RICHTLIJNEN VOOR HET INRICHTEN, BEVEILIGEN EN CONTROLEREN VAN
MACHINE-INSTALLTIES BESTEMD VOOR 0-MANS WACHTBEZETTING AAN BOORD VAN SCHEPEN VOORZIEN VAN
EEN MEER-MOTOREN INSTALLATIE VOOR DE VOORTSTUWING WAARBIJ HET VERMOGEN VAN DE AFZONDERLIJKE
MOTOREN MEER DAN 750 KW BEDRAAGT
39.00 Algemene bepalingen
A. HOOFDMOTOREN MET VASTE SCHROEF (VEN) afstandbediening van
hoofdmotoren inbegrepen)
B. HOOFDMOTOREN MET VERSTELBARE
SCHROEF(VEN) (afstandbediening van hoofdmotoren inbegrepen)
C1-C2
ZUIGERKOELING HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
D1-D2
CILINDERKOELING HOOFDMOTOREN
E1-E2 SMERING HOOFDMOTOREN
F1-F2 KRUKKAST-, SPOELLUCHTRUIMTE BRANDSTOF- EN SMEEROLIELEIDINGEN
EN BEVEILIGING TEGEN EEN TE HOOG TOERENTAL HOOFDMOTOREN
G1-G2
BRANDSTOFKLEPKOELING HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
H1-H2 ZOUTKOELWATER HOOFDMOTOREN
I1-I2 SMEEROLIE
UITLAATGASSENTURBINES HOOFDMOTOREN (indien afzonderlijk systeem)
J1-J2 BRANDSTOF HOOFDMOTOREN (indien zware brandstof)
K1-K2 BRANDSTOF HOOFDMOTOREN (indien lichte brandstof)
L1-L2 SPOELLUCHT OF OPLAADLUCHT HOOFDMOTOREN
M1-M2
AANZETLUCHT (omkeerbare motoren)
N1-N2 AANZETLUCHT (niet
omkeerbare motoren)
O1-O2 REDUCTIEKASTEN (indien van afzonderlijk
smeersysteem voorzien als dan niet gecombineerd met keerkoppelingen)
P1-P2 SCHAKELBARE FRICTIE-, HYDRAULISCH- OF ELECTRISCHE KOPPELINGEN
Q1-Q2 ASLEIDING(EN)
R. HULPMOTOREN
S. SMERING HULPMOTOREN
T.
CILINDERKOELWATER/LUCHTKOELING HULPMOTOREN
U. ZOUTKOELWATER
HULPMOTOREN
V. STOOMTURBINE (voor generator aandrijving)
W. ELEKTRISCHE GENERATOR (gedreven door hulpwerktuigen of
voortstuwingswerktuigen)
X. DWARSSCHEEPSE SCHROEFAANDRIJVING(EN)
Y. BRANDSTOF HULPMOTOREN (indien zware brandstof)
Z. BRANDSTOF HUKPMOTOREN (indien lichte brandstof)
AA. OLIEGESTOOKTE KETEL(S) EN AFVOERGASSENKETEL(S) (al dan niet gecombineerd)
BB. THERMISCH VLOEISTOFINSTALLATIE(S)
CC. VERDAMPERINSTALLATIE(S)
DD.
SMEEROLIECENTRIFUGE(S), BRANDSTOFCENTRIFUGE (S) EN VOORWARMERS
EE. INCINERATOR ( S)
FF. REGELMEDIA (t.b.v.
afstandsbedieningen hoofdmotoren en voor essentiele regelsystemen)
GG. STUURMACHINE
HH. BILGEPEIL
II. ALARM- EN OPROEPSYSTEEM(EN)
JJ. BRANDMELD- EN
BRANDBLUSSYSTEEM(EN)
C1 t/m Q1 VOOR HOOFDMOTOREN
WAARVAN DE VERSCHILLDENDE LEIDINGENSYSTEMEN NIET GESCHEIDEN VAN ELKAAR ZIJN
UIGEVOERD.
Nadere uitleg van de indeling C1 - C2 t/m
Q1 - Q2.
