Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Overwegende:
dat het nodig is omtrent de beschermende kleding met de daarbij
behorende laarzen, handschoenen en helm, behorend tot de persoonlijke uitrusting van
de brandweeruitrusting aan boord van schepen. nadere voorschriften te geven;
Gelet op:
het bepaalde onder a, b en
c van het tweede lid van artikel 11 van bijlage Vl van het Schepenbesluit
1965;
Mede gelet op:
het bepaalde in artikel 174
van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:
A. Algemeen
1. Beschermende kleding dient te zijn samengesteld uit:
a. een broek;
b. een jas:
c. een losse kap of een capuchon, voorzien van een helm en
een bescherming voor het gelaat;
d. laarzen:
e. handschoenen of wanten.
2. a.
Beschermende kleding dient van zodanige materialen te zijn vervaardigd; dat:
(i) de huid van de gebruiker wordt beschermd tegen de hitte die
een brand uitstraalt:
(ii) de huid van de gebruiker wordt
beschermd tegen het ontstaan van brandwonden door water of vocht dat door de hitte
verdampt:
(iii) de lichaamsventilatie van de gebruiker niet wordt
belemmerd;
(iv) de buitenzijde waterafstotend is:
(v) deze bij verhitting geen brandbare of giftige dampen afgeven en niet smelten
en druipen;
(vi) de naar de huid toegekeerde zijde geen irritatie
veroorzaakt;
(vii) de toegepaste sluitingen bestand zijn tegen
zeewater.
b. Met uitzondering van de materialen gebezigd
voor de bekleding van laarzen en voor de handpalmzijde van handschoenen ofwanten,
mogen in beschermende kleding geen asbestvezels worden verwerkt.
3. Beschermende kleding dient:
a. gemakkelijk
te kunnen worden aangetrokken:
b. de drager niet overmatig
te hinderen in zijn bewegingen en werkzaamheden;
c. als een
complete uitrusting, gebruiksklaar verpakt, in een deugdelijk draagtas of koffer te
worden geleverd;
d. in broek en jas te zijn voorzien van
een deugdelijk etiket, waarop aangegeven de naam van de fabrikant en een duidelijke
identificatie van de kleding;
e. te worden geleverd met een
duidelijke gebruiksaanwijzing, tezamen met reinigings- en onderhoudsvoorschrifen,
gesteld in de Nederlandse en Engelse taal. Deze aanwijzingen moeten in een
slijtvaste uitvoering vast zijn aangebracht op of in de draagtas of koffer. Voor
nadere voorlichting van de opvarenden moeten bovendien enige losse exemplaren van
deze aanwijzingen worden medegeleverd.
4. Onderdelen
waaruit de beschermende kleding is samengesteld, moeten bovendien voldoen aan de
volgende voorwaarden:
a. de broek, de jas en de kap of
capuchon dienen:
(i) uit ten minste twee lagen stof te bestaan,
een zodanige maat te hebben dat zij over normale kleding heen kunnen worden gedragen
en geschikt zijn voor personen met een groter dan gemiddeld postuur.
(ii) ter plaatse van de sluitingen te zijn voorzien van overlappen
van dezelfde stof.
b. de broek dient:
(i)
te worden opgehouden door verstelbare schouderbanden.
(ii) aan de
bovenzijde ten minste te reiken tot aan de onderzijde van de borstkas.
(iii) met de broekspijpen over de laarzen heen te passen,
c. de jas dient:
(i) aan de onderzijde
ten minste te reiken tot aan het kruis van de broek,
(ii) aan de
onderzijde door middel van een koord ofingenaaide elastieken band te kunnen worden
ingenomen om vlaminslag te voorkomen,
(iii) aan de uiteinden van
de mouwen elastisch te kunnen sluiten om de polsen van de drager, tenzij de
bijbehorende handschoenen of wanten zodanig zijn uitgevoerd dat deze eis overbodig
is.
(iv) te zijn voorzien van hetzij:
(aa) een
aangenaaide of een aangeknoopte capuchon met een ingebouwde verwisselbare helm welke
voldoet aan het gestelde in de norm NEN.1746 of in een daarmede gelijkwaardig
buitenlandse norm, en van een hittewerende panoramische ruit, hetzij:
(bb) een hoog te sluiten kraag, in welk geval een losse helm welke
aan de onder (aa) genoemde normvoldoet en die van een hittewerend vizier en een tot
ruim over de kraag van de jas heen reikende nekbescherming is voorzien, tot de
uitrusting moet behoren:
d. de capuchon met panoramische
ruit dan wel de helm met vizier dienen voldoende ruimte te bieden voor het dragen
van gelaatstukken en bijbehorende aansluitingen van het bij de brandweeruitrusting
behorende ademhalingstoestel;
e. laarzen dienen:
(i) te zijn vervaardigd van de elektrisch stroom niet geleidend,
waterdicht en oliebestendig materiaal,
(ii) anti-slip te zijn
uitgevoerd,
(iii) te zijn voorzien van teenbescherming.
(iv) tot ten minste halverwege de kuit te reiken,
(v) ten minste schoenmaat 45 te hebben:
f: handschoenen
of wanten dienen:
(i) te zijn vervaardigd van de elektrische
stroom niet geleidend materiaal, dat op het doel van de beschermende kleding is
afgestemd,
(ii) aan de zijde van de handpalm te zijn versterkt,
(iii) voldoende soepel te zijn om een goede greep te
waarborgen,
(iv) te zijn voorzien van lange kappen die over de
mouwen van de jas heen passen,
(v) van zodanig model te zijn dat
zij niet van de handen kunnen glijden.
