Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 269/1990 Voorschriften voor patrijspoorten, lichtranden en ramen
Geldigheid:24-01-1998 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 269/1990 (Voorschriften voor patrijspoorten, lichtranden en ramen)

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 42, tweede lid, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:

Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 269/1990 komt te luiden:

Artikel 1
Patrijspoorten, lichtranden en ramen aan boord van schepen moeten voldoen aan het bepaalde in de bij deze bekendmaking behorende bijlage.

Artikel 2
Indien het schip is gebouwd volgens de regels van een erkend klassebureau, mogen met betrekking tot het plaatsen en de constructie van ramen en patrijspoorten de betreffende voorschriften van dat klassebureau worden toegepast.

Artikel 3
Met de in deze bekendmaking vastgestelde technische normen of technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel door een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze bekendmaking zal met de bijlage en de toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Het Hoofd van Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.

1. Algemeen


1.1 Omschrijvingen
Voor toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder:
1. lengte (L): de lengte van het schip volgens het eerste lid van artikel 2 van Bijlage I van het Schepenbesluit;
2. scheepsbreedte of breedte (B): de breedte van het schip volgens het vierde lid van artikel 2 van Bijlage I van het Schepenbesluit;
3. holte (H): de holte van het schip volgens het vijfde lid van artikel 2 van Bijlage I van het Schepenbesluit;
4. patrijspoort: een cirkelvormig venster in metalen rand met een daarop scharnierend bevestigde passende metalen rand met glasschijf, al of niet voorzien van een blind;
5. lichtrand: een vast aangebrachte metalen cirkelvormige rand met een daarin passende glasschijf, al of niet voorzien van een blind;
6. raam: een vast aangebrachte metalen, niet-cirkelvormige rand met een daarin passende glasschijf of een nietcirkelvormig venster in metalen rand met een daarop scharnierend of schuivend bevestigde passende metalen rand met glasschijf, dan wel een enkele schuivende glasschijf;
7. scharnierend: een draaiende verbinding die zonder het wegnemen van een pen niet losgenomen kan worden;
8. haakscharnier: een scharnier, dat in doorsnede de vorm van een open haak heeft, waardoor een draaiende verbinding ontstaat die met een handgreep gemakkelijk kan worden losgenomen;
9. glas: gehard veiligheidsglas;
10. gehard veiligheidsglas: glas dat voldoet aan de specificaties in de normen NEN-ISO 1095 en 3254;
11. vrijboorddek: het dek volgens het negende lid van artikel 2 van Bijlage I van het Schepenbesluit;
12. bovenbouw: een overdekte constructie op het vrijboorddek van een schip die zich van boord tot boord uitstrekt of waarvan de afstand van de zijbeplating tot elk boord niet groter is dan 4 percent van de breedte van het schip;
13. dekhuis: een aan weer en wind blootgestelde constructie op het vrijboorddek of op de bovenbouw van een schip, waarvan de afstand van de zijbeplating tot elk boord groter is dan 4 percent van de breedte van het schip;
14. frontschot: het aan weer en wind blootgestelde schot aan de voorzijde van een bovenbouw of dekhuis;
15. achterschot: het aan weer en wind blootgestelde schot aan de achterzijde van een bovenbouw of dekhuis;
16. blootgestelde wand: een wand van een bovenbouw of een dekhuis wanneer deze niet of onvoldoende wordt beschermd door een overstekend dek in combinatie met een verschansing, door een ander dekhuis of andere bovenbouw, door dekwerktuigen en dergelijke;
17. hoogte y: de afstand van het laagste punt van de dagopening tot de waterlijn behorende bij het zomermerk. Indien aan het schip een houtvaart- of baggermerk is toegekend, moet de hoogte y worden gemeten tot aan de waterlijn behorende bij de zomeruitwatering van dit houtvaartrespectievelijk baggermerk;
18. ontwerpdruk: de verwachte druk p in kPa op een patrijspoort of raam, berekend volgens 4.1.

1.2 Toepassing
Onverminderd het bepaalde in deze bijlage moet worden voldaan aan de navolgende artikelen uit de betreffende Bijlagen bij het Schepenbesluit 1965:
- artikel 23 van Bijlage I, Vaststelling van de uitwatering, geldend voor alle typen schepen;
- artikel 17, 18 en 20 van Bijlage II, Constructie-waterdichte indeling en stabiliteit, inrichting van de machinekamer en elektrische installaties, uitsluitend geldend voor passagiersschepen;
- artikel 33, 44 en 56 van Bijlage IV, Bescherming tegen, opsporing en bestrijding van brand aan boord van schepen, geen vissersvaartuig zijnde.
Onder patrijspoorten wordt in deze bijlage mede verstaan lichtranden. Het bepaalde voor patrijspoorten is in gelijke mate van toepassing voor lichtranden, tenzij uitdrukkelijk anders bepaald.

