Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 329/2004 Overgangsmaatregelen ivm gefaseerde inwerkingtreding Schepenbesluit 2004
Geldigheid:01-01-2005 t/m Status: Geldig vandaag

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.



Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 329/2004 (Overgangsmaatregelen in verband met de gefaseerde inwerkingtreding van het Schepenbesluit 2004 en de gefaseerde intrekking van het Schepenbesluit 1965)

16 december 2004/Nr. 329/2004 Scheepvaartinspectie

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie, Gelet op artikel 174, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965;

Maakt bekend:

Artikel 1 Toepassing
1. Deze bekendmaking is van toepassing op schepen waarvoor op grond van het Schepenbesluit 1965 een certificaat van deugdelijkheid benodigd is.
2. Met ingang van 1 januari 2005 is geen certificaat van deugdelijkheid meer benodigd voor:
a. schepen waarvoor op grond van het Schepenbesluit 2004 een internationaal veiligheidscertificaat voor passagiersschepen, een internationaal veiligheidscertificaat voor vrachtschepen of een internationaal veiligheidscertificaat voor hogesnelheidsschepen, behorende bij de HSC-Code 1994 of de HSC-Code 2000, benodigd is;
b. schepen waarvoor op grond van de Regeling veiligheid zeeschepen of de Regeling veiligheid Nederlands- Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen een certificaat, behorende bij de MODU-Code 1979, de MODU-Code 1989, de DSC-Code of de SPS-Code, benodigd is;
c. schepen waarvoor op grond van de Regeling veiligheid zeeschepen het veiligheidscertificaat voor passagiersschepen, behorend bij richtlijn 98/18/EG benodigd is.

Artikel 2 Voorschriften voor niet-conventieschepen, niet zijnde kleine vaartuigen
1. Een schip waarvoor een certificaat van deugdelijkheid benodigd is, niet zijnde een klein vaartuig, voldoet aan:
a. de hoofdstukken II-1, II-2, III, IV, V van het SOLAS-verdrag;
b. de artikelen 21, 22, eerste lid, 23, 24 en 25 van de Regeling veiligheid zeeschepen of, indien het een schip betreft dat op grond van Nederlands- Antilliaanse of Arubaanse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren, de artikelen 14 tot en met 18 van de Regeling veiligheid Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen.
2. Schepen als bedoeld in het eerste lid, niet zijnde schepen als bedoeld in artikel 4 van het Schepenbesluit 2004, voldoen in verband met het certificaat van deugdelijkheid tevens aan de eisen van het Uitwateringsverdrag.
3. Voor vrachtschepen van minder dan 500 GT gelden de in tabel 1 opgenomen uitzonderingen en verminderingen.

Tabel 1. Vrachtschepen minder dan 500 GT
Verdragsvoorschrift:Uitzonderingen of verminderingen
SOLAS II-1/37Geen machinekamertelegraaf vereist voor vrachtschepen
SOLAS II-1/43Op vrachtschepen < 500 GT is artikel 43a van Bijlage II van het Schepenbesluit 1965 van toepassing
SOLAS II-2/10.2.2.3.3
(II-2/4.3.3.4 oud)(1)
Op vrachtschepen < 500 GT zijn geen aanvullende voorzieningen voor het leveren van water aan de hoofdbrandblusleiding vereist
SOLAS II-2/10.2.1.6.2 en II-2/10.2.3.3.3
(II-2/4.4.2 en II-2/4.8.3 oud)(1)
Voor vrachtschepen < 500 GT mag worden volstaan met 1 straalpijp, mits daarmee de voorgeschreven druk kan worden gehandhaafd, en 1 straal water, waarbij slechts gebruik gemaakt mag worden van één slanglengte.
SOLAS II-2/10.10
(II-2/17 oud)(1)
Aan boord van vrachtschepen < 500 GT is in plaats van de 2 voorgeschreven brandweeruitrustingen één brandweerbijl vereist.
SOLAS II-2/15.2.4
(II-2/20 oud)(1)
Voor vrachtschepen < 24 m is geen brandbeveiligingsplan vereist.


