Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op:
het bepaalde in artikel 56, vierde lid, onder b, van het
Schepenbesluit 1965:
Gezien:
de aanbevelingen
van de Raad voor de Scheepvaart:
Maakt bekend:
dat bij de constructie van bilge-alarmen en
bij de opstelling daarvan aan boord van een schip de volgende voorschriften in acht
moeten worden genomen:
1.Constructie alarmgever
a. De alarmgever moet van een deugdelijke, voor
scheepsgebruik geschikte, constructie zijn.
b. De
toegepaste materialen moeten olie en zeewaterbestendig zijn.
c. Indien vlotters worden toegepast, dienen voorzorgen te zijn
getroffen tegen verlies en drijfvermogen.
d. Onder
vloerplaten alsmede op overige plaatsen waar dit noodzakelijk wordt geacht, dienen
onderdelen olie en waterdicht te zijn uitgevoerd en te zijn beschermd tegen
vervuiling.
e. De alarmgever en het schakelmechanisme
dienen bestand te zijn tegen schokken en trillingen: het schakelmechanisme moet
geschikt zijn voor ten minste 100.000 schakelingen onder de maximaal toelaatbare
belasting.
2.Aanleg alarminstallatie
a. De alarmgever dient op een gemakkelijk toegankelijke
plaats te zijn gesitueerd.
b. De alarmgever dient ter
plaatse waar het niveau van de vulling wordt gemeten, zodanig te zijn aangebracht
dat de goede werking is gewaarborgd.
c. Alle elektrische
apparatuur met bijbehorende leidingen dienen olie- en zeewaterbestendig te zijn en
onder vloerplaten, alsmede op overige plaatsen waar dit noodzakelijk wordt geacht,
olie en waterdicht te zijn uitgevoerd.
d. Bij de aanleg
dienen voorzieningen te zijn getroffen, waardoor het mogelijk is de niveau
alarmering ter plaatse doeltreffend en eenvoudig te kunnen beproeven op een wijze
die zo nauwkeurig mogelijk aansluit op de werkingswijze van de alarmgever.
3.Uitvoeting van de elektrische alarmen
a. Bilgealarmen dienen te alarmeren via het alarmsysteem
van de machine-installatie.
b. Behoudens het bepaalde onder
c, dient aan boord van een schip met een lengte als bedoel in artikel 1 van de Wet
op de Zeevaartdiploma’s, 1935, van niet meer dan 75 m., het bilgealarm op de brug
afzonderlijk te worden gesignaleerd.
c. Aan boord van een
schip als bedoeld onder b, waarvan de kiel is gelegd vóór 1 januari 1977, waar het
alarmsysteem van de machineinstallatie behalve op de brug als verzamelalarm
bovendien in de accommodatie van de werktuigkundigen alarmeert, is een afzonderlijke
signalering op de brug niet noodzakelijk.
d. Het alarm
dient zowel akoestisch als visueel te zijn.
e. De
bilge-alarminstallatie dient te worden gevoed door een accubatterij of de
hoofdkrachtbron.
Bij voeding door de hoofdkrachtbron dient bij het
uitvallen van de hoofdkrachtbron de voeding automatisch door de noodkrachtbron te
worden overgenomen. Een visuele aanduiding dat het onder n bedoelde alarmsysteem
onder spanning staat, dient aanwezig te zijn.
f Waar nodig
moet een beperkte tijdvertraging in de alarmering worden ingebouwd.
Maakt voorts bekend:
1. Bij het
Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan een aanvraag worden ingediend ter verkrijging
van een type-goedkeuring van een alarmgever van een bilge alarminstallatie.
2. Deze aanvraag dient vergezeld te gaan van een
beschrijving, de nodige tekeningen, een opgave van de toegepaste materialen en
eventuele beproevingsrapporten.
3. Eventuele kosten
verbonden aan de goedkeuring komen ten laste van de aanvrager.
`s-Gravenhage, 1 juni 1978
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie voornoemd,
J.F. van Doorn
Versie informatie document
Publicatie op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime:
Huidige versie: 1
Datum beschikbaarheid huidige versie: 10-02-2005 (vanaf dit moment beschikbaar op Netherlands Regulatory Framework (NeRF) – Maritime)
Datum document: