de effectieve
opleiding van zeevarenden in de leeftijd tussen 16 en 18 jaar, overeenkomstig
de vastgestelde programma’s en roosters, zou worden
aangetast.
Artikel 7
1. Niets in dit Verdrag wordt geacht het recht aan te tasten van de
kapitein om van een zeevarende te eisen dat hij de nodige uren arbeid
verricht voor de onmiddellijke veiligheid van het schip, van personen
aan boord of van de lading, of voor het verlenen van hulp aan andere op
zee in nood verkerende schepen of personen.
2. Overeenkomstig het in het eerste lid bepaalde kan de kapitein de
normale werk- of rusttijden opschorten en van een zeevarende eisen dat
hij de nodige uren arbeid verricht totdat de normale situatie is hersteld.
3. Zodra praktisch uitvoerbaar na het herstel van de normale situatie,
dient de kapitein ervoor zorg te dragen dat zeevarenden die arbeid hebben
verricht in een periode waarin zij volgens het rooster rust hadden,
een passende rustperiode wordt verschaft.
Artikel 8
1. Het Lid dient te eisen dat de registratie van de dagelijkse werktijden
of dagelijkse rusttijden van zeevarenden wordt bijgehouden ten
behoeve van de controle op de naleving van de in artikel 5 genoemde
bepalingen. De zeevarende dient een afschrift te ontvangen van de op
hem of haar betrekking hebbende registratie, dat door de kapitein of een
door hem gemachtigde persoon, alsmede door de zeevarende dient te
worden geparafeerd.
2. De bevoegde autoriteit dient de procedures voor het bijhouden van
deze registraties aan boord vast te stellen, met inbegrip van de periodes
waarover de informatie wordt geregistreerd. De bevoegde autoriteit
dient, rekening houdend met eventuele richtlijnen van de Internationale
Arbeidsorganisatie, een model vast te stellen van de registratie van de
werktijden of de rusttijden van zeevarenden, of dient gebruik te maken
van een door deze Organisatie opgesteld standaardformulier. Het model
dient te worden opgesteld in de in artikel 5, achtste lid, bedoelde taal of
talen.
3. Een afschrift van de desbetreffende bepalingen van de nationale
wetgeving die betrekking hebben op dit Verdrag alsmede van de desbetreffende collectieve overeenkomsten dient aan boord van het schip te
worden bewaard op een voor de bemanning gemakkelijk toegankelijke
plaats.
Artikel 9
De bevoegde autoriteit dient de in artikel 8 bedoelde registraties op
gezette tijden te verifiëren en te paraferen teneinde de naleving van de
bepalingen betreffende de werktijden of rusttijden ter uitvoering van het
Verdrag te controleren.
Artikel 10
Indien uit de registraties of uit andere bewijsstukken blijkt dat inbreuk
wordt gemaakt op de bepalingen betreffende de werktijden of de rusttijden,
dient de bevoegde autoriteit zich ervan te overtuigen dat maatregelen
worden genomen waaronder, indien nodig, het wijzigen van de
samenstelling van de bemanning van het schip, teneinde nieuwe overtredingen
te voorkomen.
Deel 3 De bemanning van schepen
Artikel 11
1. Elk schip waarop dit Verdrag van toepassing is, dient een voldoende
aantal gekwalificeerde bemanningsleden aan boord te hebben, ter
waarborging van de veiligheid, in overeenstemming met het document
inzake de minimumbemanning voor de veiligheid of een door de bevoegde
autoriteit afgegeven gelijkwaardig document.
2. Bij de vaststelling, goedkeuring of herziening van de bemanningssterkte
dient de bevoegde autoriteit rekening te houden met:
a. de noodzaak, voor zover uitvoerbaar, excessief lange wachttijden
te vermijden of tot een minimum te beperken, zorg te dragen voor voldoende
rust en vermoeidheid te beperken; en
b. de in de preambule genoemde internationale akten.
Artikel 12
Personen onder de zestien jaar mogen niet op een schip werkzaam zijn.
Deel 4 Verantwoordelijkheden van reders en kapiteins
Artikel 13
De reder dient er zorg voor te dragen dat de kapitein de beschikking heeft over de nodige middelen voor de naleving van de verplichtingen ingevolge dit Verdrag, met inbegrip van die met betrekking tot de adequate bemanning van het schip. De kapitein dient alle nodige maatregelen te treffen om zich ervan te verzekeren dat aan alle uit dit Verdrag voortvloeiende vereisten betreffende de werktijden of rusttijden van zeevarenden wordt voldaan.
