Onderwerp: Bezoek-historie

28 Ned. Richtlijn Bijzondere voorschriften voor baggermaterieel
Geldigheid:01-11-1980 t/m 31-12-2001Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Bijzondere voorschriften voor baggermaterieel

1 Voorwaarden voor de toekenning

1 - Voorwaarden voor de toekenning aan hopperzuigers en daarmee gelijk te stellen schepen van een verminderd vrijboord in verschillende vaargebieden

1.1 Toepassing

1.1.1 De navolgende voorwaarden zijn van toepassing op hopperzuigers, voorzien van bodemkleppen, en daarmee gelijk te stellen schepen, waarvoor een verminderd zgn. "bagger-vrijboord" wordt toegekend. Onder "daarmee gelijk te stellen schepen" worden o.m. verstaan zelflossende hopperschepen, onderlossers, splijtbakken, steenstorters en dergelijke schepen die hun lading op snelle en eenvoudige wijze kunnen lossen.

1.1.2 Voor de toepassing van deze voorwaarden worden de volgende vaargebieden onderscheiden:

  1. het beperkte vaargebied dat in het algemeen 15 mijl uit de werkhaven bedraagt, doch waaraan in voorkomende gevallen een uitbreiding langs de kust kan worden gegeven indie de aard van het verlangde vaargebied en de daaraan gelegen havens de aard van het beperkte vaargebied niet wezenlijk veranderen;

  2. een groter beperkt vaargebied zoals bijvoorbeeld gedeelten van de Noordzee.

1.1.3 Deze voorwaarden gelden voor nieuw te bouwen schepen, als bedoeld in 1. 1. 1, alsmede voor bestaande schepen waarvan de eigenaar het toegekende vrijboord of het vaargebied met gebruikmaking van deze voorwaarden wenst te wijzigen.

Voor bestaande schepen als bedoeld in 1. 1. 1 waarvan de eigenaar geen Wijziging van het toegekende vrijboord of vaargebied verlangt, worden de voorheen geldende voorwaarden gehandhaafd.

1.1.4 Onder de in 1.1.3 genoemde "nieuw te bouwen" schepen worden verstaan schepen waarvoor het bouwcontract is afgesloten, óf indien geen bouwcontract is afgesloten, waarvan de kiel is gelegd of waarvan de bouw zich in een soortgelijk stadium bevindt, na de datum van uitgifte van deze Richtlijn. De in 1. 1.3 genoemde "bestaande" schepen zijn schepen, geen nieuwe schepen zijnde.

1.2Vermindering van vrijboord voor schepen in het vaargebied zoals omschreven in 1.1.2(a)

1.2.1 Voor schepen als bedoeld in 1.1. 1, werkend binnen een beperkt vaargebied als bedoeld in 1.1.2(a), kan met inachtname van een vast te stellen weersbeperking, een verminderd bagger-vrijboord worden vastgesteld.
Dit bagger-vrijboord kan worden bepaald op ½ B- en indien de lengte van het schip meer dan 100 meter bedraagt, op ½ (B-60)-, dan wel ½ (B-100)-vrijboord zoals bepaald in bijlage I van het Schepenbesluit 1965.

1.2.2 Voor zover in het navolgende iet anders is gesteld dient voor de toekenning van een bagger-vrijboord gelijk aan ½ B-, ½ (B-60)-, danwel ½ (B-100)- uitwatering geheel te zijn voldaan aan de eisen voor respectievelijk een -, (B-60), danwel (B-100)- uitwatering. Het uitgangspunt voor de lekberekeningen is de volle (B-60)-, respectievelijk (B-100)-uitwatering.

1.2.3 De bediening van het openingsmechanisme van de bodemkleppen dient op de brug te kunnen plaats vinden, ook indiende normale krachtvoorziening is uitgevallen.

Teneinde bij het blijven kleven van de bodemkleppen toch tijdig de diepgang beorende bijhet volle B- respectivelijk (B-60)- respectievelijk (B-100)-vrijboord te kunnen bereiken, dienen de bodemkleppen positief bewogen te kunnen worden.
Bij het lossen dient een zodanige volgorde van het openen van de kleppen te worden toegepast dan éénzijdig lossen zoveel mogelijk wordt voorkomen.

1.2.4 De openingsbeweging van de bodemkleppen dient binnen één minuut na de eerste daartoe strekkende bedieningshandeling te beginnen.

Het openen van de bodemkleppen dient niet langer te duren dan 3 minuten, zodat de totale tijdsduur tussen de eerste daartoe strekkende bedieningshandeling en het volledig geopend zijn van de kleppen niet meer zal bedragen dan 4 minuten. Indien de normale krachtvoorziening zou zijn uitgevallen is in plaats van de hiervoor genoemde tijd van 4 minuten een tijd van 15 minuten van toepassing.

1.2.5 Voor de toekenning van ½ (B-60)-, danwel wel ½ (B-100)-vrijboord dient door het openenn van de bodemkleppen binnen 4 minuten vanaf het begin van de handeling de uitwatering te kunnen worden vergroot van het toegekende bagger-vrijboord tot de volle B-60-, danwel B-100-uitwatering.
Indien de normale krachtvoorziening uitgevallen zou zijn is in plaats van de hiervoor genoemde tijd van 4 minuten een tijd van 15 minuten van toepassing.

Alvorens kan worden overgegaan tot afgifte van het certificaat van vrijstelling, waarop de verminderde uitwatering wordt aangegeven, dient ten genoegen van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie te worden aangetoond dat het lossen met een redelijk maatgevende grondsoort aan de bovengestelde eisen voldoet.
Indien blijkt dat het bereiken van de diepgang behorende bij het volle (B-6-)- respectievelijk (B-100)-vrijboord door het (gedeeltelijk) lossen van de lading langer duurt dan 4 minuten, kan het varen op verminderd vrijboord niet worden toegestaan.
Indien in de praktijk sprake is van een sterk afwijkende grondsoort, dient de kapitein vast te stellen of de tijd van lossing – op dezelfde wijze bepaald – eveneens niet meer dan 4 minuten bedraagt.

De voor lossing benodigde tijd dient dan na vaststelling in het journaal te worden aangetekend.

1.2.6 Schepen zoals splijtbakken en steenstorters zullen op hun eigen mérites worden bezien met inachtname van de aan de hierboven in 1.2.3, 1.2.4 en 1.2.5 vermelde eisen ten grondslag liggende algemene gedachtengang.

1.2.7 Aan schepen, waarbij de lossing van de lading niet over de gehele hopperlengte plaatsvindt kan een ½ B-vrijboord worden toegekend, indien voldaan wordt aan de voorwaarden analoog aan het gestelde in 1.2.5 voor schepen waaraan een ½ (B-60)- respectievelijk ½ (B-100)-vrijboord wordt toegekend.

1.2.8 De sterkte en de stabiliteit dienen met alle voorkomende ladingen voldoende te zijn voor het gehele diepgangsbereik en het betrokken vaargebied.

Ten aanzien van de sterkte zijn de voorschriften van het erkende particuliere onderzoekingsbureau waarbij het schip geklasseerd is van toepassing.

De stabiliteit dient te worden berekend als aangegeven in hoofdstuk 3 (+ aanhangsel) van deze voorschriften.

1.2.9 Bij het toe te kennen bagger-vrijboord zal afhankelijk van de boeghoogte en met iachtname van het toegekende vaargebied eventueel een weersbeperking worden opgelegd, zodat een gelijke veiligheid wordt verkregen als bij toepassing van het gestelde in artikel 39 van bijlage I van het Schepenbesluit 1965. Op internationale reizen moet de boeghoogte bij het volle vrijboord zodanig zijn dat het aan genoemde artikel 39 wordt voldaan.

1.2.10 Het aantal deur- en/of soortgelijke openingen in waterdichte schotten dient zoveel mogelijk te worden beperkt.

Op schepen waaraan een gereduceerd vrijboord van (B-60 respectievelijk B-100) is toegekend mogen in de voor de waterdichte indeling noodzakelijke waterdichte schotten uitsluitend waterdichte schuifdeuren worden toegepast. Deze schuifdeuren dienen te voldoen aan et gestelde in art.41(2) van het Schepenbesluit 1965

Overigens mogen waterdichte deuren in de onderstaande gevallen als draaideur zijn uitgevoerd en op zee worden gebruikt indien zij zijn aangebracht op het hoogst mogelijke niveau doch in ieder geval boven de bovenste lastlijn:

  1. Een in het motorkamerschot aangebrache waterdichte deur toegang gevend tot onderdeks gelegen dienstgangen of pijpentunnels. Deze dienstgangen of pijpentunnels dienen wel voorzien te zijn van een 2e uitgang, die bij voorkeur rechtstreeks naar een plaats boven het vrijboorddek voert.