1.3 Positie
De positie van patrijspoorten en ramen op het schip wordt bepaald door:
1. de hoogte y en de ligging ten opzichte van de achterloodlijn; en
2. de aard en de ligging van de constructie waarin de patrijspoort of het raam is aangebracht, namelijk in;
- de scheepshuid onder het vrijboorddek;
- front-, zij-,of achterschotten van bovenbouwen of dekhuizen.

2. Patrijspoorten


2.1 Constructie en materialen
De constructie van patrijspoorten, alsmede de toegepaste materialen moeten ten minste voldoen aan het gestelde in de NEN-ISO normen 1095, 1751 en 3902.
Het toegepaste glas moet met goed gevolg te zijn beproefd volgens de in de NEN-ISO norm 614.
De glasdikte van patrijspoorten moet, bij de verschillende te onderscheiden typen en afmetingen, worden bepaald uit tabel 2.2.1, zoals aangegeven in 2.2.
Het toe te passen type patrijspoort wordt bepaald door uit tabel 2.2.1 een patrijspoort te kiezen met een maximaal toelaatbare druk, welke gelijk is aan of hoger is dan de volgens 4. berekende ontwerpdruk.
Bij toepassing van mat glas moet de glasdikte worden bepaald uit tabel 2.2.2. De matte zijde van het glas moet zich aan de binnenzijde van de scheepsconstructie bevinden.

2.2 Beperkingen aan de positie
1. Een patrijspoort mag slechts in een bepaalde positie worden aangebracht indien de volgens 4. berekende ontwerpdruk geringer is dan of gelijk is aan de in tabel 2.2.1 gegeven maximaal toelaatbare druk bij de betreffende afmetingen en het type van de patrijspoort;
2. Op schepen, geen passagiersschepen zijnde, welke aan eisen met betrekking tot de lekstabiliteit moeten voldoen, moeten patrijspoorten worden vervangen door lichtranden indien het laagste punt van de dagopening gelegen is onder de waterlijn behorende bij de eindtoestand na lek worden en het schip via een eventueel openstaande patrijspoort verder vervuld zou kunnen raken.
3. Patrijspoorten in de scheepshuid onder het vrijboorddek en in de eerste laag van bovenbouwen en van dekhuizen boven het vrijboorddek moeten van type A of B zijn.
De keuze tussen beide typen moet gemaakt worden zoals aangegeven onder 2.1.



2.3 Blinden
1. Patrijspoorten in de scheepshuid onder het vrijboorddek en in de eerste laag van bovenbouwen en van dekhuizen boven het vrijboorddek moeten zijn uitgevoerd met vast aangebrachte scharnierende blinden.
2. Patrijspoorten in de tweede laag van bovenbouwen en van dekhuizen boven het vrijboorddek moeten ten minste zijn uitgevoerd met blinden op haakscharnieren.
3. Voor de volgende patrijspoorten kunnen de ingevolge 2.3.1 en 2.3.2 voorgeschreven blinden worden weggelaten:
a. patrijspoorten van het type B of C in de zijwanden en achterschotten van dekhuizen in de eerste laag boven het vrijboorddek, mits deze patrijspoorten zijn gelegen op een afstand van meer dan een 1/4L vanuit de voorloodlijn; en
b. patrijspoorten in de tweede laag van bovenbouwen en dekhuizen boven het vrijboorddek, met uitzondering van patrijspoorten welke zijn aangebracht op passagiersschepen in de eerste laag van bovenbouwen en dekhuizen boven het schottendek. In de gevallen genoemd onder a en b moet een patrijspoort van type B respektievelijk van type C worden vervangen door een patrijspoort van type A respektievelijk van type B.

3. Ramen


3.1 Constructie en materialen
De constructie van ramen alsmede de toegepaste materialen moeten met uitzondering van de toe te passen glasdikten, ten minste voldoen aan het gestelde in de NEN-ISO normen 3254, 3902 en 3903.
Het toegepaste glas moet met goed gevolg zijn beproefd volgens de in de NEN-ISO norm 614 gegeven beproevingsmethode.