Deel 5 Toepassing
Artikel 14
Een Lid dat dit Verdrag bekrachtigt is verantwoordelijk voor de toepassing
van de daarin vervatte bepalingen door middel van wetgeving,
behoudens in de gevallen waarin hieraan uitvoering wordt gegeven door
middel van collectieve overeenkomsten, scheidsrechterlijke beslissingen
of rechterlijke uitspraken.
Artikel 15
Elk Lid dient:
a. alle nodige maatregelen te treffen, met inbegrip van gepaste sancties en corrigerende maatregelen, om ervoor zorg te dragen dat de bepalingen van dit Verdrag daadwerkelijk worden toegepast;
b. te beschikken over adequate inspectiediensten voor het toezicht op de toepassing van de ingevolge dit Verdrag genomen maatregelen en deze voor dit doel de nodige middelen te verschaffen; en
c. na overleg met organisaties van reders en zeevarenden, procedures
op te stellen om klachten in behandeling te nemen met betrekking tot
elke aangelegenheid waarin dit Verdrag voorziet.
Deel 6 Slotbepalingen
Artikel 16
Dit Verdrag herziet het Verdrag betreffende de gages, de arbeidsduur
aan boord en de bemanningssterkte (herzien), 1958, het Verdrag betreffende
de gages, de arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte (herzien),
1949, het Verdrag betreffende de gages, de arbeidsduur aan boord
en de bemanningssterkte (herzien), 1946, en het Verdrag betreffende de
arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte, 1936. Met ingang van
de datum waarop dit Verdrag in werking treedt, kunnen de bovengenoemde
Verdragen niet langer worden bekrachtigd.
Artikel 17
De formele bekrachtigingen van dit Verdrag worden medegedeeld aan
de Directeur-Generaal van het Internationale Arbeidsbureau en door hem
geregistreerd.
Artikel 18
1. Dit Verdrag is alleen verbindend voor de Leden van de Internationale
Arbeidsorganisatie waarvan de bekrachtigingen door de Directeur-
Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zijn geregistreerd.
2. Dit Verdrag treedt in werking zes maanden na de datum waarop de
bekrachtigingen van vijf Leden, waarvan drie elk een koopvaardijvloot
hebben met een brutotonnage van ten minste een miljoen, door de
Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau zijn geregistreerd.
3. Vervolgens treedt dit Verdrag voor elk Lid in werking zes maanden
na de datum waarop zijn bekrachtiging is geregistreerd.
Artikel 19
1. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd, kan het opzeggen na
afloop van een termijn van tien jaar na de datum waarop het Verdrag
voor het eerst in werking is getreden, door middel van een aan de
Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau gerichte en
door deze geregistreerde verklaring. De opzegging wordt eerst van
kracht een jaar na de datum waarop zij is geregistreerd.
2. Elk Lid dat dit Verdrag heeft bekrachtigd en niet binnen een jaar
na afloop van de termijn van tien jaar bedoeld in het vorige lid, gebruik
maakt van de bevoegdheid tot opzegging voorzien in dit artikel, is voor
een nieuwe termijn van tien jaar gebonden en kan daarna dit Verdrag
opzeggen na afloop van elke termijn van tien jaar op de voorwaarden
voorzien in dit artikel.
Artikel 20
1. De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau stelt
alle Leden van de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van de
registratie van alle bekrachtigingen en opzeggingen die hem door de
Leden van de Organisatie zijn medegedeeld.
2. Wanneer de in artikel 18, tweede lid, bedoelde voorwaarden zijn
vervuld, vestigt de Directeur-Generaal de aandacht van de Leden van de
Organisatie op de datum waarop dit Verdrag in werking treedt.
Artikel 21
De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau doet aan
de Secretaris-Generaal van de Verenigde Naties mededeling, ter registratie
in overeenstemming met artikel 102 van het Handvest der Verenigde
Naties, van de volledige bijzonderheden omtrent alle bekrachtigingen en
opzeggingen die hij overeenkomstig de bepalingen van de voorgaande
artikelen heeft geregistreerd.
Artikel 22
De Raad van Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau brengt, telkens
wanneer deze dit nodig acht, aan de Algemene Conferentie verslag
uit over de toepassing van dit Verdrag en onderzoekt of het wenselijk is
een gehele of gedeeltelijke herziening ervan op de agenda van de Conferentie
te plaatsen.
