Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 300/1993 Manoeuvreerinformatie a.b.v. schepen, (zie ook wijziging middels 303)
Geldigheid:01-06-1993 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 174, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965*;
Maakt bekend:

Art. 1
1. Aan boord van ieder schip moet een loodskaart aanwezig zijn.
2. De loodskaart, die overeenkomt met het model van bijlage 1** van deze bekendmaking, moet telkenmale door de kapitein worden ingevuld en ondertekend als gebruik wordt gemaakt van een loods. De informatie op de kaart moet de huidige toestand waarin het schip zich bevindt beschrijven met betrekking tot de belading, de voortstuwing, de manoeuvreer- en andere noodzakelijke uitrusting. (De inhoud van de loodskaart is beschikbaar zonder dat er speciale manoeuvreerproeven gehouden hoeven te worden.)

Art. 2
1. Aan boord van schepen. waarvan de lengte tussen de loodlijnen 100 meter of meer bedraagt, alsmede aan boord van alle gas-, chemicaliën- en olietankers moet naast de loodskaart tevens een boek met manoeuvreergegevens aanwezig zijn. Een uittreksel hiervan, moet als brugposter aanwezig zijn.
2. De brugposter, die overeenkomt met het model van bijlage 2** van deze bekendmaking, moet permanent in het stuurhuis zijn opgehangen. Hij moet de hoofdafmetingen en uitgebreide manoeuvreereigenschappen van het schip bevatten en van dusdanige afmetingen zijn dat hij goed leesbaar is. Het manoeuvreergedrag van het schip kan, tengevolge van omgevingsomstandigheden, aangroei of het verschil in belading. afwijken van dat op de brugposter aangegeven.

Art. 3
Het manoeuvreerboekje moet aan boord aanwezig zijn en moet uitgebreide informatie bevatten over de manoeuvreereigenschappen van het schip, alsmede ander belangrijke gegevens. Het boekje moet de informatie, die ook reeds op de brugposter wordt gegeven, bevatten tezamen met de resultaten van de te houden proeven, zoals vermeld in bijlage 3** van deze bekendmaking.

Art. 4***
Deze bekendmaking is van toepassing op schepen gebouwd op of nà de datum waarop deze bekendmaking in werking treedt. Deze bekendmaking kan vrijwillig worden toegepast op alle overige schepen.

Art. 5
Deze Bekendmaking treedt in werking met ingang van de dertigste dag na publicatie in de Staatscourant.

Deze Bekendmaking zal worden geplaatst in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba.

Rotterdam, 1 juni 1993
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
J, Goslinga

Toelichting
Artikel 144a van het Schepenbesluit 1965 bevat de verplichting van de kapitein om zorg te dragen dat de nodige gegevens over manoeuvreereigenschappen op de brug beschikbaar zijn.
Reeds in 1988 heeft de Algemene Vergadering van de Internationale Maritieme Organisatie tijdens haar 15e zitting op 4 januari, Resolutie A.601(15) aanvaard houdende aanbevelingen t.a.v. het aan boord beschikbaar hebben van manoeuvreerinformatie van het schip o.a. ten behoeve van de loods bij het aan boord komen.
Het onderzoek van een aantal scheepsrampen heeft aangetoond dat voor schepen in vaarwater met een beperkte waterdiepte boven een bepaalde waarde van de voorwaartse snelheid een sterke toename van koers-instabiliteit kan optreden en daarmee in aanzienlijke mate, met name in combinatie met de hoge scheepssnelheid, de kans op een gevaarlijke situatie wordt vergroot.
De aanbevelingen en aanwijzingen betreffende het varen in water met beperkte diepte kunnen bijdragen tot het veiliger manoeuvreren met schepen.
Alhoewel Resolutie A.601(15) slechts een aanbevelend karakter heeft, is op basis van het voorafgaande besloten voor bepaalde categorieën schepen het aan boord hebben, van de in de Resolutie genoemde, manoeuvreerinformatie verplicht te stellen.
In deze Bekendmaking wordt daaraan uitvoering gegeven.

Exemplaren van de Loodskaart en de Brugposter (Wheelhouseposter) zijn verkrijgbaar bij de SDU Uitgeverij, Christoffel Plantijnstraat 2 te `s-Gravenhage.


* Laatstelijk gewijzigd bij Koninklijk Besluit van 14 januari 1992 (Sb. 35).
** Bijlagen zijn niet in de Staatscourant opgenomen maar liggen ter inzage bij de Scheepvaartinspectie te Rotterdam.
*** Zie Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 303/1993 voor de gewijzigde tekst van artikel 4.