Type volgens de NEN-ISO norm 3903
Voor een raam moet het toe te passen type worden vastgesteld en wel als volgt:
1. type E, zwaar, indien de berekende ontwerpdruk van het raam in de beschouwde positie groter is dan 25 kPa;
2. type F, licht, indien de berekende ontwerpdruk van het raam in de beschouwde positie kleiner of gelijk aan 25 kPa is.
Bepaling glasdikte
De glasdikte van een raam moet worden bepaald met behulp van de volgende formule:

t = 0.005 h √(p • ß), waarin

t = minimale glasdikte in mm;
h = de kleinste waarde van de breedte of hoogte van het raam in mm;
p = de ontwerpdruk in kPa met dien verstande dat bij toepassing van een raam:
1. voor deze druk minimaal 25 kPa moet worden genomen; of
2. voor deze druk minimaal 17,5 kPa moet worden genomen, indien het beschouwde r aam in een derde of hoger gelegen laag van een dekhuis wordt aangebracht; ß = een, van de hoogte en breedte van het raam afhankelijke, factor volgens tabel 3.1.1.

Bij toepassing van mat glas moet de dikte worden vergroot en wel zodanig dat de maximaal toelaatbare druk voor dat soort glas, op te geven door de fabrikant, groter dan of gelijk is aan de berekende druk.

Toepassing getint glas
In stuurhuizen is de toepassing van getint glas vast aangebracht in ramen niet toegestaan.
Toepassing dubbel glas
Bij de toepassing van ramen met dubbel glas, waarbij de glasschijven al dan niet worden gescheiden door een spouw, moet glasdikte van de buitenste glasschijf worden bepaald zoals hierboven is aangegeven.

3.2 Beperkingen aan de positie
1. Ramen mogen niet worden aangebracht onder het vrijboorddek of bij passagiersschepen onder het schottendek en in de eerste laag boven het vrijboorddek van bovenbouwen en dekhuizen. Indien echter de eerste laag van een dekhuis is gelegen op een afstand van meer dan 1/4L vanuit de voorloodlijn en in een niet te zeer blootgestelde positie, kan daarin het aanbrengen van ramen worden toegestaan.
2. Ramen mogen slechts op een in beschouwing genomen positie worden aangebracht, indien de volgens 4. berekende ontwerpdruk kleiner is dan of gelijk is aan:
i. 60 kPa voor ramen van het zware type E;
ii. 25 kPa voor ramen van het lichte type F.

3.3 Blinden
1. Ramen in de eerste laag van dekhuizen boven het vrijboorddek moeten zijn uitgevoerd met vast aangebrachte scharnierende blinden.
2. Ramen in ruimten in de tweede laag van bovenbouwen en dekhuizen boven het vrijboorddek moeten zijn uitgevoerd met vast aangebrachte scharnierende blinden.
3. Met uitzondering van ramen welke op een passagiersschip zijn aangebracht in de eerste laag van bovenbouwen en dekhuizen boven het schottendek kunnen voor de volgende ramen de ingevolge 3.3.1 en 3.3.2 voorgeschreven blinden worden weggelaten:
a. ramen van het type E in zijwanden en achterschotten van dekhuizen in de eerste laag boven het vrijboorddek, mits deze ramen zijn gelegen op een afstand van meer dan 1.4L vanuit de voorloodlijn;
b. ramen van het type E in de tweede laag boven het vrijboorddek van bovenbouwen en dekhuizen; en
c. ramen van het type F.
In de gevallen genoemd onder a, b en c moet een raamconstructie van het lichte type F worden vervangen door een raamconstructie van het zware type E en de glasdikte met 50 percent worden vergroot.
4. Het toegepaste materiaal moet ten minste gelijkwaardig zijn aan dat van blinden voor patrijspoorten volgens NEN-ISO norm 1751. Blinden mogen, mits goed toegankelijk, zowel aan de buitenzijde als aan de binnenzijde van het dekhuis worden aangebracht.

4. Berekeningsmethode*



* Met toestemming van het Nederlands Normalisatie Instituut overgenomen uit NEN-ISO 5779 (1987)


4.1 Ontwerpdruk
De ontwerpdruk p, in kPa, wordt gegeven door de volgende formule:

p = 10ac (bf - y), waarin:

a: de hoogtefactor volgens 4.2;
c: de breedtefactor volgens 4.5;
b: de factor voor de verdeling over de scheepslengte volgens 4.3;
f: de waarschijnlijkheidsfactor volgens 4.4;
y: de hoogte, zoals omschreven in 1.1.17 van deze bijlage, in m.

