Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking
aan de scheepvaart no. 262/1990 (Materialen voor het vervaardigen van
hulpverleningsboten in opgeblazen toestand)
Het
Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 5, en artikel
30, tweede lid, van bijlage XIA, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:
Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 262/1990 komt te luiden:
Artikel 1
1. Materialen bestemd voor het vervaardigen van gashoudende
lichamen en vloeren van hulpverleningsboten in opgeblazen toestand moeten bestaan
uit een combinatie van één of meerdere lagen van een weefsel van synthetische garens
met één of meerdere lagen natuurrubber, synthetische rubber of een kunststof met
rubberelastische eigenschappen, en een gewicht hebben van ten minste 1200 gram per
m2.
2. Het materiaal moet zo gelijkelijk
mogelijk van kwaliteit zijn.
3. Indien het materiaal
zodanig is samengesteld, dat er bij de verwerking op moet worden gelet welke zijde
aan de buitenkant van het te fabriceren onderdeel komt te liggen, moet er een
duidelijk visueel onderscheid tussen beide zijden van het materiaal zijn.
4. Iedere rol van het materiaal moet duidelijk zijn
voorzien van de navolgende gegevens:
1. de soort van het weefsel;
2. de soort en het gewicht van iedere rubber- dan wel
kunststoflaag;
3. het kenmerk van de fabrikant;
4. maand en jaar van de fabrikage; en
5. het serienummer van de
rol.
Artikel 2
1. Bij de aanvraag voor een goedkeuring van het materiaal
moeten gegevens worden verstrekt omtrent:
1. de grondstof van het
garen;
2. de titer in deniers van het garen;
3.
het aantal garens van het weefsel per lengte-eenheid in de richting van de schering
en die van de inslag;
4. het gewicht van het weefsel per
oppervlakte-eenheid;
5. de soort van aangebrachte rubber of
kunststoflaag;
6. het gewicht per oppervlakte-eenheid, van de
rubber- of kunststoflaag per zijde, dan wel aan weerszijden van het weefsel;
7. de toegestane gewichtstoleranties per oppervlakte-eenheid van
het afgewerkte materiaal; en
8. de eventuele codering van de
gegevens bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder 1 tot en met 3.
2. Bij de aanvraag voor een goedkeuring moet tevens een monster van het
materiaal, met een lengte van 1,5 m en een breedte gelijk aan de rolbreedte, worden
ingediend.
Artikel 3
Het materiaal moet aan de volgende eisen voldoen:
1. zowel in lengte- als in dwarsrichting moet de treksterkte ten minste 2200 N/50
mm breedte bedragen, te bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
2.
zowel in lengte- als in dwarsrichting mag de rek bij breuk maximaal 30% bedragen, te
bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
3. zowel in lengte- als in
dwarsrichting moet de uit de curve gemeten gemiddelde scheursterkte volgens de
inknipmethode ten minste 100 N bedragen, te bepalen volgens de norm DIN 53356;
4. de doorboorsterkte moet ten minste 20 N bedragen, te bepalen
volgens de norm SIS 882221;
5. de uit de curve gemeten gemiddelde
hechting van de rubber- of kunststoflaag op het weefsel moet ten minste 50 N/25 mm
bedragen, te bepalen volgens de norm NEN 5605. Na een kunstmatige veroudering
gedurende 28 etmalen bij 70°C in lucht of gedemineraliseerd water moet de hechting
ten minste 40 N/25 mm bedragen;
6. een proefstuk moet bij normale
kamertemperatuur gedurende een periode van 24 uur onder een laag van ten minste 100
mm dieselolie worden bewaard. Na deze periode van onderdompeling mogen er zich geen
tekenen vertonen van krimping, scheuring, zwelling, oplossing of verandering van
kwaliteit van het materiaal;
7. het materiaal moet na een
bewaarproef van 5 uur bij en temperatuur van -30°C respectievelijk +66°C, volkomen
soepel zijn;
8. van een dubbel gevouwen proefstuk met een radius
van zes maal de dikte van het materiaal, mag de rubber- of kunststoflaag van de vouw
geen aantasting vertonen na 24 uur bewaren in een ozonkabinet bij een
ozonconcentratie van 25 pphm bij een temperatuur van 40°C te bepalen volgen de norm
NEN-ISO 1431-1;
9. bij materialen, bestaande uit een weefsellaag
die aan beide zijden voorzien is van een rubber- of kunststoflaag mag de laterale
luchtdoorlatendheid ten hoogste 1000 cm3 lucht (van 0°C en 1 atmosfeer druk) per uur
bedragen over een weglengte van 4 cm en een breedte van 16 cm bij een drukverschil
van 1 atmosfeer, te bepalen volgens de methode aangegeven in Rapport nr. 133/82, van
24 december 1982, van het Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft; en
10. de ultra-violet-bestendigheid moet worden aangetoond door
middel van een proef uitgevoerd in een «Weather-Ometer», type EH en conform de
omschrijving van de American Society for Testing Material - ASTM G 23-81. In dit