  2. Een in het stuurmachinekamerschot aangebrachte waterdichte deur teneinde vanuit de machinekamer een onderdeks gelegen toegang naar de stuurmachinekamer te verkrijgen in die gevallen waar een toegang bovendeks niet mogelijk is. Eventueel kan deze deur, indien een andere uitvoering praktisch niet uitvoerbaar is, ook onder de lastlijn zijn gelegen.

De waterdichte deuren dienen van een opschrift te zijn voorzien waaruit duidelijk blijkt dat zij, na gebruik weer onmiddellijk moeten worden gesloten.
Tekeningen van waterdichte deuren dienen ter keuring te worden overgelegd.

1.2.11 Behoudens het gestelde in 1.2.12 dient op de brug een goedgekeurde diepgangsindicator te zijn aangebracht welke de diepgangen nabij de uitwateringsmerken aangeeft. Op de diepgangsindicator dienen de posities van de uitwateringsmerken te zijn aangegeven; bij schepen met open hoppers dient tevens de toelaatbare diepgang met het oog op volslaan in geval van zware lading te zijn aangegeven.

1.2.12 De in 1.2.11 bedoelde diepgangsindicator behoeft niet te worden aangebracht op schepen die bestemd zijn en gebezigd worden voor belading binnengaats door een ander vaartuig zodanig dat diepgangsmerken vanaf dat andere vaartuig kunnen worden waargenomen.

1.2.13 De weersbeperking zal van geval tot geval worden vastgesteld, waarbij de grootte van het schip en andere van belang zijnde factoren, zoals bijvoorbeeld waterovername, vorm van de hopper, klasse notatie enz. in aanmerking worden genomen.

1.2.14 Ter bepaling van de middelen tot afsluiting van de spuipijpen, inlaat- en uitlaatopeningen dient de verticale afstand van de lastlijn behorende bij het bagger-vrijboord tot de binnenboordsopening te worden gehanteerd.
Indien in de huid onder het vrijboorddek patrijspoorten of lichtranden zijn aangebracht dient voor de vaststelling van het toelaatbare laagste punt van de dagopening eveneens de lastlijn, behorende bij het bagger-vrijboord te worden gehanteerd.

1.3 - Vrijboordvermindering voor schepen in het vaargebied zoals omschreven in 1.1.2.(b)

1.3.1 Voor schepen als bedoeld in 1.1.1 met een lengte als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de Zeevaartdiploma’s 1935 van meer dan 75 meter kan, voor een vaargebied als bedoeld in 1.1.2(b) een verminderd bagger-vrijboord worden vastgesteld.
Dit bagger-vrijboord kan worden bepaald op ½ B- en indien de lengte van het schip meer dan 100 meter bedraagt, op ½ (B-60)-, danwel ½ (B-100)-vrijboord, zoals bepaald in bijlage I van het Schepenbesluit 1965.

1.3.2 Er moet worden voldaan aan het gestelde in 1.2.2 tot en met 1.2.14.

1.3.3 In de eerste laag boven het vrijboorddek mogen in frontschotten en zijden van bovenbouwen en in schotten van dekhuizen geen deuren of ramen zijn aangebracht.
Poorten van een zwaar type met vaste scharnierende blinden kunnen op genoemde plaatsen evenwel worden aanvaart.

1.3.4 Bij het toe te kennen bagger-vrijboord dient de boeghoogte te voldoen aan de eisen gesteld in artikel 39 van bijlage I van het Schepenbesluit 1965.
Werkend op de Noordzee geldt ten aanzien van de weersbeperking, dat het varen op verminderde uitwatering bij een windkracht van meer dan 9 volgens de schaal van Beaufort niet zal zijn toegestaan. Afhankelijk van type en grootte van het schip en andere van beland zijnde factoren zoals bijvoorbeeld open of gesloten hopper kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie een verdergaande weersbeperking opleggen.