4.2 Bepaling van de hoogtefactor a
De hoogtefactor moet worden bepaald volgens de betreffende formule uit tabel 4.2, waarbij geldt:
L1 = de lengte L, zoals omschreven in 1.1.4 van deze bijlage, in m, doch niet groter dan 300 m; x = de afstand tussen de beschouwde patrijspoort of het raam en de achterloodlijn in m.
Bij het vaststellen van x voor patrijspoorten of ramen in de zijden van de bovenbouw of dekhuis mogen deze zijwanden worden verdeeld in stroken van ongeveer gelijke breedte van maximaal 15 percent van L. In dat geval is x de afstand tussen de achterloodlijn en het midden van de beschouwde strook.


4.3 Bepaling van factor b betreffende de verdeling van de patrijspoorten of ramen over de scheepslengte


De in de formules in deze tabel gebruikte blokcoefficient Cb moet als volgt worden bepaald:

Cb = Volume naar de mal bij diepgang d / L • B • d , waarin
het gemalde volume wordt uitgedrukt in m3 en L, B, d in m en waarbij d de diepgang naar de mal is.
Voor vrachtschepen moet d worden genomen als de diepgang behorend bij het toegekende zomermerk of als de diepgang behorend tot het houtvaartzomermerk, indien een dergelijk merk is toegekend.
Voor baggermaterieel met verminderd vrijboord, moet d worden genomen als de diepgang naar de mal behorend bij het toegekende baggermerk. Voor passagiersschepen moet d worden genomen als de diepgang behorende bij de hoogste, toegekende indelings-lastlijn.
De te gebruiken waarde voor Cb mag niet kleiner dan 0,60 en niet groter dan 0,80 worden genomen. Bij het bepalen van ontwerpdrukken voor patrijspoorten en ramen in achterschotten of -wanden, die voor 1/2L gelegen zijn, behoeft Cb niet kleiner dan 0,80 te worden genomen.
Voor x zie omschrijving onder 4.2

4.4 Bepaling van de waarschijnlijkheidsfactor f
De waarschijnlijkheidsfactor moet worden bepaald met de formules, zoals aangegeven in tabel 4.4.a of met de tabel 4.4.b. Bij gebruik van tabel 4.4.b moet lineair worden geïnterpoleerd om bij tussenliggende waarden voor L de waarschijnlijkheidsfactor te bepalen.


4.5 Bepaling van de breedtefactor c
De breedtefactor c moet met behulp van de volgende formule worden bepaald:

c = 0,3 + 0,7 b’/ B’ , waarin

b’ :de breedte in m van het dekhuis ter plaatse van de beschouwde patrijspoort of het beschouwde raam;
B’ :de uiterste breedte van het schip op het aan weer en wind blootgestelde dek t.p.v. de beschouwde patrijspoort of het beschouwde raam in m.
Voor b’/B’ moet bij de toepassing van de formule ten minste 0,25 worden genomen.


Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 269/1990 (Stcrt. 221). Het ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L 109)1. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschap genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389). De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de huidige bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 2 is een bepaling opgenomen die uitvoering geeft aan artikel 14 van Richtlijn nr. 94/57/EG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 22 november 1994 inzake gemeenschappelijke voorschriften en normen voor met de inspectie en controle van schepen belaste organisaties en voor de desbetreffende werkzaamheden van maritieme instanties (PbEG L 319).
Dit artikel verplicht iedere lid-staat van de Europese Unie er op toe te zien dat schepen varend onder zijn vlag worden gebouwd en onderhouden overeenkomstig de voorschriften van een erkende organisatie betreffende de romp, de machines, de elektrische installaties en de bedieningsapparatuur. In artikel 3 is een bepaling opgenomen betreffende de wederzijdse erkenning van technische normen en technische eisen.
De ontwerp-bekendmaking is op 14 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 97/0571/NL) ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. De ontwerpbekendmaking is op 30 september 1997 tevens gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (notificatienr. G/TBT/Notif. 97.559) ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen Overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van die notificatie is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197.
Deze notificaties zijn noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als bedoeld in voornoemde overeenkomst. Als technisch voorschrift kan worden aangewezen artikel 1.
Dit artikel, dat zonder onderscheid van toepassing is op Nederlandse en ingevoerde patrijspoorten, lichtranden en ramen, is uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid en de gezondheid en het leven van personen noodzakelijk. Ook is het evenredig aan de met dit artikel beoogde doelen. Voor zover deze bekendmaking kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovengenoemde belangen.
In het kader van de notificatie ingevolge de richtlijn is in artikel 3 de bovengenoemde bepaling betreffende wederzijdse erkenning opgenomen met het oog op de geharmoniseerde toepassing van technische voorschriften.
De WTO-notificatieprocedure heeft niet geleid tot wijziging van de ontwerp-bekendmaking.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.


1Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100). Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.
Naar boven