Artikel 23
1. Indien de Conferentie een nieuw verdrag aanneemt, houdende
gehele of gedeeltelijk herziening van dit Verdrag, zal, tenzij het nieuwe
verdrag anders bepaalt:
a. de bekrachtiging door een Lid van het nieuwe verdrag, houdende
herziening, van rechtswege onmiddellijke opzegging van dit Verdrag ten
gevolge hebben, niettegenstaande het bepaalde in artikel 19, onder voorbehoud
evenwel dat het nieuwe verdrag, houdende herziening, in werking
is getreden;
b. met ingang van de datum waarop het nieuwe verdrag, houdende
herziening, in werking is getreden, dit Verdrag niet langer door de Leden
kunnen worden bekrachtigd.
2. Dit Verdrag blijft in elk geval naar vorm en inhoud van kracht voor
de Leden die het hebben bekrachtigd en die het nieuwe verdrag, houdende
herziening, niet hebben bekrachtigd.
Artikel 24
De Engelse en de Franse tekst van dit Verdrag zijn gelijkelijk authentiek.
De voorgaande tekst is de authentieke tekst van het Verdrag, naar
behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale
Arbeidsorganisatie tijdens haar vierentachtigste zitting, welke werd
gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op 22 oktober
1996.
TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekeningen hebben geplaatst op de tweeëntwintigste oktober 1996.
De Voorzitter van de Conferentie,
(w.g.) JAMES HUBBARD
De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,
(w.g.) MICHEL HANSENNE
Bijlage Aanbeveling betreffende de gages en werktijden van zeevarenden en de bemanning van schepen
De Algemene Conferentie van de Internationale Arbeidsorganisatie,
Bijeengeroepen te Genève door de Raad van beheer van het Internationaal Arbeidsbureau en aldaar bijeengekomen in haar vierentachtigste zitting op 8 oktober 1996;
Gelet op de bepalingen van het Verdrag betreffende de bescherming van het loon, 1949, het Verdrag betreffende de vaststelling van de minimumlonen, 1970, het Verdrag betreffende jaarlijks verlof met behoud van loon van zeevarenden, 1976, het Koopvaardijverdrag (minimumnormen), 1976, het Verdrag betreffende de repatriëring van zeevarenden (herzien), 1987, het Verdrag aangaande de bescherming van werknemersvorderingen (betalingsonmacht werkgever), 1992, en het Internationaal Verdrag betreffende scheepscrediteuren en scheepshypotheken, 1993;
Besloten hebbende tot de aanneming van bepaalde voorstellen met betrekking tot de herziening van het Verdrag betreffende de gages, de arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte (herzien), 1958, en de Aanbeveling betreffende de gages, de arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte, 1958, welk onderwerp als tweede punt op de agenda van de zitting voorkomt;
Vastgesteld hebbende dat deze voorstellen de vorm dienen te krijgen van een Aanbeveling, ter aanvulling van het Verdrag betreffende de werktijden van zeevarenden en de bemanning van schepen, 1996;
Neemt heden, de tweeëntwintigste oktober van het jaar negentienhonderd zesennegentig, de volgende Aanbeveling aan, die kan worden aangehaald als de ,,Aanbeveling betreffende de gages en werktijden van zeevarenden en de bemanning van schepen, 1996’’:
I Reikwijdte en definities
1.1. Deze Aanbeveling is van toepassing op elk zeeschip, hetzij
staatseigendom hetzij particuliere eigendom, dat is geregistreerd op het
grondgebied van een Lid en dat doorgaans wordt gebruikt voor commerciële
maritieme activiteiten.
2. Voor zover de bevoegde autoriteit dit uitvoerbaar acht, en na
overleg met de representatieve organisaties van reders in de visserij
en van vissers, dient de bevoegde autoriteit de bepalingen van
deze Aanbeveling toe te passen op de commerciële zeevisserij.
3. In geval van twijfel of een schip voor de toepassing van deze
Aanbeveling dient te worden beschouwd als zeeschip of als gebruikt
voor de commerciële maritieme exploitatie dan wel voor de
commerciële zeevisserij, dient de bevoegde autoriteit na overleg
met de betrokken organisaties van reders, zeevarenden en vissers
daarin uitspraak te doen.
4. Deze Aanbeveling is niet van toepassing op houten schepen van
traditionele bouw zoals dhows en jonken.
