Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet
op artikel 174, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt
bekend:
Artikel 1
In deze bekendmaking wordt onder Halon-brandblusinstallatie
verstaan: een brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 1.15, van
Bijlage IV van het Schepenbesluit 1965, waarin als blusstof uitsluitend
gehalogeniseerde koolwaterstoffen worden toegepast.
Artikel 2 Jaarlijkse inspectie
1. Telkens na verloop van ten hoogste één jaar wordt een
Halon-brandblusinstallatie aan een inspectie onderworpen, met inachtneming van de
aanwijzingen die vermeld staan in de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie
goedgekeurde handleiding van de desbetreffende brandblusinstallatie.
2. De jaarlijkse inspectie omvat ten minste de volgende
punten:
a. een uitwendig onderzoek van de gehele
installatie;
b. het doorblazen van de gehele installatie
met lucht of een onbrandbaar gas onder een druk van ten minste 6 bar;
c. het beproeven van het alarmsysteem;
d. het controleren van de vulling van de activeringseenheid door weging
of op andere wijze, waarbij een gewichtsvermindering van ten hoogste vijf procent en
een drukvermindering van ten hoogste tien procent is toegestaan;
e. indien electrische ontsteking wordt toegepast: het controleren van
de installatie met de daartoe geëigende middelen, waarbij tevens gecontroleerd wordt
of de vervaldatum van de patronen niet verlopen is;
f. het
controleren van de hoeveelheid blusstof in de aanwezige drukhouders door weging of
op andere wijze, waarbij een gewichtsvermindering van ten hoogste vijf procent per
drukhouder is toegestaan;
g. het controleren van de druk in
de aanwezige drukhouders, waarbij een drukvermindering van ten hoogste tien procent
is toegestaan;
h. het beproeven van de servocilinders en
van de eventueel aanwezige op afstand bedienbare scheidingsafsluiters door het
openen van een drukhouder van de activeringseenheid of op een hieraan gelijkwaardige
wijze;
i. het controleren of de gehele installatie
bedrijfsklaar is.
3. Van de jaarlijkse inspectie wordt
aantekening gehouden in het scheepsdagboek.
4. De
jaarlijkse inspectie blijft achterwege indien de installatie overeenkomstig artikel
3 aan een vijfjaarlijkse inspectie wordt onderworpen.
Artikel 3 Vijfjaarlijkse inspectie
1. Telkens na verloop van ten hoogste vijf jaar wordt een
Halon-brandblusinstallatie aan een inspectie onderworpen, met inachtneming van de
aanwijzingen die vermeld staan in de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie
goedgekeurde handleiding van de desbetreffende brandblusinstallatie.
2. De vijfjaarlijkse inspectie omvat ten minste de volgende
punten:
a. de beproevingen en controles als bedoeld in
artikel 2, tweede lid, met uitzondering van onderdeel b van dat artikel;
b. controle van de afstelling van de eventueel aanwezige
veerbelaste veiligheid op het manifold;
c. het controleren
van de dichtheid van het afsluitbare hogedruk-gedeelte tot en met de
scheidingsafsluiter van de machinekamer en eventuele andere ruimten, door middel van
lucht of een ander geschikt onbrandbaar gas bij een druk van ten minste 25 bar;
d. het controleren van de goede uitstroming uit de
blaasmonden in de machinekamer en eventueel andere ruimten, door middel van lucht of
onbrandbaar gas bij een aanvangsdruk van ten minste 25 bar;
e. het beproeven van het alarmsysteem bij electrische bekrachtiging van
het bedieningssysteem op wegvallen van de spanning en andere storingen;
f. het beproeven van de drukalarmering op de drukhouders;
g. het beproeven van de goede werking van de losgenomen
inrichting voor de doorboring van de breekplaat bij een pneumatisch bediende
activeringseenheid, door het onder druk brengen van de stuurleidingen met een druk
gelijk aan de druk van de toegepaste activeringseenheid.
3.
De beproevingen, bedoeld in het tweede lid, worden verricht ten overstaan van een
ambtenaar van de Scheepvaartinspectie. Indien deze beproevingen in het buitenland
plaatsvinden kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat zij geschieden
ten overstaan van een ambtenaar van de bevoegde autoriteit van het desbetreffende
land of een vertegenwoordiger van een erkend klassebureau als bedoeld in artikel 6
van het Schepenbesluit 1965.