1.4 - Certificaat van Uitwatering en Certificaat van Vrijstelling

1.4.1 Voor schepen waaraan een bagger-vrijboord wordt toegekend zal naast een Internationaal Certificaat van Uitwatering een Internationaal Certificaat van Vrijstelling betreffende de Uitwatering worden uitgereikt, dat verwijst naar het vastgestelde beperkte vaargebied en dat aangeeft dat binnen dat gebied het afladen tot een nader aangeduide uitwateringslijn wordt toegestaan.

1.4.2 Het onderstaande uitwateringsmerk zal in dat geval worden gebezigd:

De uitwateringslijnen worden aan SB en BB vóór de ring geplaatst. Bij geklasseerde schepen worden de letters SI vervangen door de gebruikelijke letters van het bureau, waarbij het schip is geklasseerd.

2 Algemeen geldende voorschriften voor baggermaterieel

2 - Algemeen geldende voorschriften voor baggermaterieel, al dan niet met verminderd vrijboord.

2.1 Inspectiedeksels op zeeinlaatkasten e.d.

2.1.1 Inspectiedeksels, uitgevoerd als mangatdeksels met bouten op waterdichte steek.

2.1.1.1 Deze deksels dienen zich te bevinden op een afstand boven de ledige diepgang welke tenminste gelijk is aan 5% van de scheepsbreedte met een minimum van 1.00 m. Hierbij dient rekening te worden gehouden met slagzij t.g.v. een buiten boord hangende zuigbuis.

2.1.1.2 Indien door middel van een lekberekening, gebaseerd op de ledige diepgang1, kan worden aangetoond dat het vollopen van het compartiment waarin het inspectiedeksel is aangebracht, het schip niet in een gevaarlijke toestand kan brengen, kan een vermindering van de vereiste hoogte van de opening tot 50 cm worden toegestaan. Hierbij dient rekening te worden gehouden met slagzij t.g.v. een buiten boord hangende zuigbuis. Aan de vluchtweg uit het betreffende compartiment dient bijzondere aandacht te worden besteed.

2.1.1.3 Het openen van deze deksels is slechts toegestaan na voorafgaande toestemming van de gezagvoerder.

2.1.1.4 Het sluiten van deze deksels dient te geschieden onder het directe toezicht van de hoofdwerktuigkundige.

2.1.1.5 Bij het deksel dient een waarschuwingsplaat te zijn aangebracht waarvan de tekst de in 2.1.1.3 en 2.1.1.4 genoemde voorwaarden vermeldt.

2.1.2 Inspectiedeksels uitgevoerd als scharnierend deksel met knevels en borging (zogenaamde snelsluitdeksels).

2.1.2.1 In het algemeen dienen deze deksels zich te bevinden op een afstand boven de hoogst toegestane laslijn welke tenminste gelijk is aan 5% van de scheepsbreedte met een minimum van 1.00 m. Hierbij dient rekening te worden gehouden met slagzij t.g.v. een buiten boord hangende zuigbuis.

2.1.2.2 Indien door middel van een lekberekening, gebaseerd op de baggerdiepgang, kan worden aangetoond dat het vollopen van het compartiment waarin het inspectiedeksel is aangebracht, het schip niet in een gevaarlijke toestand kan brengen kunnen deze deksels aanvaard worden mits zij zijn aangebracht op een afstand boven de ledige diepgang welke tenminste gelijk is aan 5% van de scheepsbreedte met een minimum van 1.00 m.
Hierbij dient rekening te worden gehouden met slagzij t.g.v. een buiten boord hangende zuigbuis. Aan de vluchtweg uit het betreffende compartiment dient bijzondere aandacht te worden besteed.
Hierbij dient rekening te worden gehouden met slagzij t.g.v. een buiten boord hangende zuigbuis. Aan de vluchtweg uit het betreffende compartiment dient bijzondere aandacht te worden besteed.

2.1.2.3 Het openen van deze deksels is slechts toegestaan na voorafgaande toestemming van de gezagvoerder.

2.1.2.4 Het sluiten van deze deksels dient te geschieden onder het directe toezicht van de hoofdwerktuigkundige.

2.1.2.5 Op het deksel dient een waarschuwingsplaat te zijn aangebracht waarvan de tekst de in 2.1.2.3 en 2.1.2.4 genoemde voorwaarden vermeldt.