Met de leidingsystemen welke onder C1 t/m Q1
zijn opgenomen worden die systemen bedoeld waarbij elke motor of elke motorinstallatie op
een eigen koel-, smeer-, of brandstofsysteem. Met de leidingsystemen welke onder C2 t/m Q2
zijn opgenomen worden die systemen bedoeld waarbij elke motor of elke motorinstallatie op
een eigen koel-, smeer-, of brandstofsysteem. Indien bij een machinekamerinrichting is
gekozen voor gescheiden- en niet- gescheiden systemen mag voor het syteem het van
toepassing zijnde deel van de richtlijnen worden gehanteerd m.a.w. de mogelijkheid is open
gelaten zowel van het deel onder C1 t/m Q1, als van het deel onder C2 t/m Q2 gebruik te
maken.
n.b.
Wanneer in deze
richtlijn wordt verwezen naar artikelen in Bijlagen van het Schepenbesluit 1965 zijn deze
bijgevoegd.
39.01 Definities
Centrale post | = die plaats waar het (de) hoofdalarmpaneel (len) is
(zijn) geplaatst. |
Manoeuvreerstand in M.K. | =die plaats waar de voortstuwingswerktuigen kunnen stand
in M.K. worden bediend. |
H | = hoog alarm |
HH | = extra hoog alarm |
L | = laag alarm |
LL | = extra laag alarm |
39.03 Alle in deze richtlijnen voorgeschreven alarmen moeten als volgt worden gesignaleerd:
3.1 hoorbaar en indien nodig zichtbaar overal in de
machinekamer;
3.2 hoorbaar in de hut van de dienstdoende
wachtofficier;
3.3 hoorbaar in de daarvoor in aanmerking komende
verblijven.
Aanvullende regels, of wanneer tevens de
brug gealarmeerd moet worden, zijn in paragraaf 6 en in de kolom ”opmerkingen” nader
omschreven. Wanneer een alarm na een bepaalde tijd niet wordt geaccepteerd moet het
voorgeschreven algemeen wtk-alarm in werking treden en de brug worden gealarmeerd.
39.04
De geluidbronnen van de diverse alarm- en oproepsystemen moeten
duidelijk kunnen worden onderscheiden.
Waar dit onderscheid niet
voldoende bereikt kan worden is het toegestaan om, met uitzondering van het CO2/Halon
alarm, een gemeenschappelijke geluidbron toe te passen, aangevuld met een lichttableau op
de daarvoor in aanmerking komende plaatsen waarop zichtbaar de oorzaak wordt aangegeven
die de geluidbron doet functioneren.
Indien de hoorbaarheid van een
geluidbron onvoldoende is, moet
met uitzondering van het CO2/Halon alarm
- bovendien gebruik worden gemaakt van een of meer zwaailichten.
39.05 De uitvoering van de alarminstallatie in de machinekamer moet voldoen aan het gestelde in art.51 van Bijl. II S.B. ¿65.
Bovendien moet voorzover van toepassing eveneens aan het navolgende
worden voldaan:
5.1. Het (de) hoofdalarmpaneel
(len) moet (en) worden opgesteld op de centrale post. In afwijking hiervan kunnen voor wat
betreft de uitvoering en de plaats andere alarmsystemen na goedkeuring hiervan worden
geaccepteerd; alle in deze richtlijn voorgeschreven alarmsignaleringen moeten hoorbaar en
zichtbaar op het (de) hoofdalarmpaneel (en) worden weergeven;
indien dit
zichtbaar maken plaatsvindt op een beeldscherm dan moet aan het navolgende worden voldaan;
beeldschermen op centrale post in tweevoud uitvoeren; of de
mogelijkheid om door een eenvoudige handeling het beeldscherm door een reserve te
vervangen; of opstelling van lokale beeldscherm of alarmpanelen in de machinekamer.
Wanneer de centrale post zich op de brug bevindt dan
moeten naar op de brug aanwezige beeldschermen bovendien een of meerdere beeldschermen of
alarmpanelen in de machinekamer zijn aangebracht; de aansturing van het beeldscherm moet
op ten minste twee van elkaar onafhankelijke wijzen kunnen geschieden indien niet is
voorzien in een van de centrale verwerkingseenheid (C.V.E.) onafhankelijk werkende
alarmering.
De sensors en bijbehorende bedrading mogen in enkelvoud zijn
uitgevoerd; bij een bewaking van de machinekamerinstallatie vanaf de brug moet na het
opkomen van een alarm tevens de vereiste te nemen aktie op het beeldscherm verschijnen; in
plaats hiervan kan een systeem worden aanvaard waarbij deze aktie door b.v. het intoetsen
van een code wordt opgeroepen; het uitvallen van het beeldscherm op de brug mag het in
werking treden van die alarmen welke verband houden met het verminderen of het uitvallen
van het voortstuwingsvermogen niet verhinderen; kortstondig onderbreken van de
voedingsspanning mag niet leiden tot afwijkingen in de aflezing of het buiten bedrijf
stellen van de alarmsiganlering.
