Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 141/1978 Oliekachels en -fornuizen in machinekamers, speciale ruimten en kombuizen
Geldigheid:01-06-1978 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat in de Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 33/1965 van 3 september 1965 richtlijnen worden gegeven betreffende de constructie van oliekachels en -fornuizen en de opstelling daarvan aan boord van schepen:
dat het gewenst is deze richtlijnen aan te passen aan de gewijzigde voorschriften ten aanzien van de te bezigen brandstofen aan de gewijzigde voorschriften ten aanzien van de verwarming in de accommodatie, zoals aangegeven in Hoofdstuk VlI van het Schepelingenbesluit:
dat deze aanpassing van zodanige aard is dat het aanbeveling verdient een nieuwe bekendmaking uit te geven;
Gelet op:
het bepaalde in het eerste lid van artikel 1 (omschrijving vlampunt) van het Schepenbesluit 1965 en op het bepaalde in het eerste en vijfde lid van artikel 57 van genoemd besluit:
Maakt bekend:

dat bij constructie van oliekachels en -fornuizen en bij de opstelling daarvan aan boord van schepen de volgende voorschriften dienen te worden in acht genomen:

1. Kook- en verwarmingskachels met vergassing

a. Algemeen

1. De volgende voorschriften hebben uitsluitend betrekking op oliegestookte kook- en verwarmingskachels waarin de olie wordt vergast in een verhitte verbrandingspot. die op een zodanige temperatuur wordt gebracht dat de vergaste olie daarin blijft doorbranden.
2. De toevoer van de verbrandingslucht mag zowel natuurlijk als geforceerd zijn door middel van één of meer ventilatoren.
3. De luchttoevoer naar de ruimte waarin een oliegestookte kook- of verwarmingskachel is opgesteld, moet steeds verzekerd zijn.
4. Oliegestookte verwarmingskachels mogen niet in verblijven worden geplaatst.
5. Als brandstofvoor de onderwerpelijke kachels mag uitsluitend olie worden gebruikt waarvan het vlampunt niet lager is dan 60 graden Celsius; ook voor het ontsteken mag van geen andere brandstofgebruik worden gemaakt.

