Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 321/1998 Periodieke inspecties van vast aangebrachte Halon-installaties
Geldigheid:01-11-1998 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 174, eerste lid, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:

Artikel 1
In deze bekendmaking wordt onder Halon-brandblusinstallatie verstaan: een brandblusinstallatie als bedoeld in artikel 5, onderdeel 1.15, van Bijlage IV van het Schepenbesluit 1965, waarin als blusstof uitsluitend gehalogeniseerde koolwaterstoffen worden toegepast.

Artikel 2 Jaarlijkse inspectie
1. Telkens na verloop van ten hoogste één jaar wordt een Halon-brandblusinstallatie aan een inspectie onderworpen, met inachtneming van de aanwijzingen die vermeld staan in de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurde handleiding van de desbetreffende brandblusinstallatie.
2. De jaarlijkse inspectie omvat ten minste de volgende punten:
a. een uitwendig onderzoek van de gehele installatie;
b. het doorblazen van de gehele installatie met lucht of een onbrandbaar gas onder een druk van ten minste 6 bar;
c. het beproeven van het alarmsysteem;
d. het controleren van de vulling van de activeringseenheid door weging of op andere wijze, waarbij een gewichtsvermindering van ten hoogste vijf procent en een drukvermindering van ten hoogste tien procent is toegestaan;
e. indien electrische ontsteking wordt toegepast: het controleren van de installatie met de daartoe geëigende middelen, waarbij tevens gecontroleerd wordt of de vervaldatum van de patronen niet verlopen is;
f. het controleren van de hoeveelheid blusstof in de aanwezige drukhouders door weging of op andere wijze, waarbij een gewichtsvermindering van ten hoogste vijf procent per drukhouder is toegestaan;
g. het controleren van de druk in de aanwezige drukhouders, waarbij een drukvermindering van ten hoogste tien procent is toegestaan;
h. het beproeven van de servocilinders en van de eventueel aanwezige op afstand bedienbare scheidingsafsluiters door het openen van een drukhouder van de activeringseenheid of op een hieraan gelijkwaardige wijze;
i. het controleren of de gehele installatie bedrijfsklaar is.
3. Van de jaarlijkse inspectie wordt aantekening gehouden in het scheepsdagboek.
4. De jaarlijkse inspectie blijft achterwege indien de installatie overeenkomstig artikel 3 aan een vijfjaarlijkse inspectie wordt onderworpen.

Artikel 3 Vijfjaarlijkse inspectie
1. Telkens na verloop van ten hoogste vijf jaar wordt een Halon-brandblusinstallatie aan een inspectie onderworpen, met inachtneming van de aanwijzingen die vermeld staan in de door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie goedgekeurde handleiding van de desbetreffende brandblusinstallatie.
2. De vijfjaarlijkse inspectie omvat ten minste de volgende punten:
a. de beproevingen en controles als bedoeld in artikel 2, tweede lid, met uitzondering van onderdeel b van dat artikel;
b. controle van de afstelling van de eventueel aanwezige veerbelaste veiligheid op het manifold;
c. het controleren van de dichtheid van het afsluitbare hogedruk-gedeelte tot en met de scheidingsafsluiter van de machinekamer en eventuele andere ruimten, door middel van lucht of een ander geschikt onbrandbaar gas bij een druk van ten minste 25 bar;
d. het controleren van de goede uitstroming uit de blaasmonden in de machinekamer en eventueel andere ruimten, door middel van lucht of onbrandbaar gas bij een aanvangsdruk van ten minste 25 bar;
e. het beproeven van het alarmsysteem bij electrische bekrachtiging van het bedieningssysteem op wegvallen van de spanning en andere storingen;
f. het beproeven van de drukalarmering op de drukhouders;
g. het beproeven van de goede werking van de losgenomen inrichting voor de doorboring van de breekplaat bij een pneumatisch bediende activeringseenheid, door het onder druk brengen van de stuurleidingen met een druk gelijk aan de druk van de toegepaste activeringseenheid.
3. De beproevingen, bedoeld in het tweede lid, worden verricht ten overstaan van een ambtenaar van de Scheepvaartinspectie. Indien deze beproevingen in het buitenland plaatsvinden kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat zij geschieden ten overstaan van een ambtenaar van de bevoegde autoriteit van het desbetreffende land of een vertegenwoordiger van een erkend klassebureau als bedoeld in artikel 6 van het Schepenbesluit 1965.
4. De resultaten van de beproevingen worden vastgelegd in een beproevingsrapport conform een door het Hoofd van de Scheepvaartinspectie vastgesteld model. Het beproevingsrapport wordt opgemaakt en ondertekend door de ambtenaar of de vertegenwoordiger van het klassebureau, te wiens overstaan de beproevingen hebben plaatsgevonden. Het beproevingsrapport wordt in tweevoud ingediend bij het Hoofd van de Scheepvaartinspectie.
5. Van de vijfjaarlijkse inspectie wordt aantekening gehouden in het scheepsdagboek.