(1) de vermelding &acuteoud´ verwijst naar hoofdstuk II-2 van het SOLAS-verdrag, zoals van kracht voor 1 juli 2002.

Artikel 3 Voorschriften voor kleine vaartuigen
1. Kleine vaartuigen voldoen aan de volgens tabel 2 toepasselijke voorschriften van het Uitwateringsverdrag, het SOLAS-verdrag en het Schepenbesluit 1965.
2. Tevens voldoen zij aan de artikelen 21, 22, eerste lid, 23, 24 en 25 van de Regeling veiligheid zeeschepen of, indien het een schip betreft dat op grond van Nederlands-Antilliaanse of Arubaanse rechtsregels gerechtigd is de vlag van het Koninkrijk te voeren, de artikelen 14 tot en met 18 van de Regeling veiligheid Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen.
3. De op kleine vaartuigen toepasselijke voorschriften van het Schepenbesluit 1965 worden gelezen in samenhang met de op die vaartuigen toepasselijke voorschriften van het Uitwateringsverdrag en het SOLAS-verdrag.

Tabel 2. Kleine vaartuigen
OnderwerpUitwateringsverdrag en SOLAS:Schepenbesluit 1965:
UitwateringBijlage I van het Uitwateringsverdrag(1), m.u.v. de voorschriften 12, 17 t/m 20, 22 t/m 25, 27 t/m 30, 39 en 40Artikelen 72 t/m 77 en 79 t/m 86 van Bijlage I van het Schepenbesluit 1965
Constructie, waterdichte indeling en stabiliteit, machinekamer en elektrische installatiesSOLAS hoofdstuk II-1: voorschriften 1 t/m 3, 9, 13 t/m 20-1, 21,22,24,26 t/m 28, 32 t/m 36, 39, 40, 42-1, 46, 48 en 52.Artikelen 56 t/m 67 en 69 t/m 71 van Bijlage II van het Schepenbesluit 1965
Bescherming tegen brand en opsporing en bestrijding van brandSOLAS hoofdstukII-2(2): voorschriften 1 t/m3, 6, 8 t/m 10, 12, 15, 18, 21, 22, 50, 51, 53, 54 en 55 t/m 63Artikelen 65 t/m 76 van Bijlage IV van het Schepenbesluit 1965.
Reddingmiddelen en voorzieningenSOLAS hoofdstuk III: voorschriften 1 t/m 5, 6.2.2, 9 t/m 14, 16, 17, 20, 24, 27, 33 t/m 37.Artikelen 55 t/m 59 van Bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965
RadiocommunicatieSOLAS hoofdstuk IVN.v.t.
NavigatieSOLAS hoofdstuk VN.v.t.


(1) Bijlage I van het Uitwateringsverdrag, zoals van kracht voor 1 januari 2005
(2) Hoofdstuk II-2 van het SOLAS-verdrag, zoals van kracht voor 1 juli 2002.



Artikel 4 Onderzoeken en afgifte van certificaten
1. De onderzoeken waaraan een schip in verband met het certificaat van deugdelijkheid wordt onderworpen, strekken er met ingang van 1 januari 2005 toe om na te gaan of het schip voldoet aan de in de artikelen 2 en 3 bedoelde eisen.
2. Voor schepen, niet zijnde schepen als bedoeld in artikel 4 van het Schepenbesluit 2004, gaat het voor die schepen afgegeven certificaat van deugdelijkheid vergezeld van een aanhangsel betreffende de uitwatering van die schepen. In plaats van dit aanhangsel mag ook worden volstaan met een geldig, voor 1 januari 2005 afgegeven internationaal of nationaal certificaat van uitwatering.
3. De artikelen 24, eerste lid, 31 en 35 van het Schepenbesluit 2004 zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 5 Vrijstellingen voor zeilschepen en niet-werktuiglijk voortbewogen schepen
1. Zeilschepen van minder dan 500 GT, gebruikt voor het vervoer van ten hoogste 36 passagiers, en schepen die niet zijn voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing, zijn vrijgesteld van de in artikel 41 van de Regeling veiligheid zeeschepen en artikel 25 van de Regeling veiligheid Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen bedoelde eisen betreffende navigatie.
2. Schepen die niet zijn voorzien van middelen tot werktuiglijke voortstuwing, zijn voorts vrijgesteld van de hoofdstukken III en IV van het SOLAS-verdrag en, indien het een klein vaartuig betreft, bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965, met dien verstande dat aan boord van een schip dat niet onbemand naar zijn bestemming wordt gesleept:
a. radiocommunicatie met het slepende schip mogelijk is;
b. voldoende reddingmiddelen voor de bemanning van het schip aanwezig zijn, zulks ten genoegen van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.