b. Kookkachels
6. Kookkachels (oliefornuizen) mogen slechts worden opgesteld in een kombuis, omgeven door stalen wanden en dekken; de vloer van de kombuis mag uitsluitend worden bedekt met een oliedichte bedekking van onbrandbaar materiaal. De plaatsing moet zodanig geschieden, dat oververhitting van dekken en wanden niet mogelijk is. Plaatsing in een lekbak is niet toegestaan.
7. De brandstofdagtank van een oliefornuis moet buiten de kombuis zijn opgesteld en gemakkelijk zonder morsen kunnen worden gevuld. Geschiedt het vullen door middel van een pomp, dan moet de dagtank zijn voorzien van een overstroomleiding die de brandstof naar de voorraadtank terugleidt; in deze leiding moet nabij de pomp een kijkglas zijn aangebracht. De diameter van de overstroomleiding moet 1/4 duim groter zijn dan die van de toevoerleiding. Voorts moet de dagtank zijn voorzien van een peilinrichting, een afsluiter aan de tank in de leiding naar het fornuis die buiten de kombuis kan worden bediend, een ontluchtingspijp naar de buitenlucht en een zelfsluitende wateraftap.
8. Voor de brandstofleidingen mag uitsluitend naadloos getrokken stalen of koperen pijp worden gebezigd.
9. In elke brandstoftoevoerleiding naar een branderpot van een fornuis met natuurlijke trek moeten nabij het fornuis zijn aangebracht:
a. een afsluiter,
b. een vlotterinrichting die voorkomt dat het olieniveau in de branderpot een hoogte bereikt waarbij de pot overloopt of de olie bij bewegend schip uit de pot wordt geslingerd.
10. De in het vorige voorschrift genoemde vlotterinrichting (z.g. carburateur) moet aan de volgende eisen voldoen:
a. zowel het huis als het binnenwerk moeten zijn vervaardig van corrosiebestendig materiaal,
b. de goede werking moet zijn gewaarborgd ook bij stampend en slingerend schip en bij constante slagzij tot 20°. Vóór de montage aan boord moet zulks door de fabrikant of leverancier ten genoegen van de Scheepvaartinspectie zijn aangetoond,
c. zij moet voorzien zijn van een gemakkelijk te bedienen regelmechanisme, waarmede de toevoer van olie naar de branderpot kan worden geregeld. Deze toevoer moet zodanig zijn dat nimmer meer olie kan worden toegevoerd dan volgens de fabrikant van het fornuis per tijdseenheid maximaal in de branderpot mag worden verbrand. De regelaar moet voorzien zijn van een duidelijke standaanwijzing.
d. de vlotterkamer moet zijn voorzien van een overvloei, zodat bij defect geraken van de vlotterbeweging of lekkage van de vlotternaald het teveel aan olie niet in de branderpot terecht kan komen (en het olieniveau daarin dus niet boven het toelaatbare kan stijgen), doch wordt afgevoerd naar een lekolie tank, tenzij voorzien wordt in een automatische sluiting van de olietoevoer.
11. Het aanbrengen van een vlotterinrichting als omschreven in voorschrift 10 is niet nodig bij fornuizen waarbij de luchttoevoer geforceerd is door middel van een ventilator; echter moet dan in de toevoerleiding naar elke branderpot behalve een afsluiter ook een z.g. magneetafsluiter zijn aangebracht,
12. Een magneetafsluiter moet de brandstoftoevoer automatisch afsluiten indien de stroomvoorziening van de ventilator uitvalt. De magneetafsluiter mag zich, nadat deze de olietoevoer heeft afgesloten, bij herstel van de stroomvoorziening niet automatisch weer openen.
13. Bij toepassing van een magneetafsluiter instede van een carburateur moet de branderpot zijn voorzien van een overvloei-inrichting door welke een teveel aan olie wordt afgevoerd naar een lekolietank: in deze lekolieleiding moet als `olieslot’ een S-bocht zijn aangebracht.
14. Lekolietanks moeten buiten de kombuis worden geplaatst; waar zulks op overwegende bezwaren stuit, mag deze in de kombuis worden aangebracht.
15. In lekolieleidingen mag zich geen kraan of afsluiter bevinden,
16. Een lekolietank moet gesloten zijn uitgevoerd: de lekolieleiding moet door middel van een gemakkelijk los te nemen wartelverbinding op de tank zijn aangesloten; de tank moet voorts zijn voorzien van een luchtpijpje en duidelijke aanwijzing van de stand van het olieniveau en moet gemakkelijk zijn te ledigen. De luchtpijp mag nimmer een punt bereiken dat hoger ligt dan de branderpot.
17. In de schoorsteen van het fornuis mag geen demper zijn aangebracht; rookafvoerleidingen moeten waar nodig in de kombuis en binnen accommodatieruimten afdoende zijn geïsoleerd.
18. Na installatie van een oliefornuis moet het in tegenwoordigheid en ten genoegen van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie op goede verbranding en algehele goede werking worden beproefd.
19. Nabij een oliegestookt fornuis moet een goedgekeurde draagbare extincteur, geschikt voor het blussen van oliebranden, zijn opgehangen,
20. Bij elk oliegestookt fornuis moet op duidelijke en duurzame wijze een bedieningsvoorschrift zijn aangebracht.