2. Voor de toepassing van deze Aanbeveling:
a. wordt onder de term ,,standaardbeloning of -gage’’ verstaan de
beloning, ongeacht hoe deze is opgebouwd, voor normale arbeidsuren;
hierin zijn niet begrepen betalingen voor overuren, premies, gratificaties,
betaald verlof of enige andere aanvullende vergoeding;
b. wordt onder de term ,,bevoegde autoriteit’’ verstaan de minister,
de regeringsdienst of andere autoriteit die bevoegd is bindende voorschriften,
reglementen of andere instructies uit te vaardigen met betrekking
tot de gages, werktijden of rusttijden van zeevarenden of de bemanning
van schepen;
c. wordt onder de term ,,geconsolideerde gage’’ verstaan een gage
waarin de standaardgage en andere aan de gage gerelateerde vergoedingen
zijn begrepen; de geconsolideerde gage kan een vergoeding voor
alle gemaakte overuren en alle andere aan de gage gerelateerde vergoedingen
omvatten, of, in geval van een partieel geconsolideerde gage,
alleen bepaalde vergoedingen omvatten.
d. wordt onder de term ,,werktijden’’ verstaan de tijd gedurende
welke een zeevarende wordt geacht werkzaamheden te verrichten ten
behoeve van het schip;
e. wordt onder de term ,,overuren’’ verstaan de arbeidsuren gemaakt
buiten de normale werktijden;
f. wordt onder de term ,,zeevarende’’ verstaan een persoon die als
zodanig wordt gedefinieerd in de nationale wetgeving of in collectieve
overeenkomsten en die, in welke hoedanigheid dan ook, in dienst of
tewerkgesteld is aan boord van een zeeschip waarop deze Aanbeveling
van toepassing is; en
g. wordt onder de term ,,reder’’ verstaan de eigenaar van het schip
of elke andere organisatie of persoon, zoals de manager of rompbevrachter,
die door de reder is belast met de verantwoordelijkheid voor
de exploitatie van het schip en die bij de aanvaarding van die verantwoordelijkheid
de verplichting op zich heeft genomen zich te kwijten
van alle bijbehorende taken en verantwoordelijkheden.
II De gages van zeevarenden
3. Voor zeevarenden die een aparte vergoeding ontvangen voor gemaakte
overuren:
a. dient voor de berekening van de gage het normale aantal arbeidsuren
op zee en in de haven niet meer te bedragen dan acht uur per dag;
b. dient voor de berekening van het aantal overuren, het aantal normale
arbeidsuren per week dat door de standaardbeloning of -gage wordt
bestreken te worden vastgelegd in de nationale wetgeving, voor zover
dit niet door collectieve overeenkomsten wordt bepaald; het normale
aantal arbeidsuren dient evenwel niet meer te bedragen dan 48 uur per
week en in collectieve overeenkomsten kan worden voorzien in een
andere, doch niet minder gunstige behandeling;
c. dient het tarief of de tarieven voor de vergoeding van overuren,
dat ten minste 125% dient te bedragen van de standaardbeloning of
-gage per uur, te worden vastgelegd in de nationale wetgeving of door
middel van een collectieve overeenkomst; en
d. dienen door de kapitein of door een door hem aangewezen persoon,
overzichten van alle gemaakte overuren te worden bijgehouden,
die met regelmatige tussenpozen door de zeevarende dienen te worden
geparafeerd.
4. Voor zeevarenden wier gage geheel of ten dele geconsolideerd is:
a. dienen in de collectieve overeenkomst, de arbeidsovereenkomst,
de tewerkstellingsovereenkomst en de aanstellingsbrief duidelijk te worden
vermeld het bedrag van de aan de zeevarende uit te betalen vergoeding
en, indien van toepassing, het aantal uren dat de zeevarende geacht
wordt daarvoor arbeid te verrichten, alsmede alle aanvullende vergoedingen
die hem boven de geconsolideerde gage verschuldigd zouden
kunnen zijn en in welke situaties dat gebeurt;
b. dient, wanneer overuren dienen te worden uitbetaald voor arbeid
verricht boven de uren die worden bestreken door de geconsolideerde
gage, het uurtarief ten minste 125% te bedragen van het basistarief dat
geldt voor het in punt 3 omschreven normale aantal arbeidsuren; hetzelfde
beginsel dient te worden toegepast op overuren die in de geconsolideerde
gage zijn begrepen;
c. dient de vergoeding voor het deel van de geheel of ten dele geconsolideerde
gage dat uit het in punt 3, letter a, omschreven normale aantal
arbeidsuren bestaat, niet lager te zijn dan het geldende minimumloon;
en
d. voor zeevarenden wier gage gedeeltelijk geconsolideerd is, dienen
registers te worden bijgehouden van alle gemaakte overuren en zoals
voorzien in punt 3, letter d, te worden geparafeerd.