5.2. Op het
(de) hoofdalarmpaneel (en) moet een zichtbaar indicatie aangeven dat spanning aanwezig is.
5.3. Door middel van oplichtende signalen
moet worden aangegeven welk alarm is opgetreden. Hiervoor kan desgewenst een verlichte
tekst worden toegepast. Ook kan het alarm op een andere goed te keuren wijze worden
weergegeven.
5.4. Voor een verzamelalarm van
een plaatselijk alarmpaneel (sub-paneel) behorende bij een bepaalde installatie (b.v.
ketelinstallatie e.d.) kan worden toegestaan dat slechts het eerste alarm het
hoofdalarmpaneel activeert. Tevens kan worden toegestaan dat uitsluitend die alarmen welke
op zo”n plaatselijk alarmpaneel worden aangegeven ook aldaar kunnen worden geaccepteerd,
mits de overige alarmen van het (de) hoofdalarmpaneel (en er niet door worden beinvloed.
Beveiligingssystemen van een dergelijke installatie moeten altijd blijven functioneren.
5.5. Alarm- en beveiligingscircuits moeten
gescheiden worden uitgevoerd. Het gebruik van gemeenschappelijk sensoren voor alarm- en
beveiligingscircuits kan in bepaalde gevallen worden toegestaan. Waar in deze richtlijn
een automatische stopfunctie is vereist, moet een uitsluitend voor dit doel bestemde
sensor worden toegepast. Alarmcircuits moet zoveel mogelijk volgens het
”ruststroomprincipe” worden uitgevoerd. Breuken in kabels en defecte sensoren moeten
zoveel mogelijk worden gealarmeerd. Beveiligingscircuits moeten zoveel mogelijk volgens
het ”arbeidsstroom-principe” worden uitgevoerd. Indien volgens het
”arbeidsstroom-principe” uitgevoerd moet ten minste de voeding worden bewaakt. Sterk
aanbevolen wordt tevens het circuit op draadbreuk te bewaking. Alle alarmcircuits moeten
kunnen worden getest tijdens normaal bedrijf.
5.6. De hiervoor in aanmerking komende alarmen moeten vertraagd worden
uitgevoerd. Het onnodig inwerking komen van een alarm tijdens manoeuvreren moet worden
voorkomen. Deze situatie doet zich met name voor bij door de voorstuwingsinstallatie (s)
aangedreven pompen.
39.06 Uitvoering van alarminstallatie (s) op de brug.
6.1. Voor de in deze richtlijnen voorgeschreven zichtbare en
hoorbare alarmen die naar de brug moeten worden doorgegeven, moeten op de
bedieningslessenaar de volgende signaleringen aanwezig zijn.
6.1.1. rode indicatoren of een andere goed te keuren weergave welke op
de brug niet gedimd of uitgeschakeld mogen/mag worden, voor:
6.1.1.1. de storing in het afstandbedieningssysteem van een
voortstuwingsinstallatie; (indien gescheiden uitgevoerd, per voortstuwingsinstallatie);
6.1.1.2 de opdracht `terug naar een minimum rotatiefrequentie”
of ”spoedstand terugnemen”, vermogen verminderen of indicatie dat bovenstaande automatisch
is uitgevoerd; (indien de verschillende systemen gescheiden zijn uitgevoerd: per motor of
per voortstuwingsinstallatie);
6.1.1.3 de automatische stop van
een of meer hoofdmotoren, reductiekast (en), het uitvallen van de schakelbare
koppeling(en) of keerkoppeling (en) met het opschrift ”installatie onklaar”;
6.1.1.4 de alarmen waarvoor in de ”opmerkingen” is voorgeschreven
dat deze naar de brug gemeld moeten worden:
6.1.1.5 alle overige
alarmen in de machinekamer (s), anders dan die genoemd in 6.1.1.1, 6.1.1.3, 6.1.1.4, bij
voorkeur door middel van een groepsalarm, dat vertraagd moet worden doorgemeld. Van deze
eis kan, indien de bedrijfsvoering aan boord dit wenselijk zou maken, de machinekamer
vanaf een centrale plaats op de brug wordt beoordeeld, en dit tevens uitdrukkelijk door de
eigenaar wordt gewenst, worden afgezien.