Artikel 6 Overgangsmaatregelen voor bestaande schepen
Op schepen, gebouwd voor 1 januari 2005, zijn de op grond van deze bekendmaking uit het SOLAS-verdrag voortvloeiende eisen, voorzover het schip daaraan niet reeds voldoet, slechts van toepassing, voorzover dat praktisch uitvoerbaar en redelijk is, met dien verstande dat ten minste wordt voldaan aan de eisen die op 31 december 2004 op grond van het Schepenbesluit 1965 golden.

Artikel 7 Inwerkingtreding
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van 1 januari 2005.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en het Afkondigingsblad van Aruba worden geplaatst.

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
F.J.H. Mertens.

Toelichting Algemeen


Deze bekendmaking houdt verband met de totstandkoming van het nieuwe Schepenbesluit 2004 en de verdere inwerkingtreding van dat besluit met ingang van 1 januari 2005. Op die datum zal het nieuwe besluit, dat op 1 juli 2004 reeds in werking is getreden ten aanzien van de beveiliging van zeeschepen, ook ten aanzien de overige verplichtingen in werking treden, met uitzondering van de bepalingen betreffende het nieuwe `nationaal veiligheidscertificaat’ (zie artikel 6 van het besluit). De invoering van dit nieuwe certificaat vergt nog enige voorbereiding en zal om die reden pas medio 2005 plaatsvinden. Voor de categorie schepen waarvoor in de nieuwe situatie een nationaal veiligheidscertificaat benodigd zal zijn, blijft daarom nog gedurende korte tijd het certificaat van deugdelijkheid op grond van het Schepenbesluit 1965 verplicht. In verband daarmee blijven op deze schepen bepaalde artikelen uit het Schepenbesluit 1965 tijdelijk nog van kracht.

Deze bekendmaking heeft betrekking op schepen waarvoor na 1 januari 2005 nog een certificaat van deugdelijkheid benodigd zal zijn. Ook voor deze schepen zal alvast zoveel mogelijk bij de internationale kaders worden aangesloten: Nederlandse voorschriften die in feite gewoon een overschrijving zijn van een internationaal voorschrift, zullen reeds per 1 januari 2005 worden vervangen door verwijzingen naar de desbetreffende internationale voorschriften. Dit heeft twee voordelen. In de eerste plaats vergemakkelijkt dit de overgang naar de nieuwe situatie onder het Schepenbesluit 2004, waarin ook in verband met het nog te introduceren nationaal veiligheidscertificaat veelvuldig naar internationale voorschriften zal worden verwezen (vgl. artikel 41 van dat besluit). In de nieuwe situatie zullen in beginsel alleen de nationale bijzonderheden (zoals bijvoorbeeld de minder zware eisen voor schepen kleiner dan 24 meter) nog worden uitgeschreven.

Het tweede voordeel van het nu alvast aansluiten bij de internationale kaders houdt verband met de dereguleringsoperatie die parallel aan de totstandkoming van het nieuwe Schepenbesluit is uitgevoerd. Onder het oude besluit waren aan de Nederlandse overschrijvingen van internationale voorschriften vaak nog kleine nationale aanvullingen toegevoegd. Het merendeel van die aanvullingen zal voor conventieschepen per 1 januari 2005 vervallen, wanneer voor die schepen het nieuwe besluit in werking treedt. Voor die schepen zullen dan, door de systematiek van verwijzing naar de verdragen, in beginsel nog slechts de `zuivere’ internationale voorschriften gelden. Voor niet-conventieschepen, daarentegen, gaat de nieuwe verwijzingssystematiek van het Schepenbesluit 2004 pas gelden, zodra medio 2005 het nationaal veiligheidscertificaat in werking treedt. Dat zou betekenen dat voor niet-conventieschepen de nationale aanvullingen langer blijven gelden dan voor conventieschepen. Om dat te voorkomen wordt in deze bekendmaking ook voor niet-conventieschepen reeds zoveel mogelijk een systeem van verwijzing naar de verdragen ingevoerd.