2.1.3 Voor beide typen deksels genoemd in 2.1.1 en 2.1.2 geldt nog het volgende:

  1. Het aantal inspectiedeksels dient te worden beperkt tot het noodzakelijke minimum.

  2. Van alle inspectiedeksels op zeeinlaatkasten dienen tekeningen ter beoordeling te wordeningezonden

2.2 Lensinrichting
Het weglaten van de lensmogelijkheid op droge ruimten (bijv. op de naast de hopper gelegen ruimten) kan slechts worden geaccepteerd, indien uit over te leggen lekberekeningen, gebaseerd op de ledige diepgang1), blijkt dat bij lek geraken van de betreffende droge ruimte geen gevaarlijke toestand kan ontstaan.
Uit de lekberekening dient, zowel de uiteindelijke liggende als de stabiliteit van het schip te blijken.


1Onder de ledige diepgang dient te worden verstaan schip geheel uitgerust doch zonder lading.
De bunkervoorraden dienen op 100% of op 10% aangenomen te worden. De ongunstigste bunkervoorraad dient te worden aangehouden.

3 Berekening van de armen van statische stabiliteit voor beunschepen of hopperzuigers

3 - Berekening van de armen van statische stabiliteit voor beunschepen of hopperzuigers

3.1 toepassing
De aangegeven stabiliteitsberekeningen dienen te worden gemaakt voor beunschepen of hopperzuigers, die zand of andere grondsoorten als stortlading in de beun of hopper vervoeren. De aangegeven berekeningsmethode is niet van toepassing bij het vervoer van stenen.

De aangegeven berekeningsmethode is gebaseerd op een dwarskrommenberekening van het schip met een aan de bovenzijde afgesloten (gedachte) hopper alsmede een dwarskrommenberekening van de gesloten (gedachte) hopperruimte.

Berekeningen gebaseerd op dwarskrommenberekeningen van het schip met open hopper alsmede op dwarskrommenberekeningen van het schip waarbij het onder de waterlijn gelegen deel van de lading als deel van het schip is medegerekend kunnen ook worden geaccepteerd. Uiteraard dienen in dat geval de formules voor de bepaling van de armen van statische stabiliteit te worden aangepast.

Alternatieve berekeningsmethoden en criteria kunnen slechts worden geaccepteerd indien naar het oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie in voldoende mate wordt aangetoond dat de berekende resultaten eenzelfde mate van veiligheid uit oogpunt van stabiliteit tonen.

3.2 Definities

=is het soortelijk gewicht van de lading in t/m3;

=is de resulterende arm van statische stabiliteit in m.;

=is de arm van statische stabiliteit be geheel vloeibaar aangenomen lading in m.;

=is de arm van statische stabiliteit bij geheel vast aangenomen lading in m..


3.3 Vereiste krommen van statische stabiliteit

3.3.1 De krommen van de armen van statische stabiliteit dienen in het algemeen te worden berekend voor de beladingstoestanden, waarbij het soortelijk gewicht van de lading varieert tussen 1.0 t/m3 en 2.2 t/m3. Het deplacement in rechte stand dient daarbij gelijk te zijn aan demaximaal bereikbare waarde met geheel gevulde hopper of maximaal toelaatbare waarde op het baggermerk indien deze waarde kleiner is. Afhankelijk van de vorm van de hopper of beun dienen de krommen eventueel te worden berekend bij geringere vulling van de hopper of beun.

Teneinde de overzichtelijkheid en de controleerbaarheid te verhogen dient de bepaling van de armen van statische stabiliteit bij voorkeur in tabelvorm te geschieden.

3.3.2 Afhankelijk van het soortelijk gewicht van de lading zal de resulterende arm  als volgt moeten worden bepaald: 


3.3.3 De volgens het bepaalde in 3.3.2 berekende krommen van armen van statische stabiliteit bij de verschillende beladingstoestanden moeten voldoen aan de volgende eisen:

  1. bij een hellingshoek tussen de 25 en 35 graden moet de arm van statische stabiliteit ten minste 0,20 m bedragen;

  2. het bereik van de kromme moet ten minste 50 graden zijn.

3.3.4 Voor schepen met een open hopper of beun moet bij vloeibaar aangenomen lading rekening worden gehouden met afschenken van de lading en/of instromen van zeewater. Het afschenken van de lading of het instromen van zeewater uitsluitend te rekenen over de rand van de hopper. Afschenken bijv. via een overvloei mag niet in rekening worden gebracht bij de bepaling van de armen van statische stabiliteit.