5. In de nationale wetgeving of in collectieve overeenkomsten kan
erin worden voorzien dat overuren of werkzaamheden verricht op de
wekelijkse rustdag en op feestdagen, in plaats van door een vergoeding,
kunnen worden gecompenseerd door ten minste een gelijkwaardige
periode van ontheffing van de dienst en van de aanwezigheid aan boord
van het schip of door aanvullend verlof of door elke andere compensatie
waarin kan worden voorzien.
6. In de nationale wetgeving, aangenomen na overleg met de representatieve
organisaties van zeevarenden en van reders of, waar van toepassing,
in de collectieve overeenkomsten, dient rekening te worden
gehouden met de volgende beginselen:
a. het principe van gelijke beloning voor gelijkwaardig werk dient te
worden toegepast op alle zeevarenden werkzaam op hetzelfde schip,
zonder discriminatie op grond van ras, huidskleur, geslacht, geloof, politieke
overtuiging, nationale herkomst of sociale achtergrond;
b. de arbeidsovereenkomst of andere overeenkomst waarin de toepasselijke
gages of gageschaal worden vermeld, dient aan boord van het
schip aanwezig te zijn; informatie over de hoogte van de gages of de
gageschaal dient aan elke zeevarende ter beschikking te worden gesteld,
hetzij door overhandiging aan de zeevarende van ten minste een ondertekend
afschrift van de desbetreffende informatie in een voor hem te
begrijpen taal, hetzij door een afschrift van de overeenkomst op te hangen
op een voor de bemanning gemakkelijk toegankelijke plaats of op
elke andere gepaste wijze;
c. de gages dienen te worden uitbetaald in een wettig betaalmiddel;
naar gelang van het geval in de vorm van een bankoverschrijving, bankof
girocheque of postwissel;
d. de gages dienen maandelijks of met andere regelmatige tussenpozen
te worden betaald; bij de beëindiging van de tewerkstelling dienen
alle verschuldigde vergoedingen zonder onnodige vertraging te worden
betaald;
e. de bevoegde autoriteiten dienen adequate sancties of andere gepaste
middelen op te leggen aan reders die de betaling van alle verschuldigde
vergoedingen onnodig vertragen of niet tot betaling ervan overgaan;
f. de gages dienen rechtstreeks te worden overgemaakt aan de zeevarende
of op de door de zeevarende aangegeven bankrekening, tenzij
hij schriftelijk om een andere betaalwijze verzoekt;
g. onverminderd het bepaalde in letter h, dient de reder geen beperkingen
op te leggen ten aanzien van de vrijheid van de zeevarende om
over zijn vergoeding te beschikken;
h. inhoudingen op de vergoeding dienen alleen te worden toegestaan
indien:
i. hiervoor een uitdrukkelijke bepaling bestaat in de nationale wetgeving
of in een toepasselijke collectieve overeenkomst;
ii. de zeevarende op de door de bevoegde autoriteit meest geschikt
geachte wijze op de hoogte is gebracht van de voorwaarden waaronder
deze inhoudingen geschieden; en
iii. het totaal van deze inhoudingen niet de limiet overschrijdt die
hiervoor ingevolge de nationale wetgeving, collectieve overeenkomsten
of rechterlijke beslissingen is vastgesteld;
i. op de vergoedingen van een zeevarende mogen geen inhoudingen
plaatsvinden die verband houden met het verkrijgen of behouden van
werk;
j. de bevoegde autoriteit dient de bevoegdheid te hebben om, in het
belang van de betrokken zeevarenden, de aan boord aanwezige voorraden
en de beschikbare diensten te inspecteren om zich ervan te verzekeren
dat er eerlijke en redelijke prijzen worden gehanteerd; en
k. voor zover vorderingen van zeevarenden met betrekking tot hun
gage en andere aan hen met betrekking tot hun tewerkstelling verschuldigde
bedragen niet worden gegarandeerd overeenkomstig de bepalingen
van het Internationaal Verdrag inzake maritieme panden en hypotheken,
1993, dienen deze vorderingen te worden beschermd in overeenstemming
met het Verdrag van de Internationale Arbeidsorganisatie inzake de
bescherming van de werknemersvorderingen in geval van betalingsonmacht
van hun werkgever, 1992.