De soms geringe afmetingen van niet-conventieschepen brengen met zich dat niet in alle gevallen onverkort naar internationale voorschriften kan worden verwezen. Het sterkste geldt dat voor schepen van minder dan 24 meter, waarvoor specifieke, op de geringe afmetingen van die schepen toegesneden voorschriften bestaan (de zgn. `voorschriften kleine vaartuigen’). Deze specifieke voorschriften zullen uiteraard blijven gelden; de zwaardere internationale voorschriften zijn in dat geval niet van toepassing. Verder gelden bepaalde verlichtingen ten opzichte van de verdragen voor schepen van minder dan 500 GT. Deze zullen eveneens worden gehandhaafd. In de artikelsgewijze toelichting bij de artikelen 2 en 3 zal nader op de minder zware eisen voor kleinere niet-conventieschepen worden ingegaan.

Toelichting Artikelsgewijze toelichting


Artikel 1
Deze bekendmaking is alleen van toepassing op schepen waarvoor met ingang van 1 januari 2005 nog een certificaat van deugdelijkheid benodigd zal zijn. Het gaat daarbij in feite om de restcategorie van schepen waarvoor geen internationaal veiligheidscertificaat op grond van artikel 5 van het Schepenbesluit 2004 en ook geen bijzonder certificaat op grond van de Regeling veiligheid zeeschepen of de Regeling veiligheid Nederlands- Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen benodigd is. Voor de duidelijkheid zijn in het tweede lid de categorieën schepen genoemd, waarvoor het nieuwe Schepenbesluit 2004 per 1 januari 2005 in werking treedt en waarvoor met ingang van die datum geen certificaat van deugdelijkheid meer benodigd is.

Artikel 2
Dit artikel regelt de eisen die gelden voor niet-conventieschepen, met uitzondering van de zogeheten `kleine vaartuigen’. Voor de kleine vaartuigen zijn in artikel 3 speciale voorschriften opgenomen.
Op niet-conventiepassagiersschepen (voorzover deze schepen niet onder richtlijn 98/18/EG voor passagiersschepen in nationale vaart vallen) en niet-conventievrachtschepen van meer dan 500 GT zijn in principe gewoon de voorschriften van het SOLAS-verdrag van overeenkomstige toepassing. Hiermee wordt alvast aangesloten bij artikel 41 van het Schepenbesluit 2004, dat medio 2005 in werking zal treden wanneer ook het nationaal veiligheidscertificaat wordt ingevoerd. Ook de overeenkomstige toepassing van de voorschriften van het Uitwateringsverdrag op schepen die formeel niet onder dat verdrag vallen, sluit bij dat nieuwe artikel aan. In materieel opzicht verschilt de situatie die per 1 januari 2005 voor niet-conventieschepen zal gaan gelden, overigens niet van de situatie zoals die voordien onder het Schepenbesluit 1965 gold. Ook onder het oude besluit werden op die schepen feitelijk gewoon de internationale voorschriften uit de verdragen toegepast.
Voor vrachtschepen van minder dan 500 GT golden op grond van het Schepenbesluit 1965 bepaalde verminderingen en uitzonderingen ten opzichte van het SOLAS-verdrag. Deze bijzonderheden, die voor de overzichtelijkheid in een tabel zijn opgenomen, worden in artikel 2 gehandhaafd (zie het derde lid). In de tabel zijn zowel verwijzingen naar SOLAS-hoofdstuk II-2 zoals dat thans luidt, als verwijzingen naar de tekst van hoofdstuk II-2 zoals dat voor 1 juli 2002 luidde, opgenomen. Dit om de overgang van het Schepenbesluit 1965, waarin de sinds 1 juli 2002 geldende tekst van hoofdstuk II-2 nog niet was geïmplementeerd, naar de actuele SOLAS-tekst te vergemakkelijken.
In het eerste lid, onderdeel b, wordt kortheidshalve tevens verwezen naar een aantal bepalingen uit de nieuwe uitvoeringsregelingen onder het Schepenbesluit 2004. Het gaat daarbij niet om nieuwe eisen, maar om reeds bestaande voorschriften die in de nieuwe situatie worden gehandhaafd. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de toelichtingen bij de desbetreffende regelingen.