3.3.5 Bij zware lading, waarbij het ladingniveau bij de grootst mogelijke of maximaal toelaatbare diepgang niet tot aan de hopperrand reikt, zal gerekend moeten worden met een laag water op de lading t.g.v. overkomend water. In dat geval dient gerekend te worden dat het water op de lading tot aan de hopperrand staat, terwijl de daarbij behorende diepgang van het schip niet de maximaal toelaatbare diepgang mag overschrijden.
Indien een overvloei van voldoende doorsnede ter hoogte van het ladingniveau is aangebracht, kan, bij de berekening van de kromme van de armen van statische stabiliteit, de invloed van een laag water op de lading t.g.v. overkomende zeeën achterwege worden gelaten. De overvloeikokers dienen zodanig te zijn bemeten, dat, uitgaande van een geheel volgeslagen hopper, de hoeveelheid water die moet worden afgevoerd om het schip weer terug te brengen op de maximaal toelaatbare diepgang, in max. 15 minuten kan worden geloosd. Hierbij dient rekening gehouden te zijn met de verwachte trimligging van het schip.
Tekeningen van een dergelijke overvloei dienen ter beoordeling te worden ingediend.
Bij een gedeeltelijk gevulde hopper zal bij de bepaling van de arm van statische stabiliteit bij geheel vast aangenomen lading rekening moeten worden gehouden met eventueel over de hopperrand ingestroomd zeewater.

3.3.6 Voor schepen met een gesloten hopper behoeft geen rekening te worden gehouden met afschenken van de lading en/of instromen van zeewater.

3.3.7 Bij hopperzuigers uitgerust met uitsluitend bodemkleppen aan de bak- en stuurboord dienen de navolgende toestanden te worden berekend:

  1. indien een middenlangsschot in de hopper is aangebracht dient gerekend te worden met een éénzijdige lossing van de lading ter grootte van 30% van de lading aan één zijd e van het schot;

  2. Bij het ontbreken van een scheiding op hart schip (anders dan de “kippekooi”) dient gerekend te worden met een éénzijdige lossing ter grootte van 20% van de totale hopperlading

In de eindtoestand dient de hellingshoek niet groter te zijn dan 25graden, terwijl het bereik van de kromme van de armen van statische stabiliteit voorbij de evenwichtstoestand ten minste 30 graden dient te bedragen.
De maximum waarde van de arm van statische stabiliteit dient in dit bereik ten minste 0,10 m. te bedragen.

Bijlage

1 Vloeibare lading in open hoppers

Berekening van de armen van statische stabiliteit voor beunschepen of hopperzuigers.

1 - Berekening van de armen van statische stabiliteit van hopperzuigers met vloeibare lading in open hoppers.

1.1 De hydrostatische gegevens en de dwarskrommen van het schip alsmede van de hopper of beun dienen te zijn gebaseerd op computerberekeningen

1.2 Nomenclatuur en benodigde basisgegevens (zie figuur A)

=

arm van statische stabiliteit bij geheel vloeibaar aangenomen lading in m;

 

Ys=

afstand tussen het snijpunt van de waterlijn met de hartlijn van het schip en kielpunt K in m;

 

Yh=

afstand tussen het snijpunt van het bovenvlak van de lading in de hopper met de hartlijn van het schip en kielpunt K in m;

 

=

soortelijk gewicht van de lading in t/m3;

 

=

hoogte van het zwaartepunt van het geheel uitgeruste schip zonder lading boven kielpunt K in m;

 

=

deplacement van het beladen schip in zeewater in t. (à 1000 kgf);

 

=

deplacement van het geheel uitgeruste schip zonder lading in zeewater in t. (à 1000 kgf);

 

Vh=

volume van de hopper tot het niveau van de landing in m3;

 

Vw=

volume van de hopper tot het niveau van het ingestroomde zeewater in m3;

 

Vmax=

maximaal volume van de hopper tot de hopperrand bij verschillende hellingshoeken in m3;

 

=

arm van de opdrijvende kracht van het schip met gesloten hopper in m (= dwarskrommen van de hopper);

 

=

arm van het volume van de lading in de hopper in m (= dwarskrommen van de hopper);

 

=arm van het volume van de hopper tot het bovenvlak van het ingestroomde zeewater in m (= dwarskrommen van de hopper).