6.2
Bij acceptatie van een der alarmpunten, genoemd onder 6.1.1.1,6.1.1.2, 6.1.1.3 en 6.1.1.4
op de plaats waar het (de) hoofdalarmpaneel (en) is (zijn) opgesteld, moet dit teruggemeld
worden naar de brug door een toestand-verandering van het zichtbaat signaal, welke
afwijking van het onder 6.1.1 gestelde, na acceptatie wel gedimd, maar niet mag worden uit
geschakeld;
6.3. een indicatie, welke niet kan
worden uitgeschakeld maar wel mag worden gedimd, moet aangeven dat de alarminstallatie is
ingeschakeld;
6.4. de in 6.1.1 genoemde
zichtbare alarmen moeten vergezeld gaan van een hoorbaar signaal. Dit hoorbare signaal mag
op de afzet, mits elk volgend inkomend alarm direct weer kan aanspreken.
39.07 Veiligheidskontroleklok voor de wachtofficier (V.K.W.)
7.1. Een V.K..W. moet worden geinstalleerd ter bescherming
van de dienstdoende wachtofficier wanneer deze zich alleen in de machinekamer.
7.2. De V.K.W. moet een looptijd hebben van ten minste 30 minuten.
Gedurende deze looptijd moet de V.K.W. op elk moment door de dienstdoende wachtofficier
door middel van een reset-knop op de ”centrale post” in de 0-stand kunnen worden
teruggesteld. Meerdere reset-knoppen verspreid over de machinekamer zijn toegestaan.
Indien de V.K.W. niet wordt teruggesteld moet deze na ± 27 minuten een eerste hoorbaar
waarschuwingssignaal geven in de machinekamer.
7.3. Bij een
1-mans wachtbezetting moet de V.K.W. continue in werking zijn.
7.4. Bij een onbemande machinekamer moet de V.K.W. in ”stand-by-0” positie
staan en alleen dan in werking worden gesteld indien:
7.4.1. een alarm de aanwezigheid van een dienstdoende wachtofficier
vereist, in welk geval de V.K.W. automatisch door het optredende alarm of door de
acceptatie daarvan, werking wordt gesteld. Wanneer de wachtofficier de machinekamer
verlaat moet hij de V.K.W. weer in de ”stand-by- 0” positie terugstellen door middel van
een of meer knoppen buiten de machinekamer nabij de toegang (en) welke normaal gebruikt
wordt (worden);
7.4.2. de dienstdoende wachtofficier om
andere redenen, bijvoorbeeld voor periodieke ronden, de machinekamer betreedt, in welk
geval de V.K.W. door de wachtofficier voor het betreden van de machinekamer moet worden
gestart. Wanneer de wachtofficier de machinekamer verlaat moet hij de V.K.W. weer in de
”stand-by-0” positie terugstellen door middel van een of meer knoppen buiten de
machinekamer nabij de toegang (en) welke normaal gebruikt wordt (worden).
39.08 Algemeen.
Indien als volgt van het in werking treden van een beveiliging, een
werktuig of meer gedeelte van de installatie tot stand wordt gebracht, moet zoveel
mogelijk worden voorkomen dat de gehele installatie buiten werking wordt geteld. Dit geldt
in het bijzonder bij het uitvallen van de voortstuwingsinstallatie, in welke geval het
hulpbedrijf zoveel mogelijk gewaarborgd moet blijven. Indien blokkeringen, als gevolg van
een black-out, het opnieuw starten van de hoofdmotor verhinderen nadat de normale
bedrijfstoestand is teruggekeerd, moeten deze blokkeringen op de brug kunnen worden
geheven.
Bij het uitvallen van een regelsysteem moet de installatie in
een veilige toestand blijven. Bij het terugkomen van de boordnetspanning na een
”black-out” moeten alle voor de voortstuwing, besturing en navigatie benodigde
installaties automatisch weer in bedrijf komen. Bedieningslessenaars op de brug moeten
zijn voorzien van een dimbare verlichting voor de instrumenten.
