Onderwerp: Bezoek-historie

33 Richtlijnen voor afzinkbare pontons en kraanpontons tijdens ladingbehandeling
Geldigheid:01-01-1984 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Toepassing
Deze richtlijn is bestemd voor zeegaande pontons, welke onder gunstige weersomstandigheden, lading behandelen buiten de beschermende omstandigheden van een haven. De navolgende voorschriften zijn dan ook van toepassing tijdens de laad- en losprocedure terwijl eveneens voor het uitvoeren van een transport dient te worden voldaan aan de eisen neergelegd in Richtlijn no. 12 zoals gewijzigd in januari 1983 (onbemande Zeegaande Pontons). In deze richtlijn is onderscheid gemaakt naar de aard van ladingbehandeling en worden voorschriften gegeven voor afzinkbare pontons en kraanpontons. Indien onzekerheid bestaat omtrent de toepassing van deze richtlijn dient een en ander ter beoordeling aan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie te worden voorgelegd.

A Afzinkbare pontons


Afzinkbare pontons worden gekarakteriseerd door de mogelijkheid deklading te vervoeren, welke geladen en gelost wordt middels een afzink- (en opdrijf) procedure.

1. Uitwatering
In het algemeen kan worden gesteld dat de voorzieningen samenhangende met de vaststelling van de uitwatering volledig in overeenstemming dienen te zijn met de voorzieningen zoals vereist volgens Bijlage I van het Schepenbesluit. Bij afzinkbare pontons kan tijdens ladingbehandeling het uitwateringsmerk worden ondergedompeld. Op grond hiervan dient in aanvulling op het Certificaat van Uitwatering van ”Certificaat van Vrijstelling” betreffende de uitwatering te worden afgegeven in overeenstemming met artikel 6 (2) van het uitwateringsverdrag.

2. Waterdichte indeling.
In het algemeen kan worden gesteld dat de waterdichte indeling, ook indien de ponton niet is geklasseerd, conform voorschriften van een erkend klassebureau dient te zijn uitgevoerd. Wegens een vergrote kans op schade van geringe afmetingen tijdens ladingbehandeling dienen afzinkbare pontons bij elke, tijdens de afzinkbare procedure voorkomende diepgang en trim een schade met afmetingen volgens 2.1 en permeabiliteit volgens 2.2 te kunnen doorstaan met inachtname van de overlevingscriteria volgens 2.3.
2.1 Bij de lekberekingen dient een 1-compartimentstandaard te worden aangehouden met een schadelengte van 5 m, hetgeen inhoudt dat waterdichte schotten als intact kunnen worden beschouwd, mits ze minimaal 5 m, uit elkaar staan. De schade penetratie dient te worden aangehouden op 0,76 m. De hoogte van de schade wordt aangenomen vanaf het blootgestelde dek naar boven zonder begrenzing. Schadegevallen worden geacht op te treden aan:
2.1.1. Alle zijden van eventueel aanwezige kolommen (casings).
2.1.2. De aan het ladingdek grenzende schotten van een bovenbouw.
2.1.3. In de zijden van een bovenbouw over een afstand van 2,50 m gemeten vanaf aan het ladingdek grenzen frontschot.
2.2. De Permeabiliteit µ van de beschadigde compartimenten dient te worden gesteld op 0,95 tenzij het een (volle) ballast tank betreft (in welke geval µ = o).
2.3. De lekstabiliteitscriteria luiden als volgt:
2.3.1. De waterlijn in de eindtoestand zal dusdanig dienen te zijn dat geen ”progressive flooding” kan optreden via niet-water-dichte openingen.
2.3.2. De slagzijhoek in de eindtoestand dient niet meer te bedragen dan 15o
2.3.3. De stabiliteit in de eindtoestand wordt als volgende beoordeeld indien de stabiliteitsomvang tenminste 20o bedraagt, de maximum arm van statische stabiliteit binnen dit bereik tenminste 0,10 m bedraagt en niet-weerdichte openingen niet binnen dit bereik worden ondergedompeld.
2.3.4. De stabiliteit in de tussentoestanden dient ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie te zijn. Het vervuld raken van enige lek te rekenen compartiment mag niet leiden tot een geheel of gedeeltelijk buiten werking stellen van het scheepsbedrijf. In aanvulling op de lekstabiliteitsberekening wordt het aanbevolen preventieve maatregelen te treffen door het aanbrengen van een uitwendige bescherming in de vorm van een doelmatig ”fendering” systeem.

3. Intacte stabiliteit
3.1. Voor afzinkbare pontons, waar bij de afzinkprocedure geen bodemkontact optreedt, dient de stabiliteit in alle toestanden aan de volgende eisen te voldoen
3.1.1. Hellingshoek kleiner dan 5o.
3.1.2. Stabiliteitsomvang groter dan 20o.
3.1.3. Dynamische stabiliteit groter dan 0,075 mrad.
3.2. Voor afzinkbare pontons, waar bij de afzinkprocedure wel bodemkontakt optreedt, dient de stabiliteit in alle toestanden aan de volgende eisen te voldoen:
3.2.1. Metacenterhoogte na correctie voor invloed van vrije vloeistofoppervlakken en eventueel optredende bodemreactiekracht (te beschouwen als puntkontakt) groter dan 0,30 m. De achterliggende gedachte tot het onderscheid maken in de stabiliteitscriteria voor de verschillende afzinkprocedures is het al of niet optreden van een discontinuiteit in de stabiliteitseigenschappen door een abrupte vermindering van het waterlijn-oppervlak van de lading.

4. Sterkte.
De sterkte van de ponton, ook indien de ponton niet is geklasseerd, dient in overeenstemming te zijn met de voorschriften, van een erkend klassebureau, rekening houdende met de maximaal bereikbare afzinkdiepte.