Artikel 4 Onderzoek Halon-drukhouders
Indien bij uitwendig onderzoek van de Halon-drukhouders corrosie-verschijnselen of beschadigingen worden geconstateerd, worden de desbetreffende drukhouders inwendig onderzocht en op de voorgeschreven persdruk beproefd.

Artikel 5
Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 186/1983 (Stcrt. 1983, 235) wordt ingetrokken.

Artikel 6
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de eerste dag van de tweede kalendermaand na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Rotterdam, 21 september 1998.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.

Toelichting
De onderhavige bekendmaking bevat regels omtrent periodieke inspecties van vast aangebrachte brandblusinstallaties waarin uitsluitend Halon 1211 of Halon 1301 als blusstof wordt toegepast. Deze periodieke inspecties werden voorheen geregeld in Bekendmaking aan de Scheepvaart nr. 186/1983, houdende regels omtrent de aanleg, afname en periodieke inspecties van vast aangebrachte Halon-brandblusinstallaties (Stcrt. 1983, 235), die bij deze wordt ingetrokken.
Door middel van de onderhavige bekendmaking wordt uitvoering gegeven aan circulaire MSC/Circ.600 (Annual leakage check of halon fireextinguishing systems), vastgesteld op 11 december 1992 door de Martitieme Veiligheidscommissie van de Internationale Maritieme Organisatie (IMO). Deze IMO-circulaire bevat de dringende aanbeveling aan de verdragsluitende partijen om in hun nationale onderzoeks- en inspectievoorschriften aangaande brandblusinstallaties een jaarlijkse controle op bestaande Halonbrandblusinstallaties in te voeren, teneinde het vrijkomen van halon als gevolg van lekkage en daarmee schade aan het milieu in de vorm van luchtverontreiniging te voorkomen.
Aan die aanbeveling wordt, omdat het belang van de bescherming van het milieu wordt onderschreven, door middel van deze bekendmaking gevolg gegeven. De op grond van bekendmaking nr. 186/1983 voorgeschreven tweejaarlijkse controle van de hoeveelheid blusstof in de drukhouders is uitgebreid tot een jaarlijkse controle (artikel 2, onderdeel f).
Anders dan bekendmaking nr. 186/1983 bevat deze bekendmaking geen bepalingen meer over de aanleg en afname van Halon-brandblusinstallaties. Ingevolge het Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten 1995, dat dient ter vervanging van het oude Besluit inzake stoffen die de ozonlaag aantasten (Stb. 1992, 599), is het verboden nieuwe Halon-brandblusinstallaties te installeren. Bestaande installaties behoeven niet te worden vervangen, maar mogen op grond van genoemd besluit nog slechts worden bijgevuld met halon dat aantoonbaar is geregenereerd.
De bepalingen van bekendmaking nr. 186/1983, die zien op de aanleg en afname van Halon-brandblusinstallaties, zijn daarom in de onderhavige bekendmaking niet meer opgenomen. De bepalingen betreffende de periodieke inspecties blijven echter van toepassing op de bestaande installaties en zijn opgenomen in de artikelen 2 en 3 van deze bekendmaking. Overigens wordt nog opgemerkt dat indien voor het doorblazen van de brandblusinstallatie (artikel 2, tweede lid, onderdeel f en artikel 3, tweede lid, onderdeel d) een onbrandbaar, verstikkend gas wordt toegepast, de nodige veiligheidsmaatregelen in acht genomen dienen te worden, zoals het waarschuwen van de zich in de betreffende ruimte bevindende personen en het na afloop van het doorblazen voldoende ventileren van die ruimte, alvorens deze weer te betreden.

Rotterdam, 21 september 1998.
Het hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Naar boven