Artikel 3
Voor de zogeheten `kleine vaartuigen’ gold op grond van het Schepenbesluit 1965 een bijzonder regime, dat deels uit (overgeschreven) internationale voorschriften en deels uit specifieke eisen voor kleine vaartuigen bestond (de `voorschriften kleine vaartuigen’). In tabel 2 is een uitsplitsing van al deze voorschriften gemaakt, waarbij voor de eisen die feitelijk gewoon uit de verdragen afkomstig zijn, voortaan rechtstreeks naar die verdragen wordt verwezen. Tezamen met de in de tabel genoemde `voorschriften kleine vaartuigen’ uit het Schepenbesluit 1965 leveren deze verwijzingen naar de verdragen hetzelfde pakket van eisen op als tot nog toe onder het Schepenbesluit 1965 gold.
In de tabel wordt nog naar de oude tekst van SOLAS-hoofdstuk II-2 en de oude tekst van bijlage I van het Uitwateringsverdrag verwezen. De recente wijzigingen van hoofdstuk II- 2 (per 1 juli 2002) en bijlage I van het Uitwateringsverdrag (per 1 januari 2005) zullen voor kleine vaartuigen pas op een later tijdstip gaan gelden. Eerst moet nog nader worden bezien, welke verminderingen en uitzonderingen er ten opzichte van die nieuwe teksten nodig zijn voor kleine vaartuigen. Het is de bedoeling om de voorschriften voor kleine vaartuigen tegelijk met de invoering van het nationaal veiligheidscertificaat (medio 2005) te actualiseren en in overeenstemming te brengen met de meest recente tekst van de verdragen.
Voor een toelichting bij het tweede lid wordt verwezen naar de toelichting bij artikel 2, eerste lid, onderdeel b. Het derde lid bepaalt dat de voorschriften voor kleine vaartuigen voortaan in samenhang met de toepasselijke internationale voorschriften Uit: Staatscourant 21 december 2004, nr. 246 / pag. 32 3 moeten worden gelezen. Dit betekent dat verwijzingen naar de voorheen als Nederlands voorschrift overgeschreven internationale voorschriften per 1 januari 2005 als rechtstreekse verwijzingen naar die internationale voorschriften moeten worden gelezen.
Tot besluit zij nog opgemerkt dat in het kader van de dereguleringsoperatie bepaalde voorschriften voor kleine vaartuigen zijn vervallen (zie bijvoorbeeld artikel 78 van bijlage I van het Schepenbesluit 1965). Het gaat daarbij om aanvullende nationale eisen met betrekking tot onderwerpen waarvoor ook voor schepen die geen klein vaartuig zijn, per 1 januari 2005 geen aanvullende nationale eisen meer zullen gelden.

