Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 140/1978 Bilge-alarminstallatie
Geldigheid:01-06-1978 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op:
het bepaalde in artikel 56, vierde lid, onder b, van het Schepenbesluit 1965:
Gezien:
de aanbevelingen van de Raad voor de Scheepvaart:

Maakt bekend:

dat bij de constructie van bilge-alarmen en bij de opstelling daarvan aan boord van een schip de volgende voorschriften in acht moeten worden genomen:
1.Constructie alarmgever
a. De alarmgever moet van een deugdelijke, voor scheepsgebruik geschikte, constructie zijn.
b. De toegepaste materialen moeten olie en zeewaterbestendig zijn.
c. Indien vlotters worden toegepast, dienen voorzorgen te zijn getroffen tegen verlies en drijfvermogen.
d. Onder vloerplaten alsmede op overige plaatsen waar dit noodzakelijk wordt geacht, dienen onderdelen olie en waterdicht te zijn uitgevoerd en te zijn beschermd tegen vervuiling.
e. De alarmgever en het schakelmechanisme dienen bestand te zijn tegen schokken en trillingen: het schakelmechanisme moet geschikt zijn voor ten minste 100.000 schakelingen onder de maximaal toelaatbare belasting.
2.Aanleg alarminstallatie
a. De alarmgever dient op een gemakkelijk toegankelijke plaats te zijn gesitueerd.
b. De alarmgever dient ter plaatse waar het niveau van de vulling wordt gemeten, zodanig te zijn aangebracht dat de goede werking is gewaarborgd.
c. Alle elektrische apparatuur met bijbehorende leidingen dienen olie- en zeewaterbestendig te zijn en onder vloerplaten, alsmede op overige plaatsen waar dit noodzakelijk wordt geacht, olie en waterdicht te zijn uitgevoerd.
d. Bij de aanleg dienen voorzieningen te zijn getroffen, waardoor het mogelijk is de niveau alarmering ter plaatse doeltreffend en eenvoudig te kunnen beproeven op een wijze die zo nauwkeurig mogelijk aansluit op de werkingswijze van de alarmgever.
3.Uitvoeting van de elektrische alarmen
a. Bilgealarmen dienen te alarmeren via het alarmsysteem van de machine-installatie.
b. Behoudens het bepaalde onder c, dient aan boord van een schip met een lengte als bedoel in artikel 1 van de Wet op de Zeevaartdiploma’s, 1935, van niet meer dan 75 m., het bilgealarm op de brug afzonderlijk te worden gesignaleerd.
c. Aan boord van een schip als bedoeld onder b, waarvan de kiel is gelegd vóór 1 januari 1977, waar het alarmsysteem van de machineinstallatie behalve op de brug als verzamelalarm bovendien in de accommodatie van de werktuigkundigen alarmeert, is een afzonderlijke signalering op de brug niet noodzakelijk.
d. Het alarm dient zowel akoestisch als visueel te zijn.
e. De bilge-alarminstallatie dient te worden gevoed door een accubatterij of de hoofdkrachtbron.
Bij voeding door de hoofdkrachtbron dient bij het uitvallen van de hoofdkrachtbron de voeding automatisch door de noodkrachtbron te worden overgenomen. Een visuele aanduiding dat het onder n bedoelde alarmsysteem onder spanning staat, dient aanwezig te zijn.
f Waar nodig moet een beperkte tijdvertraging in de alarmering worden ingebouwd.

Maakt voorts bekend:
1. Bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan een aanvraag worden ingediend ter verkrijging van een type-goedkeuring van een alarmgever van een bilge alarminstallatie.
2. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van een beschrijving, de nodige tekeningen, een opgave van de toegepaste materialen en eventuele beproevingsrapporten.
3. Eventuele kosten verbonden aan de goedkeuring komen ten laste van de aanvrager.

`s-Gravenhage, 1 juni 1978
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voornoemd,
J.F. van Doorn
Naar boven