c. Oliekachels voor centrale verwarming
21. Oliekachels voor centrale verwarming mogen uitsluitend óf bovendeks worden geplaatst óf in een afdeling behorend tot de voortstuwingsruimten. Zij moeten tijdens het te werk staan steeds gemakkelijk gecontroleerd kunnen worden.
22. Indien zij niet in de voortstuwingsruimte doch bovendeks zijn opgesteld, moeten zij worden geplaatst in een door stalen wanden en dekken omgeven ruimte, slechts toegankelijk door middel van een stalen deur via het open dek: oververhitting van de wanden mag niet mogelijk zijn.
23. De kachel moet zijn geplaatst in een oliedichte lekbak met randen van ten minste 200 mm hoogte; de zich in de lekbak verzameld hebbende olie moet daaruit gemakkelijk kunnen worden verwijderd en opgevangen.
24. Lek- en overvloei-olie van vlotterinrichtingen en branderpotten mag worden afgevoerd in de onder 23 genoemde bak; in de lekolieleiding van branderpotten moet zich als `olieslot’ een S-bocht bevinden: kranen of afsluiters mogen niet in lekolieleidingen zijn aangebracht.
25. Dagtanks van kachels die niet in de voortstuwingsruimte zijn opgesteld, moeten buiten de ruimte waarin zich de kachel bevindt, zijn aangebracht: dagtanks moeten voorts zijn ingericht als aangegeven in voorschrift 7, waarin voor `kombuis’ moet worden gelezen: `ruimte waarin de kachel zich bevindt.’
26. Overigens zijn de voorschriften 8, 9, 10, 11, 12, 13 (hier instede van `lektank’ te lezen: `lekbak’) 17, 18, 19 en 20 van overeenkomstige toepassing.

II. Kook- en verwarmingskachels waarin de brandstof onder druk wordt verstoven

a. Algemeen

1. Voor de inrichting en opstelling van kook- en verwarmingskachels waarin de brandstof onder druk wordt verstoven, moet voor ieder type kachel afzonderlijk de goedkeuring van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie worden gevraagd. Ten minste moet worden voldaan aan de hierna volgende punten.
2. De toevoer van de verbrandingslucht dient te geschieden door middel van één of meer ventilatoren.
3. De luchttoevoer naar de ruimte waarin een oliegestookte kook- of verwarmingskachel is opgesteld, moet steeds verzekerd zijn.
4. Als brandstofvoor de onderwerpelijke kachels mag uitsluitend olie worden gebruikt waarvan het vlampunt niet lager is dan 60°C; ook voor de ontsteker mag van geen andere brandstof gebruik worden gemaakt.
5. De vuurhaard moet goed kunnen worden geventileerd voordat de brander wordt ontstoken. Indien de brander automatisch wordt ontstoken, dient automatisch te worden geventileerd alvorens de brandstoftoevoer (weer) wordt geopend.
6. Een inrichting moet aanwezig zijn die automatisch de brandstoftoevoer afsluit, wanneer de toevoer van de benodigde verbrandingslucht niet meer plaats vindt, dan wel het uitvallen van enig ander orgaan gevaar met zich meebrengt voor brand of ontploffing. Deze inrichting mag slechts door een handeling van buitenaf de brandstoftoevoer weer vrijgeven.
7. De ventilator voor de toevoer van de verbrandingslucht moet van het open dek af kunnen worden gestopt.