5. Stabiliteitsgegevens.
5.1. De stabiliteitsgegevens voor gebruik aan boord dienen per project te worden vastgelegd rekening houdende met de actuele beladingstoestand.
5.2. De stabiliteitsgegevens welke bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie moeten worden ingediend dienen gebaseerd te zijn op de volgende (hypothetische) beladingstoestanden.
5.2.1 Ladinggewicht gelijk aan het draagvermogen van de ponton gelijkmatig verdeeld over de volle lengte en breedte van het ladingdek. De berekeningen dienen te worden uitgevoerd voor meerdere liggingen van het gewichtszwaartepunt (en daarmee corresponderende hoogte van de belading) van de lading en de trimligging als parameter.
5.2.2. Als 5.2.1. maar met een speling van 1m. tussen ladingdek en lading.
5.2.3. Als 5.2.1. maar met lading gelijkmatig verdeeld over de middelste 50% van de lengte van het ladingdek.
5.2.4. Als 5.2.1. maar met lading geconcentreerd gedacht halverwege het ladingdek zonder enig aanwezig drijfvermogen van de lading. 5.2.5. Ponton zonder lading en de trimtoestand als parameter.

6. Werktuigkundige aspecten.
6.1. De inrichting van de machine-installatie dient zodanig te zijn uitgevoerd dat tijdens de ladingbehandeling de energievoorziening benodigd voor deze procedure gewaarborgd is.
6.2. De uitvoering voor de hydraulisch of pneumatisch bediende afsluiters dient te voldoen aan het gestelde in Richtlijn No. 32 d.d. januari 1984.

7. In te dienen tekeningen
7.1. Tekeningen ter keuringen in te dienen volgens Bekendmaking aan de Scheepvaart No. 187/1983, voor zover van toepassing.
7.2. In aanvulling op 7.1. dienen beladingsdiagrammen in overeenstemming met Richtlijn No. 12 en een diepgangsindicatorenplan ter keuring ingediend te worden.

8. Diversen
Niet-waterdichte openingen dienen tijdens de afzinkbareprocedure ten minste 1 m of een afstand overeenkomend met een slagzijhoek van 5o (grootste waarde) boven water te blijven. Waterdichte openingen, die tijdens de afzinkprocedure ondergedompeld kunnen worden, dienen afdoende waterdichte gesloten (b.v. gebout of hydraulisch) te zijn uitgevoerd, waarbij de sterkte ten minste gelijkwaardig is aan het schot, waarin zij zijn opgenomen. Aangezien het onmogelijk is een eenduidig criterium ten aanzien van een beperking van de weersomstandigheden van te stellen is de beslissing voor het uitvoeren van de afzinkprocedure dan ook ter beoordeling en onder verantwoordelijkheid van de rederij (operator). Het wordt aanbevolen voor afzinkbare pontons, die bodemkontakt maken, voor de afzinkprocedure een bodemonderzoek uit te voeren teneinde een indruk te verkrijgen van de bodem gesteldheid en eventueel aanwezige obstakels te lokaliseren.

B Kraanpontons


Kraanpontons worden gekarakteriseerd door de aanwezigheid van een hefwerktuig op het werkdek dat in het algemeen niet bestemd is voor het vervoer van de deklading.

1. Uitwatering
In het algemeen kan worden gesteld dat de voorzieningen samenhangend met de vaststelling van de uitwatering volledig in overeenstemming dienen te zijn met de voorziening zoals vereist volgens Bijlage I van het Schepenbesluit. In bijzondere gevallen kan onder zekere voorwaarden ontheffing worden verleend van de eisen ten aanzien van boeghoogte volgens Artikel 39 van Bijlage I van het schepenbesluit.

2. Waterdichte indeling
In het algemeen kan worden gesteld dat de waterdichte indeling, ook indien de ponton niet is geklasseerd, conform de voorschriften van een erkend klassebureau dient te zijn uitgevoerd. Het kan voorkomen dat de plaats van het voorpiekschot afwijkt van hetgeen vereist is uit overwegingen van ondersteuning van de kraan en ballastmogelijkheid. Dit kan worden aanvaard indien middels een lekberekening kan worden aangetoond dat de indompelingsgrenslijn , zoals gedefinieerd in Bijlage II van het Schepenbesluit, niet wordt ondergedompeld, indien de voorpiek en enige daar aan grenzende afdeling vervuld raakt.

3. Intacte stabiliteit
Voor kraanpontons bestaan vooralsnog geen voorschriften betreffende de intacte stabiliteit tijdens het werken met de kraan. Als reden hiervoor kan worden aangevoerd dat de ongevallenstatistiek hiervoor geen aanleiding geeft en bovendien de expertise en ervaring ontbreken noodzakelijk voor het formuleren van de geschikte stabiliteitscriteria.

4. Hefwerktuig
De sterkte van de kraan dient voldoende te zijn bij de uit de heersen weersomstandigheden en vaargebied voortvloeiende operationele restricties.

5. In te dienen tekeningen
5.1. Tekeningen ter keuring in te dienen volgens Bekendmaking aan de Scheepvaart No. 187/1983, voor zover van toepassing.
5.2. In aanvulling op 5.1. dient een berekening van de optredende versnellingskrachten voor de van toepassing zijnde operationele beperking ter keuring ingediend te worden. Dergelijke berekeningen mogen eveneens worden uitgevoerd conform van kracht zijnde voorschriften van een erkend klassebureau.
5.3. Bescheiden, de betrekking hebben op de berekening van de sterkte van de kraan, dienen ter keuring te worden ingediend bij de Inspectie van de Havenarbeid.
Naar boven