Bijlage 1 Loodskaart / Pilotcard



Bijlage 2 Brugposter / Wheelhouse Poster


Bijlage 3 Manouvreerboekje


De volgende informatie moet in het manouvreerboekje worden opgenomen:

1 Algemene gegevens


1. Scheepsgegevens
.1 Scheepsnaam, IMO nummer, roepnaam, bouwjaar.
.2 Brutotonnage, deadweight tonnage en waterverplaatsing op zomerdiepang.
.3 Lengte over alles, lengte tussen de loodlijnen, (gemalde) breedte, (gemalde) holte, zomerdiepgang, normale ballastdiepgang, vormcoëfficiënten op zomerdiepgang en ballastdiepgang en grootste hoogte van enig constructiedeel boven de kiel in gelijklastige toestand.
.4 Voortstuwing (turbine of motor) direct omkeerbaar of verstelbare schroef, voortstuwingsvermogen.
.5 Aantal schroeven, vast of verstelbaar, draairichting van de schroeven in vooruitstand, en diepgang achter benodigd voor volledige onderdompeling van de schroef/schroeven.
.6 Aantal en type roer(en), of roerpropellers en roeroppervlak als percentage van het lateraal onderwateroppervlak (Ld) in geladen toestand en ballasttoestand.
.7 Boeg- en hekschroeven; vast of verstelbaar, aantal, vermogen en plaats.
.8 Vorm voorschip en achterschip of stevencontouren.
.9 Blinde sectoren, horizontaal en verticaal, vanaf de normale navigatiepositie in ballasttoestand en vol beladen toestand.
.10 Oppervlakte van langsscheeps- en dwarsscheepsbovenwaterprofiel in ballasttoestand en geladen toestand (eventueel inclusief deklading), alsmede de lengte waarover de huid evenwijdig loopt aan het vlak van kiel en stevens.
2. Voortstuwitlgsgegevens
.1 Manoeuvreersnelheidstabellen met bijbehorende machine-orders en spoedstand aanwijzing.
.2 Kritisch toerental.
.3 Tijdsintervallen tussen machineorder en het bereiken van het gewenste toerental zowel routinematig als in noodgevallen.
.4 Maximale tijd dat de machine op de achteruitstand kan draaien.
.5 Minimumtoerental schroefas en overeenkomende vaart (voor dieselmotoren).
.6 Maximaal aantal opeenvolgende starts [van de motor m.b.v. het aanzetluchtvat).

2 Manouvreergegevens in diep water


1. Koersveranderingsgedrag
.1 Aanvangsdraaiproef
Deze proef geeft aan de mate van koersverandering in de tijd na een éénmalige roeruitslag van 10° en van 20°.
.2 Koersvanderingsproef
Deze proef geeft aan de afgelegde weg voor het doorlopen van een koersverandering alsmede het punt waar tegenroer gegeven moet worden om de gewenste koersverandering te bereiken zonder het optreden van een doorzwaaihoek. De volgende vier proeven moeten worden gehouden;
a. met 5° roer en tegenroer, koersverandering 5°
b. met 5° roer en tegenroer, koersverandering 10°
c. met 10° roer en tegenroer, koersverandering 10°
d. met 10° roer en tegenroer, koersverandering 20°
De onder .1 en .2 genoemde proeven mogen berekend worden in plaats van deze op de proefvaart uit te voeren. Zij dienen zowel voor de geladen toestand als de ballasttoestand te worden uitgevoerd, bij normale zeesnelheid.

2. Draaicirkels
Draaicirkels moeten zowel over stuurboord als bakboord tijdens de proefvaart zijn uitgevoerd. Indien tijdens de proefvaart slechts in de ballasttoestand óf geladen toestand is gevaren mag de draaicirkel voor de toestand waarin niet wordt gevaren worden berekend. Deze draaicirkels moeten dan op een later tijdstip alsnog zijn uitgevoerd. De resultaten van de draaicirkelproef (-berekening) moeten omvatten:
.l aanvangssnelheid van het schip; bij volle kracht zeesnelheid;
.2 tijden en snelheden van het schip bij het bereiken van een koersverandering van 90°, 180°, 270°, en 360°. De positie van het schip bij het bereiken van een koersveranderingvan 90°, 180°, 270° en 360° moet tezamen met de contour van het schip in de weergave van de draaicirkel worden opgenomen. De totale `advance’ en `transfer’ moeten worden aangegeven in nautische mijlen.
De proef moet zijn uitgevoerd met maximale roeruitslag.