B.
Beschermende kleding welke is bestemd voor schepen, andere dan bedoeld onder C
van deze bekendmaking
1. Om te kunnen vaststellen of de beschermende kleding -
het zgn. lichte pak - voldoet aan het gestelde onder A in punt 2 van deze
bekendmaking. dient hetzij een praktijkproef te worden gehouden ten overstaan van
door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aan te wijzen ambtenaren, hetzij een
proef in een laboratorium of instituut dat naar het oordeel van het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie daarvoor geschikt is.
2. Praktijkproef
a. De proef dient plaats te vinden onder gunstige
weersomstandigheden.
b. De proefpersoon dient te zijn
gekleed in één laag katoenen ondergoed en normale katoenen overall, alsmede de
complete te beproeven beschermende kleding. Hij dient daarbij een ademhalingstoestel
te dragen.
c. De vuurhaard dient een oppervlak te hebben
van niet minder dan 3 vierkante meter. Er dient gebruik te worden gemaakt van
vloeibare brandstof, waarmede na voldoende voorbrandtijd in de vuurhaard een
temperatuur van ten minste 900° Celsius wordt bereikt.
d.
De proefpersoon moet zich gedurende ten minste 3 minuten op een afstand van ongeveer
2 meter rond de vuurhaard bewegen.
e. De proefpersoon mag
hierbij geen overmatige hinder van de hitte ondervinden.
f.
De proefpersoon dient geen hinder te ondervinden in zijn bewegingen en werkzaamheden
bij het dragen van de beschermende kleding.
3.
Laboratoriumproef
a. Een pop met passende afmetingen dient
te zijn gekleed met één laag katoenen ondergoed en een normale katoenen overall,
alsmede de complete te beproeven beschermende kleding. De pop dient het
gelaatsmasker van een ademhalingstoestel te dragen.
b. Op
de huid van de pop dient registratieapparatuur te zijn aangebracht welke de
temperatuur aangeeft op de ondervolgende plaatsen:
(i) op het
hoofd onder de helm,
(ii) op het gelaat ter plaatse van de neus,
(iii) aan de voorzijde van de rechterschouder.
(iv) op de voorzijde van de rechterhand,
(v) op
de voorzijde van de linkerarm,
(vi) op het midden van de borst,
(vii) op het midden van de buik, en
(viii)
op de voorzijde van de rechterknie.
c. Het front van de
vuurhaard dient een breedte te hebben van ten minste 1,20 meter en een hoogte van
1,50 meter. De temperatuur van de vuurhaard dient ten minste 840° Celsius te
bedragen.
d. De pop wordt afgeschermd op 1.75 meter afstand
voor het front van de vuurhaard geplaatst.
e. Na het
verwijderen van de bescherming mag gedurende de eerstvolgende 3 minuten de
geregistreerde temperatuur op de huid van de pop de 50° Celsius niet overschrijden.
f. Na de gehouden laboratoriumproef dient ten overstaan
van door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie aan te wijzen ambtenaren te worden
aangetoond dat de drager van de beschermende kleding niet overmatig wordt gehinderd
in zijn bewegingen en werkzaamheden.
C.
Beschermende kleding welke is bestemd voor schepen die speciaal zijn ingericht
voor het vervoer in bulk van ontvlambare vloeistoffen met een vlampunt van niet
meer dan 60° Celsius en van brandbare gassen.
1. De jas van de beschermende kleding - het zgn. zware pak
- dient te zijn voorzien van een capuchon als omschreven onder A in punt 4 onder c
(iv) (aa) van deze bekendmaking.
2. De jas dient zodanig te
zijn vervaardigd dat het ademhalingstoestel met de benodigde aansluitingen onder de
jas kan worden gedragen.
3. Om te kunnen vaststellen of de
complete beschermende kleding voldoet aan het gestelde in A van deze bekendmaking,
dient een proef in een laboratorium of instituut te worden gehouden, dat naar het
oordeel van het Hoofd van de Scheepvaartinspectie daarvoor geschikt is.
4. Deze laboratoriumproef is identiek aan die omschreven
onder B in punt 3 van deze bekendmaking, met dien verstande dat:
a. de temperatuur van de vuurhaard tenminste 1200° Celsius dient te
bedragen, en
b. na het verwijderen van de bescherming
gedurende de eerstvolgende 7 minuten de geregistreerde temperatuur op de huid van de
pop de 50° Celsius niet mag overschrijden.
5. Na de
gehouden laboratoriumproef dient ten overstaan van door het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie aan te wijzen ambtenaren te worden aangetoond dat de drager van
de beschermende kleding niet overmatig wordt gehinderd in zijn bewegingen en
werkzaamheden.
D. Berging en onderhoud
1. Beschermende kleding dient aan boord van schepen op de
daarvoor aangewezen plaatsen gebruiksklaar te worden bewaard in de verpakking als
bedoeld onder A in punt 3 onder c van deze bekendmaking.
2.
Beschermende kleding dient te worden onderhouden in overeenstemming met de door de
fabrikant gegeven instructies als bedoeld onder A in punt 3 onder e van deze
bekendmaking.
`s-Gravenhage, 8 november 1974
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie voornoemd,
J. F. van Doorn