Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 322/1998 Vrije doorloopruimte in gangboorden en onderdeks gelegen gangen
Geldigheid:22-12-1998 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,

Beveelt aan:

Om aan boord van een schip, niet zijnde een klein vaartuig als bedoeld in artikel 1, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965, de volgende richtlijnen in acht te nemen:
1. Gangboorden en gangen, gelegen op een zo gering mogelijke afstand onder het blootgestelde dek, die ten behoeve van de behandeling van het schip en haar lading worden gebruikt voor het verkeer tussen achterschip en voorschip, hebben een vrije doorloopruimte met een hoogte van ten minste 1,90 m en een breedte van ten minste 0,60 m.
2. De vrije doorloopruimte kan ter plaatse van een beperkt aantal plaatselijke, vaste obstakels, zoals kraanfundaties, worden verminderd tot een hoogte van ten minste 1,40 m en een breedte van ten minste 0,50 m, waarbij de hoeken evenwel zijn afgerond met een afrondingsstraal van maximaal 200 mm. De onderzijde van de vrije doorloopruimte bij dergelijke vaste obstakels is niet hoger dan 0,60 m en de bovenzijde niet lager dan 1,90 m boven het dek gelegen.
3. Er bevinden zich geen obstakels, zoals pijpleidingen en kabelbanen, in de vrije doorloopruimte.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, de Curaçaosche Courant en de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Rotterdam, 22 december 1998.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.

Toelichting
De vrije doorloopruimte in gangboorden en onderdeks gelegen gangen werd aanvankelijk geregeld in Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 317/1997. Die bekendmaking is evenwel ingetrokken bij Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 302/1993 als een uitvloeisel van het Maritiem Keerpunt, waarbij is besloten dat verplichtingen die zwaarder zijn dan in internationaal verband vastgesteld, komen te vervallen. De materie van deze bekendmaking is echter van zo’n groot belang voor de arbeidsomstandigheden van de bemanning aan boord dat in overleg met de KVNR besloten is de voorschriften uit die bekendmaking nog wel aan te bevelen.
Ten behoeve van de behandeling van het schip en haar lading moet een veilig verkeer van achterschip naar voorschip, en omgekeerd, mogelijk zijn ter bescherming van de bemanning. Uit een brief van 1985 gericht aan de reders- en scheepsbouworganisaties, blijkt dat het voor schepen met dekladingen containers reeds toen noodzakelijk was nadere aanwijzingen te geven met betrekking tot een vrije doorloopruimte. De praktijk gaf aanleiding ook in andere gevallen dezelfde aanwijzingen voor een een vrije doorloopruimte bekend te maken. Er bestaat namelijk een tendens de luikhoofden zo breed mogelijk te maken waardoor tussen de verschansing en het luikhoofd soms een zeer geringe doorloopruimte voor de bemanning resteert. Een vrije doorloopruimte van 1,90 x 0,60 m wordt als minimum noodzakelijk geacht. De breedte van 0,60 m geldt voor de gehele hoogte van 1.90 m.

Slechts in zeer beperkte mate kan plaatselijk met een geringere vrije doorloopruimte genoegen worden genomen om bijvoorbeeld tegemoet te komen aan de wens een kraan in de zijde van het schip te kunnen plaatsen. Het is uitdrukkelijk niet de bedoeling dat ter plaatse van elk spant de vrije doorloop zou kunnen worden teruggebracht.
In het geval van een in de zijde geplaatste kraan blijkt de vrije doorloopruimte in de praktijk te bestaan uit gaten die in de constructie-elementen van de kraanfundatie zijn aangebracht. Dergelijke gaten worden uit constructief oogpunt zo klein mogelijk gehouden en kennen vaak een elliptische of ovale vorm. Om aan de zorgen van de constructeur tegemoet te komen kan de vrije doorloopruimte in zo’n geval worden teruggebracht tot 1,40 x 0,50 m. Als verdere tegemoetkoming aan de constructeur kunnen de hoeken van de gaten worden afgerond, waarbij de afrondingsstraal echter niet meer dan 200 mm mag bedragen. De vrije doorloopruimte bestaat derhalve uit een staande rechthoek van ten minste 1,40 x 0,50 m met eventueel afgeronde hoeken. Indien de gaten elliptisch van vorm zijn moet de geschetste vrije doorloopruimte geheel binnen de ellips zijn gelegen. Om de constructie-elementen van de kraanfundatie via de gaten toch voldoende veilig en snel te kunnen passeren moeten de gaten noch te hoog (maximaal 600 mm boven dek) noch te laag (minimaal 1900 mm boven dek) zijn aangebracht.

Voor kleine vaartuigen wordt een aanbeveling niet nodig geacht, gezien de beperkte mate van het noodzakelijk verkeer via de gangboorden en het beperkte vaargebied.

Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Naar boven