De installatie moet zodanig zijn uitgevoerd, dat in geval van storing in
de afstandsbediening van de hoofdmotor of de automatisering van de machinekamerinstallatie
het bedrijf met de hand op redelijke en verantwoorde wijze kan worden gevoerd. Overigens
moet de installatie tevens voldoen aan het bepaalde in hoofdstuk E van bijlage II van het
Schepenbesluit 1965. Afwijkende installaties zoals bijvoorbeeld diesel-elektrische
voortstuwing afzonderlijk worden beoordeeld.
Waar in
deze richtlijn wordt vermeld:
.1 ”terug naar een minimum
rotatiefrequentie” moet bij verstelbare schroefinstallatie worden gelezen: ”spoedstand
terugnemen”. Indien de rotatiefrequentie van de hoofdmotoren niet op de brug regelbaar is.
2. ”Installatie naar een veilige toestand brengen”, betekent
deze opmerking voorzover toepasselijk:
a. rotatiefrequentie of
vermogen naar een minimum, automatisch of met de hand (naar keuze); of
b. automatische stop; of
c. automatische ontkoppeling
van een motor wanneer meerdere motoren op een schroefas werken.
Indien gekozen wordt voor een automatische stopfunctie, moet tevens het
”algemeen wtk-alarm” worden geactiveerd.
Waar in de
kolom opmerkingen is voorgeschreven ”afleesbaar op de plaats waar in de M.K. kan worden
gemanoeuvreerd”, is het toegestaan de vereiste gegevens bij gebruik van een beeldscherm op
dit scherm weer te geven.
39.09 Keuren en beproeving.
Bescheiden welke ter keuring moeten worden ingediend zijn vermeld in
de Bekendmaking aan de Scheepvaart no.187/1983.
De installatie zal op de
een te houden proeftocht moeten worden aangeboden voor beproeving door of namens de
Inspectie voor de Scheepvaart, Hoofd van het district waaronder het schip ressorteert.
Nadat is gebleken dat de machineinstallatie bevredigend functioneert en geheel of vrijwel
geheel of vrij van alarmen is, moet gedurende een periode van vier tot zes uur varen een
onbemande machinekamer worden gesimuleerd.
Gedurende deze
beproevingsperiode zal, wanneer bepaalde ingrepen nodig zijn, dit zo mogelijk na overleg
vooraf of door informatie hierna met de ambtenaar van de Scheepvaartinspectie worden
opgenomen.
Tijdens bovengenoemde periode mogen slechts de noodzakelijk
vereiste personen in de machinekamer zijn e.e.a. in overleg met ambtenaar van de
scheepvaartinspectie. Alle tijdens de beproevingsperiode doorkomende alarmen moeten worden
genoteerd, zo mogelijk met de oorzaak van het alarmeren. Na vier tot zes uren simulatie
van een onbemande machinekamer moeten de navolgende manoeuvres met de hoofdmotor worden
uitgevoerd:
A. rotatiefrequentie van
hoofdmotor(en) terugbrengen van volle kracht naar halve kracht vooruit; hierna met
tussenpozen van circa 3 tot 5 minuten;
b. stoppen van
hoofdmotoren;
c. langzaam achteruit;
d.
half achteruit;
e. langzaam vooruit;
f.
langzaam achteruit;
g. stop;
h. langzaam
vooruit en opvoeren naar volle kracht vooruit;
i. een ”black-out”
proef te houden, waarbij zonder ingrijpen in de machinekamer, na enige rijd manoeuvreren
vanaf de brug weer mogelijk moet zijn.
Het uitvoeren
van de ”black-out” proef moet een asgenerator is geinstalleerd, met deze asgenrerator in
bedrijf plaatsvinden.
De wijze waarop de ”black-out” proef wordt
uitgevoerd moet in overleg met de toezichthoudend ambtenaar worden vastgested.
Na de proeftocht zal de toezichthoudende ambtenaar middels een
schriftelijk proeftocht-verslag zijn bevindingen, via het Districtshoofd, aan het Hoofd
van de Scheepvaartinspectie melden.
Afhankelijk van de rapportering van
bovengenoemde proeftocht zal worden bepaald of het schip in aanmerking kan komen om te
varen met een 0-mans wachtbezetting en een daarbij behorende minimum
machinekamerbezetting.
In het bevestigende geval zal een ”lijst van
voorgeschreven bemanning” waarop de gevraagde wachtbezetting en de daarbij behorende
minimum sterkte machinekamerbezetting is aangegeven, worden uitgereikt.