3. Versnellingsdraai
Bij deze proef wordt de draaicirkel zowel over stuurboord als bakboord bepaald met als begintoestand het schip stilliggend.
Bij het begin van de proef wordt de bediening van de voortstuwingswerktuigen op vol vooruit manoeuvreersnelheid gezet met maximale roeruitslag. De resultaten dienen dezelfde gegevens te omvatten als de draaicirkel onder 2.2. De proeven mogen berekend zijn voor de andere toestand dan waarin het schip zich tijdens de proefvaart bevindt.

4. Zigzag proef
Bij deze proef wordt bij volle kracht (zeesnelheid) 10° roer naar stuurboord gegeven en wanneer een koersverandering van 10° is bereikt wordt 10° roer naar bakboord gegeven. Zodra een koersverandering van 10° van de oorspronkelijke koers naar bakboord is bereikt wordt weer 10° roer naar stuurboord gegeven.
Dit patroon moet ten minste drie maal worden herhaald.
Aangetekend moet worden het tijdsverloop vanaf aanvang van de proef en de verschillende roerorders, alsmede de maximale koersafwijking welke wordt bereikt en het daarbij behorende tijdsverloop vanaf aanvang van de proef. De proef geeft een indicatie van de doorzwaaihoek van het schip bij tegenroer.
Wanneer het uitvoeren van de zig-zag proef niet mogelijk was mogen de uitkomsten door berekening worden verkregen.

5. Man over boord manoeuvre
De proef houdt in de zgn. Williamson turn en moet zowel over stuurboord als bakboord worden uitgevoerd, in zowel geladen toestand als ballasttoestand. De proef vangt aan met een roermanoeuvre met maximale roeruitslag naar één zijde bij volle kracht vooruit zeesnelheid. Zodra het schip een koersverandering van 70° heeft bereikt wordt het roer met maximale roeruitslag over de andere zijde gelegd en eindigt als het schip een koersverandering van 180° heeft doorlopen en dus op tegenkoers ligt van de oorspronkelijke koers.
Aangetekend wordt de afgelegde weg en de positie van het schip (inclusief de contour van het schip) bij het bereiken van een koersveranderingvan 90° naar de andere zijde en een koersverandering van 180°. Tevens worden het tijdsverloop vanaf aanvang proef en de vaart van het schip in deze positie aangetekend.
De proef mag worden berekend voor de toestand waarin het schip zich tijdens de proefvaart niet bevond.

6. Invloed van boegschroeven
In een diagram moet zijn aangegeven de koersverandering tot 90° afgezet tegen de tijd veroorzaakt door de werking van de boegschroeven, zowel voor stilliggend schip als bij twee lage voorwaartse snelheden.
De proef moet zowel in de geladen- als ballasttoestand zijn uitgevoerd. De gegevens mogen zowel door middel van een proef als door middel van een berekening zijn verkregen.

3 Stopwegen en snelheidscontroleproeven


1. Stopwegproeven
Stopwegen moeten zijn bepaald in zowel geladen toestand als ballasttoestand tijdens de proefvaart. Indien tijdens de proefvaart slechts in of de geladen toestand of de ballasttoestand is gevaren mogen de gegevens voor de toestand waarin niet gevaren is worden berekend.
Deze proef moet dan op een later tijdstip alsnog zijn uitgevoerd.
Ten minste dienen de stopwegen vanaf vol vooruit zeesnelheid naar vol achteruit als vanaf vol vooruit manoeuvreersnelheid naar vol achteruit te zijn bepaald. De proef eindigt als het schip geen vaart meer loopt door het water.
De volgende gegevens dienen in het stopwegdiagram te zijn opgenomen:
a. de gevolgde baan van het schip;
b. de snelheid per tijdsinterval (1 minuut):
c. de totale uitloop in nautische mijlen:
d. de uitloop rechtvooruit vanaf de startpositie in mijlen en
e. het dwarsverzet vanaf de startpositie in mijlen.

