Onderwerp: Bezoek-historie

BadS 262/1990 Materialen voor het vervaardigen van "hulpverleningsboten in opgeblazen toestand"
Geldigheid:24-09-1990 t/m 31-12-2004Status: Was geldig

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.


Bekendmaking aan de scheepvaart tot wijziging van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 262/1990 (Materialen voor het vervaardigen van hulpverleningsboten in opgeblazen toestand)

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
Gelet op artikel 5, en artikel 30, tweede lid, van bijlage XIA, van het Schepenbesluit 1965;
Maakt bekend:

Artikel I
Bekendmaking aan de scheepvaart no. 262/1990 komt te luiden:

Artikel 1
1. Materialen bestemd voor het vervaardigen van gashoudende lichamen en vloeren van hulpverleningsboten in opgeblazen toestand moeten bestaan uit een combinatie van één of meerdere lagen van een weefsel van synthetische garens met één of meerdere lagen natuurrubber, synthetische rubber of een kunststof met rubberelastische eigenschappen, en een gewicht hebben van ten minste 1200 gram per m2.
2. Het materiaal moet zo gelijkelijk mogelijk van kwaliteit zijn.
3. Indien het materiaal zodanig is samengesteld, dat er bij de verwerking op moet worden gelet welke zijde aan de buitenkant van het te fabriceren onderdeel komt te liggen, moet er een duidelijk visueel onderscheid tussen beide zijden van het materiaal zijn.
4. Iedere rol van het materiaal moet duidelijk zijn voorzien van de navolgende gegevens:
1. de soort van het weefsel;
2. de soort en het gewicht van iedere rubber- dan wel kunststoflaag;
3. het kenmerk van de fabrikant;
4. maand en jaar van de fabrikage; en
5. het serienummer van de rol.

Artikel 2
1. Bij de aanvraag voor een goedkeuring van het materiaal moeten gegevens worden verstrekt omtrent:
1. de grondstof van het garen;
2. de titer in deniers van het garen;
3. het aantal garens van het weefsel per lengte-eenheid in de richting van de schering en die van de inslag;
4. het gewicht van het weefsel per oppervlakte-eenheid;
5. de soort van aangebrachte rubber of kunststoflaag;
6. het gewicht per oppervlakte-eenheid, van de rubber- of kunststoflaag per zijde, dan wel aan weerszijden van het weefsel;
7. de toegestane gewichtstoleranties per oppervlakte-eenheid van het afgewerkte materiaal; en
8. de eventuele codering van de gegevens bedoeld in artikel 1, vierde lid, onder 1 tot en met 3.
2. Bij de aanvraag voor een goedkeuring moet tevens een monster van het materiaal, met een lengte van 1,5 m en een breedte gelijk aan de rolbreedte, worden ingediend.

Artikel 3
Het materiaal moet aan de volgende eisen voldoen:
1. zowel in lengte- als in dwarsrichting moet de treksterkte ten minste 2200 N/50 mm breedte bedragen, te bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
2. zowel in lengte- als in dwarsrichting mag de rek bij breuk maximaal 30% bedragen, te bepalen volgens de norm NEN-ISO 5081;
3. zowel in lengte- als in dwarsrichting moet de uit de curve gemeten gemiddelde scheursterkte volgens de inknipmethode ten minste 100 N bedragen, te bepalen volgens de norm DIN 53356;
4. de doorboorsterkte moet ten minste 20 N bedragen, te bepalen volgens de norm SIS 882221;
5. de uit de curve gemeten gemiddelde hechting van de rubber- of kunststoflaag op het weefsel moet ten minste 50 N/25 mm bedragen, te bepalen volgens de norm NEN 5605. Na een kunstmatige veroudering gedurende 28 etmalen bij 70°C in lucht of gedemineraliseerd water moet de hechting ten minste 40 N/25 mm bedragen;
6. een proefstuk moet bij normale kamertemperatuur gedurende een periode van 24 uur onder een laag van ten minste 100 mm dieselolie worden bewaard. Na deze periode van onderdompeling mogen er zich geen tekenen vertonen van krimping, scheuring, zwelling, oplossing of verandering van kwaliteit van het materiaal;
7. het materiaal moet na een bewaarproef van 5 uur bij en temperatuur van -30°C respectievelijk +66°C, volkomen soepel zijn;
8. van een dubbel gevouwen proefstuk met een radius van zes maal de dikte van het materiaal, mag de rubber- of kunststoflaag van de vouw geen aantasting vertonen na 24 uur bewaren in een ozonkabinet bij een ozonconcentratie van 25 pphm bij een temperatuur van 40°C te bepalen volgen de norm NEN-ISO 1431-1;
9. bij materialen, bestaande uit een weefsellaag die aan beide zijden voorzien is van een rubber- of kunststoflaag mag de laterale luchtdoorlatendheid ten hoogste 1000 cm3 lucht (van 0°C en 1 atmosfeer druk) per uur bedragen over een weglengte van 4 cm en een breedte van 16 cm bij een drukverschil van 1 atmosfeer, te bepalen volgens de methode aangegeven in Rapport nr. 133/82, van 24 december 1982, van het Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft; en
10. de ultra-violet-bestendigheid moet worden aangetoond door middel van een proef uitgevoerd in een «Weather-Ometer», type EH en conform de omschrijving van de American Society for Testing Material - ASTM G 23-81. In dit apparaat wordt het materiaal gedurende 22 uur per dag belicht door middel van een koolbooglamp en intermitterend besproeid met gedemineraliseerd water. Een cyclus bestaat uit 102 minuten belichting, gevolgd door 18 minuten belichting en besproeiing. In de droge perioden bedraagt de temperatuur in de proefruimte 47°C en de relatieve vochtigheid 60%. In de natte periode bedraagt de temperatuur 40°C en de relatieve vochtigheid 95 - 100%. De totale duur van de proef bedraagt 1000 uur, waarna de proef vermeld onder 7 moet worden herhaald.