7. Elk Lid dient, na overleg met organisaties van reders en zeevarenden,
procedures op te stellen om klachten in behandeling te nemen met
betrekking tot elke aangelegenheid waarin deze Aanbeveling voorziet.
III Minimumgages
8. 1. Onverminderd het beginsel van vrije collectieve onderhandelingen
dient elk Lid, na overleg met de representatieve organisaties van
reders en van zeevarenden, procedures op te stellen voor de vaststelling
van de minimumgages van zeevarenden. Aan de uitvoering van deze
procedures dienen representatieve organisaties van reders en zeevarenden
deel te nemen.
2. Bij de opstelling van deze procedures en bij de vaststelling van
de minimumgages, dient rekening te worden gehouden met de
internationale arbeidsnormen betreffende de vaststelling van de
minimumgages, alsook met de volgende beginselen:
a. bij de hoogte van de minimumgages dient rekening te worden
gehouden met de aard van de maritieme arbeid, met de bemanningssterkte
aan boord van de schepen en met de normale werktijden van zeevarenden;
en
b. de hoogte van de minimumgages dient te worden aangepast aan
de ontwikkeling van de kosten van levensonderhoud en aan de behoeften
van de zeevarenden.
3. De bevoegde autoriteit dient:
a. door middel van een stelsel van toezicht en sancties te waarborgen
dat de betaalde gages niet lager zijn dan de vastgestelde hoogte; en
b. te waarborgen dat iedere zeevarende aan wie een lager bedrag is
uitbetaald dan de minimumgage, de hem nog verschuldigde som kan
invorderen door middel van een snelle en weinig kostbare gerechtelijke
of andere procedure.
IV Minimumhoogte van de maandelijkse standaardbeloning of -gage voor volmatrozen
9. Voor de toepassing van de volgende bepalingen wordt verstaan
onder ,,volmatroos’’ een zeevarende die geacht wordt te beschikken over
de kwalificaties om elke taak uit te voeren die van een aan dek dienstdoende
matroos kan worden verlangd, anders dan de taken van het leidinggevend
of specialistisch personeel, of elke zeevarende die overeenkomstig
de nationale wetgeving of nationale praktijk, of krachtens een
collectieve overeenkomst, als volmatroos kan worden aangemerkt.
10. De standaardbeloning of -gage voor een kalendermaand dienst
door een volmatroos dient niet lager te zijn dan het periodiek door de
,,Joint Maritime Commission’’ of een ander hiertoe door de Raad van
Beheer van het Internationaal Arbeidsbureau gemachtigd orgaan vastgestelde
bedrag. Bij een besluit hiertoe door de Raad van Beheer, stelt de
Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau de Leden van
de Internationale Arbeidsorganisatie in kennis van elke herziening van
het vastgestelde bedrag. Vanaf 1 januari 1995 bedraagt de door de
Gemengde Maritieme Commissie vastgestelde standaardbeloning of
-gage 385 Amerikaanse dollar.
11. Niets in dit Deel van de Aanbeveling wordt geacht afbreuk te
doen aan regelingen tussen reders of hun organisaties en de organisaties
van zeevarenden met betrekking tot de regulering van standaard
minimumarbeidsvoorwaarden, mits deze voorwaarden door de bevoegde
autoriteit zijn erkend.
V Gevolgen voor eerdere aanbevelingen
12. Deze Aanbeveling vervangt de Aanbeveling inzake de gages, de
arbeidsduur aan boord en de bemanningssterkte, 1958.
De voorgaande tekst is de authentieke tekst van de Aanbeveling, naar
behoren aangenomen door de Algemene Conferentie van de Internationale
Arbeidsorganisatie tijdens haar vierentachtigste zitting, welke werd
gehouden te Genève en voor gesloten werd verklaard op 22 oktober
1996.
TEN BLIJKE WAARVAN wij onze handtekening hebben geplaatst op
de tweeëntwintigste oktober 1996.
De Voorzitter van de Conferentie,
(w.g.) JAMES HUBBARD
De Directeur-Generaal van het Internationaal Arbeidsbureau,
(w.g.) MICHEL HANSENNE
Uitgegeven de negenentwintigste januari 1999.
De Minister van Buitenlandse Zaken,J. J. VAN AARTSEN