2. Stopmogelijkheden
Berekend en in een Oostervelddiagram moeten zijn weergegeven de stopweg in nautische mijlen, snelheidafname in knopen, en benodigde tijd tussen de volgende machine-orders in ballasttoestand en in geladen toestand.
a. van vol vooruit zeesnelheid naar vol achteruit:
b. van vol vooruit manoeuvreersnelheid naar vol achteruit;
c. van half vooruit manoeuvreersnelheid naar vol achteruit;
d. van langzaam vooruit manoeuvreersnelheid naar vol achteruit:
e. van vol vooruit zeesnelheid naar stop machines;
f. van vol vooruit manoeuvreersnelheid naar stop machines;
g. van half vooruit manoeuvreersnelheid naar stop machines en
h. van langzaam vooruit manoeuvreersnelheid naar stop machines.

3. Vertragingsmogelijkheden
Berekend en in een Oostervelddiagram of een gelijkwaardige presentatievorm moeten zijn weergegeven de afgelegde weg in mijlen, snelheidafname en benodigde tijd tussen de volgende machineorders in ballasttoestand en in geladen toestand:
a. van zeesnelheid naar vol vooruit manoeuvreersnelheid;
b. van vol vooruit naar half vooruit;
c. van half vooruit naar langzaam vooruit en
d. van langzaam vooruit naar zeer langzaam vooruit.

4. Versnellingsproef
Op de proefvaart moet zijn bepaald de afgelegde weg die het schip doorloopt om vanaf stilliggend schip de zeesnelheid te bereiken na de order vol vooruit zeesnelheid.
Aangegeven moeten zijn de snelheden in knopen afgezet tegen de tijd, alsmede de overeenkomstige afgelegde weg.

4 Manouvreergegevens in ondiep water


1. Draaicirkels op ondiep water (waterdiepte/diepgang verhouding 1.2) kunnen worden bepaald als het proefvaartgebied dit toelaat. De informatie die dan gepresenteerd moet worden is gelijk aan die bij de draaicirkels gemaakt op diep water.
2. `Squat’ kan zijn berekend voor zowel de geladen toestand als de ballasttoestand bij verschillende snelheden.
De aanbevolen berekeningsmethode is die volgens Tuck of een daarvan afgeleide methode.
3. Aanbevolen maximum waarde van de scheepssnelheid als functie van de waterdiepte (65 percent van de kritische golfsnelheid) ter voorkoming van sterke toename van de koersonstabiliteit.

5 Windinvloeden


1. Windkrachten en windmomenten.
Berekend moeten zijn de windmomenten voor verschillende windsnelheden en verschillende relatieve windrichtingen voor zowel de ballasttoestand als de geladen toestand.
2. Aan de hand van de windmomentenberekening kan bepaald zijn wat de invloed is van wind op het op koers kunnen houden van het schip.
3. Indien mogelijk moet berekend zijn de drift die het schip onder invloed van wind ondervindt als het schip drijft zonder voortstuwingsvermogen.

6 Manoeuvreereigenschappen bij lage snelheid


1. Vermeld moet zijn het minimum toerental van het voortstuwingswerktuig of de schroef en de bijbehorende snelheid.
2. Berekend of proefondervindelijk vastgesteld moet zijn de minimumsnelheid waarbij het schip nog zodanig op het roer reageert dat koers kan worden gehouden.

7


Voor schepen met meerdere schroeven moet een overzicht aanwezig zijn van de resultaten van beproevingen die werden gehouden omvast te stellen welke manoeuvreer- en stuureigenschappen het schip heeft bij uitvallen van één of meer schroeven.

8


Bij de resultaten van alle in deze Bekendmaking genoemde proeven dient de gesteldheid van wind, zee en stroom tijdens de proef, vermeld te worden.

Noot: Voor een nadere uitwerking van de presentatiemethoden, mogelijk voor de onderscheidenlijke proeven, wordt verwezen naar de als toelichting bij deze bijlage gevoegde: Voorbeelden van uitgewerkte proeven/berekeningen.

Toelichting bij bijlage 3 Voorbeelden van uitgewerkte proeven/berekeningen en de wijze van presentatie.

2.1.1 Aanvangsdraaiproef


2.1.2 Koersveranderingsproef


2.2 / 2.3 Draaicirkelproef en versnellingsdraai


2.4 Zigzagproef


2.5 ''Man over boord''-manouvre


2.5A Tijdpad ''Man over boord''-manouvre


2.6 Invloed van boegschroeven


3.1 Stopwegproef


3.2 Stopmogelijkheden (Oosterveld diagram)


4.3 Aanbevolen maximum waarde van de scheepssnelheid in ondiep water


Naar boven