Artikel 4
Het ingediende monster moet worden onderworpen aan de beproevingen als aangegeven in artikel 3. De beproevingen moeten worden uitgevoerd door het Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft.

Artikel 5
Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie kan opdragen dat door hem aangewezen monsters uit materialen waaraan een goedkeuring is verleend, periodiek worden gecontroleerd op gewicht en op een of meer van de in artikel 3 vermelde specificaties. Deze controle moet worden uitgevoerd door het Centrum voor Polymere Materialen TNO te Delft. De uit de controle voortvloeiende kosten komen ten laste van de fabrikant.

Artikel 6
Indien de fabrikant in het buitenland is gevestigd, kan het Hoofd van de Scheepvaartinspectie toestaan dat de periodieke controle bedoeld in artikel 5, wordt overgelaten aan de overheid van het betreffende land dan wel aan een door die overheid erkend onafhankelijk instituut.

Artikel 7 Met de in deze bekendmaking bedoelde technische normen of technische eisen worden gelijkgesteld daaraan gelijkwaardige technische normen of technische eisen, vastgesteld door een andere lid-staat van de Europese Unie dan wel door een staat die partij is bij de Overeenkomst inzake de Europese Economische Ruimte.

Artikel II
Deze bekendmaking treedt in werking met ingang van de tweede dag na de dagtekening van de Staatscourant waarin zij wordt geplaatst.

Deze bekendmaking zal met de toelichting in de Staatscourant, in de Curaçaosche Courant en in de Landscourant van Aruba worden geplaatst.

Het Hoofd van Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.

Toelichting
Deze Bekendmaking aan de scheepvaart strekt tot het opnieuw vaststellen van Bekendmaking aan de scheepvaart no. 262/1990 (Stcrt. 1990, 200). Het ontwerp van die bekendmaking werd niet genotificeerd overeenkomstig artikel 8, eerste lid, van richtlijn nr. 83/189/EEG van de Raad van de Europese Gemeenschappen van 28 maart 1983 betreffende een informatieprocedure op het gebied van normen en technische voorschriften (PbEG L109)*. Om alsnog aan de verplichting tot notificatie te voldoen is deze bekendmaking in ontwerp aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen genotificeerd (zie ook kamerstukken II 1996/1997, 25 389).
De tekst van de bekendmaking is identiek aan de tekst van de oorspronkelijke bekendmaking, behoudens het volgende.
In artikel 7 is een bepaling opgenomen betreffende wederzijdse erkenning van technische eisen.
De ontwerp-bekendmaking is op 18 augustus 1997 gemeld aan de Commissie van de Europese Gemeenschappen (notificatienr. 97/0618/NL), ter voldoening aan artikel 8, eerste lid, van de eerdergenoemde richtlijn nr. 83/189/EEG. De ontwerpbekendmaking is op 6 oktober 1997 gemeld aan het Secretariaat van de Wereld Handelsorganisatie (notificatienr. G/TBT/Notif.97.608), ter voldoening aan artikel 2, negende lid, van de op 15 april 1994 te Marrakech tot stand gekomen overeenkomst inzake technische handelsbelemmeringen (Trb. 1994, 235). Een aankondiging van de ontwerp-bekendmaking is gepubliceerd in Stcrt. 1997, 197.
Deze notificaties zijn noodzakelijk aangezien de bekendmaking technische voorschriften bevat in de zin van richtlijn nr. 83/189/EEG, zoals gewijzigd, en als bedoeld in voornoemde overeenkomst. Als technische voorschriften kunnen worden aangewezen de artikelen 1, 3, 4, en 5.
Deze voorschriften, die zonder onderscheid van toepassing zijn op Nederlandse en ingevoerde materialen voor het vervaardigen van hulpverleningsboten in opgeblazen toestand, zijn uit hoofde van een doeltreffende bescherming van de openbare veiligheid en de gezondheid en het leven van personen noodzakelijk. Ook zijn zij evenredig aan de met deze voorschriften beoogde doelen. Voor zover deze bekendmaking kwantitatieve invoerbeperkingen of maatregelen van gelijke werking in de zin van artikel 30 EG-Verdrag bevat, zijn deze derhalve gerechtvaardigd ter bescherming van de bovengenoemde belangen.
In het kader van de notificatie ingevolge de richtlijn is in artikel 7 de bovengenomede bepaling betreffende wederzijdse erkenning opgenomen met het oog op de geharmoniseerde toepassing van technische voorschriften. De WTO-notificatieprocedure heeft niet geleid tot wijziging van de ontwerp-bekendmaking.

Het Hoofd van de Scheepvaartinspectie,
H.G.H. ten Hoopen.


* Laatstelijk gewijzigd bij richtlijn nr. 94/10/EG van het Europees Parlement en de Raad van de Europese Unie van 23 maart 1994 (PbEG L 100).
Een bijgewerkte integrale tekst van de richtlijn is gepubliceerd in PbEG 1997, C 78.

Naar boven