b. Kookkachels
8. Kookkachels (oliefornuizen) mogen slechts worden opgesteld in een kombuis, omgeven door stalen wanden en dekken; de vloer van de kombuis mag uitsluitend worden bedekt met een oliedichte bedekking van onbrandbaar materiaal. De plaatsing moet zodanig geschieden, dat oververhitting van dekken en wanden niet mogelijk is. Plaatsing in een lekbak is niet toegestaan.
9. De brandstofdagtank van een oliefornuis moet buiten de kombuis zijn opgesteld en gemalckelijk zonder morsen kunnen worden gevuld. Geschiedt het vullen door middel van een pomp, dan moet de dagtank zijn voorzien van een overstroomleiding die de brandstof naar de voorraadtank terugleidt; in deze leiding moet nabij de pomp een kijkglas zijn aangebracht. De diameter van de overstroomleiding moet 1/4 duim groter zijn dan die van de toevoerleiding. Voorts moet de dagtank zijn voorzien van een peilinrichting, een afsluiter aan de tank in de leiding naar het fornuis die buiten de kombuis kan worden bediend, een ontluchtingspijp naar de buitenlucht en een zelfsluitende wateraftap.
10. Het door elektriciteit gevoede gedeelte van de oliestookinstallatie moet door middel van een schakelaar bij de uitgang van de kombuis buiten werking kunnen worden gesteld.
11. Voor de brandstofleidingen mag uitsluitend naadloos getrokken stalen of koperen pijp worden gebezigd.
12. De vuurhaard moet zijn voorzien van een overvloei-inrichting door welke een teveel aan olie wordt afgevoerd naar een lekolietank: in deze lekolieleiding moet als `olieslot’ een S-bocht zijn aangebracht,
13. Lekolietanks moeten buiten de kombuis worden geplaatst; waar zulks op overwegende bezwaren stuit mag deze in de kombuis worden aangebracht.
14. In lekolieleidingen mag zich geen kraan of afsluiter bevinden.
15. Een lekolietank moet gesloten zijn uitgevoerd; de lekolieleiding moet door middel van een gemakkelijk los te nemen wartelverbinding op de tank zijn aangesloten; de tank moet voorts zijn voorzien van een luchtpijpje en duidelijke aanwijzing van de stand van het olieniveau en moet gemakkelijk zijn te ledigen. De luchtpijp mag nimmer een punt bereiken dat hoger ligt dan de branderpot
16. In de schoorsteen van het fornuis mag geen demper zijn aangebracht; rookafvoerleidingen moeten waar nodig in de kombuis en binnen accommodatieruimten afdoende zijn geïsoleerd.
17. Na installatie van een oliefornuis moet het in tegenwoordigheid en ten genoegen van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie op goede verbranding en algehele goede werking worden beproefd.
18. Nabij een oliegestookt fornuis moet een goedgekeurde draagbare extincteur, geschikt voor het blussen van oliebranden, zijn opgehangen.
19. Bij elk oliegestookt fornuis moet op duidelijke en duurzame wijze en bedieningsvoorschrift zijn aangebracht.

c. Oliekachels voor centrale verwarming
20. Oliekachels voor centrale verwarming mogen uitsluitend óf bovendeks worden geplaatst óf in een afdeling behorend tot de voortstuwingsruimten. Zij moeten tijdens het te werk staan steeds gemakkelijk gecontroleerd kunnen worden.
21. Indien zijn niet in de voortstuwingsruimte doch bovendeks zijn opgesteld, moeten zij worden geplaatst in een door stalen wanden en dekken omgeven ruimte, slechts toegankelijk door middel van een stalen deur via het open dek; oververhitting van de wanden mag niet mogelijk zijn.
22. De kachel moet zijn geplaatst in een oliedichte lekbak met randen van ten minste 200 mm hoogte; de zich in de lekbak verzameld hebbende olie moet daaruit gemakkelijk kunnen worden verwijderd en opgevangen.
23. Lek- en overvloei-olie van branders en vuurhaarden moet op veilige wijze worden afgevoerd; dit mag geschieden naar de onder 22 genoemde bak; in de lekolieleiding moet zich als `olieslot` een S-bocht bevinden; kranen of afsluiters mogen niet in lekolieleidingen zijn aangebracht.
24. Dagtanks van kachels die niet in de voortstuwingsruimte zijn opgesteld, moeten buiten de ruimte waarin zich de kachel bevindt, zijn aangebracht; dagtanks moeten voorts zijn ingericht als aangegeven in voorschrift 9, waarin voor `kombuis’ moet worden gelezen: `ruimte waarin de kachel zich bevindt’.
25. Overigens zijn voorschriften 11, 16, 17, 18 en 19 van overeenkomstige toepassing.

Trekt in:
de Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 33/1965 van 3 september 1965.

`s-Gravenhage, 1 juni 1978
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voornoemd,
J.F. van Doorn
Naar boven