4. De resultaten van de
beproevingen worden vastgelegd in een beproevingsrapport conform een door het Hoofd
van de Scheepvaartinspectie vastgesteld model. Het beproevingsrapport wordt
opgemaakt en ondertekend door de ambtenaar of de vertegenwoordiger van het
klassebureau, te wiens overstaan de beproevingen hebben plaatsgevonden. Het
beproevingsrapport wordt in tweevoud ingediend bij het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie.
5. Van de vijfjaarlijkse inspectie
wordt aantekening gehouden in het scheepsdagboek.
Artikel 4 Onderzoek Halon-drukhouders
Indien bij uitwendig onderzoek van de Halon-drukhouders
corrosie-verschijnselen of beschadigingen worden geconstateerd, worden de
desbetreffende drukhouders inwendig onderzocht en op de voorgeschreven persdruk
beproefd.
Artikel 5
Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 186/1983 (Stcrt. 1983, 235)
wordt ingetrokken.
Artikel 6
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de eerste dag
van de tweede kalendermaand na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt
geplaatst.
Deze bekendmaking zal met de
toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van
Aruba worden geplaatst.
Rotterdam, 21 september
1998.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Toelichting
De onderhavige bekendmaking bevat regels omtrent periodieke
inspecties van vast aangebrachte brandblusinstallaties waarin uitsluitend Halon 1211
of Halon 1301 als blusstof wordt toegepast. Deze periodieke inspecties werden
voorheen geregeld in Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 186/1983, houdende regels
omtrent de aanleg, afname en periodieke inspecties van vast aangebrachte
Halon-brandblusinstallaties (Stcrt. 1983, 235), die bij deze wordt ingetrokken.
Door middel van de onderhavige bekendmaking wordt uitvoering
gegeven aan circulaire MSC/Circ.600 (Annual leakage check of halon fireextinguishing
systems), vastgesteld op 11 december 1992 door de Martitieme Veiligheidscommissie
van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Deze IMO-circulaire bevat de
dringende aanbeveling aan de verdragsluitende partijen om in hun nationale
onderzoeks- en inspectievoorschriften aangaande brandblusinstallaties een jaarlijkse
controle op bestaande Halonbrandblusinstallaties in te voeren, teneinde het
vrijkomen van halon als gevolg van lekkage en daarmee schade aan het milieu in de
vorm van luchtverontreiniging te voorkomen.
Aan die aanbeveling
wordt, omdat het belang van de bescherming van het milieu wordt onderschreven, door
middel van deze bekendmaking gevolg gegeven. De op grond van bekendmaking nr.
186/1983 voorgeschreven tweejaarlijkse controle van de hoeveelheid blusstof in de
drukhouders is uitgebreid tot een jaarlijkse controle (artikel 2, onderdeel f).
Anders dan bekendmaking nr. 186/1983 bevat deze bekendmaking geen
bepalingen meer over de aanleg en afname van Halon-brandblusinstallaties. Ingevolge
het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995, dat dient ter vervanging
van het oude Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten (Stb. 1992, 599), is
het verboden nieuwe Halon-brandblusinstallaties te installeren. Bestaande
installaties behoeven niet te worden vervangen, maar mogen op grond van genoemd
besluit nog slechts worden bijgevuld met halon dat aantoonbaar is geregenereerd.
De bepalingen van bekendmaking nr. 186/1983, die zien op de aanleg
en afname van Halon-brandblusinstallaties, zijn daarom in de onderhavige
bekendmaking niet meer opgenomen. De bepalingen betreffende de periodieke inspecties
blijven echter van toepassing op de bestaande installaties en zijn opgenomen in de
artikelen 2 en 3 van deze bekendmaking. Overigens wordt nog opgemerkt dat indien
voor het doorblazen van de brandblusinstallatie (artikel 2, tweede lid, onderdeel f
en artikel 3, tweede lid, onderdeel d) een onbrandbaar, verstikkend gas wordt
toegepast, de nodige veiligheidsmaatregelen in acht genomen dienen te worden, zoals
het waarschuwen van de zich in de betreffende ruimte bevindende personen en het na
afloop van het doorblazen voldoende ventileren van die ruimte, alvorens deze weer te
betreden.
Rotterdam, 21 september 1998.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.