Bij de bepaling van de dwarskrommen voor het schip en de hopper dient ervan te worden uitgegaan dat de bovenzijde van de hopper is afgesloten door een horizontaal vlak door het laagste punt van de rand van de hopper terwijl bovendien de bodem geheel is afgesloten. De dwarskrommen dienen te worden berekend voor de hellingshoeken 5, 10, 15, 20, 30, 40, 50 en 60 graden.

1.3 In grafiekvorm dienen de navolgende gegevens ter keuring te worden ingediend:

Yh

bij verschillende hellingshoeken op basis van Vh;

 

Ys

bij verschillende hellingshoeken op basis van het volume van het schip (met gesloten hopper);

 

op basis van Vh;

 

op basis van het volume van het schip, en

 

Vmax

op basis van de hellingshoek.

Zie de figuren B en C.

 

1.4 Berekening van de armen van statische stabiliteit.

1.4.1 Stel vast of de lading over de rand van de hopper zal afschenken, d.w.z. of het volume van de lading in rechte stand groter is dan Vmax bij de betreffende hellingshoek. Indien geen afschenken plaatsvindt kan het deplacement bij de betreffende hellingshoek gelijk worden gesteld aan het deplacement in rechte stand, in dat geval vervolgen met 1.4.3.
Indien wel afschenken optreedt te vervolgen met 1.4.2.

1.4.2  Bepaal bij de bekende Vh (=Vmax) de waarde van Yh uit de betreffende grafiek, figuur B.

Bepaal bij het deplacement  de waarde van Ys uit de betreffende grafiek, figuur C.

Indien Yh> Ys te vervolgen met 1.4.3

Indien Yh < Ys te vervolgen met 1.4.4

1.4.3  Berekening van de arm van statische stabiliteit indien het instromen van zeewater niet plaatsvindt.
Bepaal bij de waarde van Vh de waarde vanuit de betreffende grafiek, figuur B.
Bepaal bij de waarde van de waarde van uit de betreffende grafiek, figuur C.

De arm van statische stabiliteit wordt nu:

1.4.4  Bij Yh < Ys dient gerekend te worden met een hoeveelheid ingestroomd zeewater. Bepaal bij de waarde van Ys de waarde Yw uit de grafiek “Yh op basis van Vh“ bij de betreffende hellingshoek, figuur B.
Het deplacement wordt nu:

Bij dit nieuwe deplacement (en dus ook het nieuwe volume) dient opnieuw de waarde van Ys te worden bepaald. Het bepalen van een dergelijke “nieuwe” Ys -waarde volgens het bovenstaande dient zolang herhaald te worden dat het verschil tussen de opeenvolgende Ys -waarde verwaarloosbaar geworden is. Daarna kan vervolgd worden met 1.4.5.

1.4.5  Berekening van de arm van statische stabiliteit als Yh < Ys.
Bepaal bij de waarden van , Vh en Vw  de volgende waarden uit de betreffende grafieken:
bij het volume van het schip (= f ()), figuur C
bij Vh, figuur B
bij Vw  te bepalen uit de grafiek “ op basis Vh “, eveneens figuur B.

De arm van statische stabiliteit wordt nu:

De toestand waarbij Yh < Ys treedt gewoonlijk pas bij grote hellingshoeken op.

2 Vloeibare lading in gesloten hoppers

2 - Berekening van de armen van statische stabiliteit van hopperzuigers met vloeibare lading in gesloten hoppers.

In dit geval wordt geen rekening gehouden met afschenken of vollopen van de hopper via de overvloei-opening.

De hydrostatische gegevens en de dwarskrommen dienen te worden berekend met inachtname van de gesloten hopper en onder aanname dat de bodem van het schip geheel afgesloten is.

De berekening van de armen van statische stabiliteit kan op de navolgende wijze geschieden: zie onder 1.2 van dit aanhangsel.
Bepaal bij  ­ de waarde .
Bepaal bij Vh (onafhankelijk van de hellingshoek) de waarde of .

De arm van statische stabiliteit wordt nu:

 

Figuur A-1

 

 

Figuur A-2

 

 

Figuur A-3

 

 

Figuur A-4

 

 

Figuur B

 

 

Figuur C

 

Naar boven