Artikel 4
In het eerste lid van dit artikel wordt een koppeling gelegd tussen het in deze bekendmaking neergelegde overgangsregime voor niet-conventieschepen en de onderzoeken waaraan een schip na 1 januari 2005 in verband met het certificaat van deugdelijkheid wordt onderworpen. Die onderzoeken strekken er dan niet meer toe om na te gaan, of aan de (per 1 januari 2005 grotendeels ingetrokken) eisen van het Schepenbesluit 1965 is voldaan, maar om na te gaan of aan de in deze bekendmaking genoemde eisen wordt voldaan.
In de nieuwe systematiek van het Schepenbesluit 2004 komt het nationaal veiligheidscertificaat voor nietconventieschepen niet alleen in de plaats van het certificaat van deugdelijkheid, maar ook in de plaats van het nationaal certificaat van uitwatering. De gegevens betreffende de uitwatering van schepen zullen dan in een aanhangsel bij het nationaal veiligheidscertificaat worden opgenomen en niet langer in een afzonderlijk certificaat. Dat geldt ook voor schepen van meer dan 24 meter waarmee nationale reizen worden ondernomen, die immers formeel niet onder het Uitwateringsverdrag vallen. Voor die schepen zal niet langer een apart internationaal certificaat van uitwatering benodigd zijn, maar eveneens worden volstaan met een aanhangsel bij het nationaal veiligheidscertificaat.
Op de nieuwe systematiek van het Schepenbesluit 2004 wordt per 1 januari 2005 reeds vooruitgelopen. Met ingang van die datum zal voor schepen die niet onder het Uitwateringsverdrag vallen, geen afzonderlijke certificaat van uitwatering meer benodigd zijn. De desbetreffende bepalingen uit het Schepenbesluit 1965 worden per 1 januari 2005 ingetrokken. De gegevens betreffende de uitwatering zullen met ingang van die datum in een aanhangsel bij het certificaat van deugdelijkheid worden opgenomen: zie het tweede lid van het onderhavige artikel. Dit betekent overigens niet dat per 1 januari 2005 alle reeds afgegeven uitwateringscertificaten meteen voor een aanhangsel bij het certificaat van deugdelijkheid moeten worden ingewisseld. Zolang een voor 1 januari 2005 afgegeven certificaat van uitwatering nog geldig is, kan dit certificaat feitelijk als `aanhangsel’ bij het certificaat van deugdelijkheid dienen. Bij de afgifte van nieuwe of hernieuwde certificaten van deugdelijkheid zullen de gegevens betreffende de uitwatering echter wel in een aanhangsel worden opgenomen en zal geen nieuw of hernieuwd certificaat van uitwatering meer worden afgegeven.
Het derde lid verklaart een aantal bepalingen uit het Schepenbesluit 2004 van overeenkomstige toepassing. Artikel 24 heeft betrekking op de handhaving van de toestand van een schip na onderzoek, artikel 31 bevat een aantal bijzondere regels met betrekking tot de verlenging van certificaten en artikel 35 ziet op het herstel van vervallen certificaten.

Artikel 5
Voor zeilschepen en niet-werktuiglijk voortbewogen schepen gelden van oudsher uitzonderingen op de eisen waaraan die schepen moeten voldoen. Het eerste lid van het onderhavige artikel heeft betrekking op de eisen die uit hoofde van hoofdstuk V van het SOLAS-verdrag (veiligheid van navigatie) aan schepen worden gesteld. Voor een nadere toelichting zij verwezen naar de toelichting bij artikel 41 van de Regeling veiligheid zeeschepen, onderscheidenlijk artikel 25 van de Regeling veiligheid Nederlands-Antilliaanse en Arubaanse zeeschepen. Het tweede lid van dit artikel komt overeen met hetgeen voorheen in artikel 1 van bijlage V en artikel 2 van bijlage XIA van het Schepenbesluit 1965 was geregeld.

Artikel 6
Dit artikel fungeert als vangnetbepaling. Hoewel de in deze bekendmaking genoemde eisen voor niet-conventieschepen in beginsel niet afwijken van de eisen die onder het Schepenbesluit 1965 aan niet-conventieschepen werden gesteld, is het altijd mogelijk dat er in bijzondere gevallen toch kleine discrepanties bestaan tussen de eisen waaraan een schip op 31 december 2004 voldeed, en de eisen die na 1 januari 2005 gelden. Het onderhavige artikel regelt dat een schip in zo’n geval niet plotseling aan eisen behoeft te voldoen, waaraan het in redelijkheid niet kan voldoen. Een soortgelijke bepaling is opgenomen in artikel 72, vierde lid, van het Schepenbesluit 2004.

Artikel 7
Het tijdstip van inwerkingtreding van deze bekendmaking valt samen met het moment waarop het grootste deel van het Schepenbesluit 1965 wordt ingetrokken.

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
F.J.H. Mertens.
Naar boven