Onderwerp: Bezoek-historie

30 Minimum voortstuwingsvermogen van een zeegaand stoom- of motorschip
Geldigheid:01-07-1983 t/m 30-04-2000Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


1. Algemeen
Deze richtlijn heeft ten doel een norm te stellen voor "voldoend vermogen" als bedoeld in de omschrijving van een "stoom- of motorschip" in artikel 1 onder 1. van het Schepenbesluit 1965.

2. Toepassing
De navolgende regels zijn van toepassing op baggermaterieel, mijnbouwinstallaties, hefwerktuigen, pijpenleggers en dergelijke, voorzien van een werktuiglijke voortstuwing van, in verhouding tot de windvang, gering vermogen, dan wel indien twijfel bestaat of het schip in staat is bij zware storm tegen de wind en stroom in te draaien zonder te verlijeren.

3. Eisen
De werktuiglijke voortstuwing wordt geacht van voldoende vermogen te zijn om het schip als stoom- dan wel als motorschip aan te merken indien is voldaan aan de navolgende eisen:
1. de netto stuwkracht van de schroeven, berekend als onder 7 aangegeven moet ten minste gelijk zijn aan de som van de windkracht als berekend onder 5 en de weerstand als berekend onder 6; en
2. het aangrijpingspunt van de windkracht, werkend op een zijaanzicht van het schip moet zijn gelegen achter het lateraalpunt van het onderwaterschip.

4. Beladingstoestand
Alle berekeningen dienen te worden uitgevoerd voor een ballasttoestand, overeenkomend met de geringste in de praktijk voorkomende diepgang en voor het schip afgeladen tot de zomerlastlijn. Voor half-afzinkbare installaties zullen de in aanmerking te nemen beladingstoestanden ad hoc worden vastgesteld.

5. Windkracht
5.1. Binnen vaargebied D als omschreven in de Bekendmaking aan de Scheepvaart No. 8/1965 wordt de windkracht bepaald door op een frontaal aanzicht van het schip een winddruk in rekening te brengen van 320
5 z N/m3, waarin z de hoogte boven de waterlijn is m is. Ter vereenvoudiging kan gebruik worden gemaakt van de navolgende tabel:

Hoogte boven waterlijn z(m) Winddruk N/m2
0 - 1,5300
1,5 - - 5400
5 - - 15500
15 - - 30600
30 en meer700

5.2. Voor elk ander vaargebied dan D zal aan de hand van gegevens over de plaatselijk optredende windsnelheid een winddruk en de verdeling daarvan worden vastgesteld. Bij een groot vaargebied dient te worden uitgegaan van de plaatselijk optredende ongunstigste windsnelheidsverdeling.

6. Weerstand
De weerstand van het schip in het water dient voor de vaart binnen vaargebied D te worden bepaald bij een voorwaartse snelheid van drie knoop. Buiten vaargebied D dient de in rekening te brengen snelheid ad hoc te worden vastgesteld. De weerstand kan door middel van modelproeven of door berekening uit algemene gegevens worden vastgesteld.

7. Stuwkracht
De stuwkracht wordt aan de hand van de schroefgegevens (diameter, spoed, aantal bladen en bladoppervlak verhouding) en het askoppel als paaltrek bepaald bij een voorwaartse snelheid van drie knoop. Indien geen betere gegevens ter beschikking staan mag een volgstroomgetal van 0,10 en een zoggetal van 0,05 in rekening worden gebracht.

8. Bescheiden
De navolgende bescheiden moeten op verzoek worden ingediend:
1. algemeen plan, waarop aangegeven alle van belang zijnde opbouwen en uitrusting;
2. de betreffende ballastconditie;
3. een berekening van de windkracht op het frontaal aanzicht;
4. een berekening van de plaats van het aangrijpingspunt van de windkracht op het zijaanzicht;
5. een berekening van de plaats van het lateraalpunt van het onderwaterschip;
6. een berekening van de weerstand; en
7. een berekening van de stuwkracht van de voortstuwer met alle relevante gegevens.

Toelichting bij de concept richtlijn "Minimum voortstuwingsvermogen van een zeegaand stoom- of motorschip".

1 & 2. Algemeen en toepassing
Bij de meeste schepen is het in het algemeen niet moeilijk om vast te stellen of het schip over een voortstuwing van voldoende vermogen beschikt om het schip aan te merken als stoom- of motorschip in de zin van de omschrijving onder 1 van artikel 1 van het Schepenbesluit 1965. Bij vracht- en passagiersschepen wordt het vermogen van de voortstuwing om andere redenen reeds zodanig hoog gekozen dat er geen twijfel behoeft te bestaan of het schip over voldoende vermogen beschikt. In de laatste tijd is een tendens waarneembaar om baggermaterieel in de zin van het Schepenbesluit 1965 en offshore materieel te voorzien van een relatief zwakke eigen voortstuwing en voor een zodanig schip een beperkt vaargebied aan te vragen, meestal vaargebied D d.w.z. de Noordzee en Oostzee. Dit heeft de vraag doen rijzen of het vermogen van deze schepen voldoende is om deze als een stoom- of motorschip aan te merken.

3. Eisen
Als criterium voor "voldoend vermogen" is gekozen voor de eis dat het schip in staat moet zijn bij zware storm niet op de lage wal te verdagen. Op zich is voldoende vermogen geen voldoende voorwaarde. Het schip moet tevens in de wind kunnen opdraaien om het vermogen effectief te kunnen benutten en daarbij voldoende vaart in de stroom op kunnen lopen.

4. Beladingstoestanden
De beladingstoestanden zijn zodanig gekozen dat extreme waarden van de winddruk en weerstand worden gedekt.

5. Windkracht
De gekozen winddruk is bepaald op grond van statistische gegevens over de op de Noordzee voorkomende windsnelheid. Hierbij is als criterium gekozen de gemiddelde windsnelheid bij Beaufort 10, hetgeen inhoudt dat een overschrijdingskans van ongeveer 0,005 aanwezig is. In verband met het feit dat voor zelfvarend baggermaterieel met een beperkt voortstuwingsvermogen veelal vaargebied D wordt aangevraagd is de windsnelheidsverdeling op de Noordzee veelal maatgevend. Andere vaargebieden zullen per geval moeten worden bezien. In de winddruk is een weerstandcoëfficient van 1,2 verwerkt.

6. Weerstand
De snelheid, waarbij de weerstand wordt bepaald is gesteld op drie knoop, zijnde een waarde van de getijdesnelheid in de Noordzee, die in het merendeel van de gevallen niet zal worden overschreden. Dit is niet cijfermatig weer te geven i.v.m. onvoldoende gegevens. Het is niet mogelijk gebleken een eenvoudige methode ter bepaling van de weerstand op te nemen vanwege de grote verscheidenheid van de betrokken objecten.

7. Stuwkracht
De berekening zal in het algemeen kunnen worden uitgevoerd aan de hand van diagrammen van schroefseries.
Naar boven