apparaat wordt het materiaal gedurende 22 uur per dag belicht door middel van een
koolbooglamp en intermitterend besproeid met gedemineraliseerd water. Een cyclus
bestaat uit 102 minuten belichting, gevolgd door 18 minuten belichting en
besproeiing. In de droge perioden bedraagt de temperatuur in de proefruimte 47°C en
de relatieve vochtigheid 60%. In de natte periode bedraagt de temperatuur 40°C en de
relatieve vochtigheid 95 - 100%. De totale duur van de proef bedraagt 1000 uur,
waarna de proef vermeld onder 7 moet worden herhaald.
Artikel 4
Het ingediende monster moet worden onderworpen aan de beproevingen
als aangegeven in artikel 3. De beproevingen moeten worden uitgevoerd door het
Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft.
Artikel 5
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan opdragen dat door hem
aangewezen monsters uit materialen waaraan een goedkeuring is verleend, periodiek
worden gecontroleerd op gewicht en op een of meer van de in artikel 3 vermelde
specificaties. Deze controle moet worden uitgevoerd door het Centrum voor Polymere
Materialen TNO te Delft. De uit de controle voortvloeiende kosten komen ten laste
van de fabrikant.
Artikel 6
Indien de fabrikant in het buitenland is gevestigd, kan het Hoofd
van de Scheepvaartinspectie toestaan dat de periodieke controle bedoeld in artikel
5, wordt overgelaten aan de overheid van het betreffende land dan wel aan een door
die overheid erkend onafhankelijk instituut.
Artikel 7 Met de in deze bekendmaking bedoelde technische normen of
technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of
technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel
door een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische
Ruimte.
Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag
na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.
Deze bekendmaking zal met de toelichting in de
Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden
geplaatst.
Het Hoofd van
Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw
vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 262/1990 (Stcrt. 1990, 200). Het
ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8,
eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen
van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en
technische voorschriften (PbEG L109)*. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie
te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de Europese
Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389).
De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de
oorspronkelijke bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 7
is een bepaling opgenomen betreffende wederzijdse erkenning van technische eisen.
De ontwerp-bekendmaking is op 18 augustus 1997 gemeld aan de
Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 97/0618/NL), ter voldoening
aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. De
ontwerpbekendmaking is op 6 oktober 1997 gemeld aan het Secretariaat van de Wereld
Handelsorganisatie (notificatienr. G/TBT/Notif.97.608), ter voldoening aan artikel
2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen overeenkomst
inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de
ontwerp-bekendmaking is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197.
Deze
notificaties zijn noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische voorschriften
bevat in de zin van richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als bedoeld in
voornoemde overeenkomst. Als technische voorschriften kunnen worden aangewezen de
artikelen 1, 3, 4, en 5.
Deze voorschriften, die zonder
onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde materialen voor het
vervaardigen van hulpverleningsboten in opgeblazen toestand, zijn uit hoofde van een
doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid en de gezondheid en het leven
van personen noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften
beoogde doelen. Voor zover deze bekendmaking kwantitatieve invoerbeperkingen of
maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze
derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovengenoemde belangen.
In het kader van de notificatie ingevolge de richtlijn is in
artikel 7 de bovengenomede bepaling betreffende wederzijdse erkenning opgenomen met
het oog op de geharmoniseerde toepassing van technische voorschriften. De
WTO-notificatieprocedure heeft niet geleid tot wijziging van de
ontwerp-bekendmaking.
Het Hoofd van de
Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.
* Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees Parlement en
de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100).
Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997,
C 78.