Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/0756/GB, 9 juli 2010, beroep
Uitspraakdatum:09-07-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/756/GB

Betreft: [klager] datum: 9 juli 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. de Ruijter de Wildt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 11 maart 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 augustus 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Esserheem te
Veenhuizen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep als volgt toegelicht. Klager meent dat hij ten onrechte in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen is geplaatst. Klager, die de Zweedse nationaliteit heeft, is EU-onderdaan. Hij is niet tot
ongewenst vreemdeling verklaard op grond van artikel 8 van de Vreemdelingenwet 2000 en verblijft dus rechtmatig in Nederland. Evenmin staat vast dat hij na het einde van zijn detentie uit Nederland zal worden verwijderd. Klager behoort derhalve niet
tot
de groep strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen voor wie de bijzondere opvang is bedoeld. Klagers moeder heeft de Nederlandse nationaliteit. Een deel van zijn familie woont in Nederland. Klager beschikt over een aanvaardbaar verlofadres.
Het Zweedse paspoort van klager is in het bezit van de Koninklijke Marechaussee te Schiphol. De omstandigheid dat klager fysiek niet in staat zal zijn zijn paspoort te tonen, wordt in artikel 3, derde lid, van de Regeling selectie, plaatsing en
overplaatsing van gedetineerden niet genoemd als weigeringsgrond voor plaatsing in een b.b.i.
Het staat allerminst vast dat klager door de IND tot ongewenst vreemdeling zal worden verklaard. Op grond van artikel 27, tweede lid, van richtlijn 2004/38/EG (Pb L158 van 3 april 2004) van het Europees Parlement en de Raad vormen strafrechtelijke
veroordelingen als zodanig geen reden om ter bescherming van de openbare orde of openbare veiligheid de vrijheid van reis en verblijf van EU-onderdanen in de lidstaten te beperken. Zulks dient gebaseerd te zijn op het gedrag van betrokkene. Dit gedrag
moet een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging vormen voor een fundamenteel belang van de samenleving. Motiveringen die los staan van het individuele geval of die verband houden met algemene preventieve redenen mogen niet worden
aangevoerd. Klager is niet eerder voor een misdrijf veroordeeld en heeft zich in de penitentiaire inrichting correct gedragen. Nu zowel het OM als de politie positief hebben geadviseerd inzake een plaatsing in een b.b.i. kan moeilijk worden volgehouden
dat klager een ernstig actueel gevaar voor de samenleving zou vormen.
Klager verwijst naar het discriminatieverbod in artikel 20 en 21 alsmede artikel 52 lid 1 van het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie (Pb 2007/C 303/01) en de artikelen 1 t/m 3 en 5 van de Europese gevangenisregels.
De Raad heeft zich in haar advies van 8 oktober 2008 gekeerd tegen het standpunt van de Minister, dat strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen niet in aanmerking zouden komen voor resocialisatie en verwijst naar artikel 2, tweede lid, van de Pbw,
artikel 10, derde lid, IVBPR, de artikelen 6 en 13 van de Europese gevangenisregels en de uitspraak van de Hoge Raad van 16 januari 1987 (NJ 1987, 405). Na de invoering van artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van
gedetineerden, is nog niet voldaan aan voornoemde artikelen. Een eigen regime waarbij rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van de doelgroep ontbreekt nog steeds en daarmee een objectieve rechtvaardiging van het gemaakte onderscheid.
Doordat er geen rekening wordt gehouden met de specifieke behoeften van strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, is er sprake van indirecte discriminatie op grond van nationaliteit. In onderhavig geval valt dit des te meer op doordat er sprake is
van
een EU-onderdaan. De positie van EU-burgers is namelijk sterker dan van burgers uit andere landen. Tijdens de verdere uitvoering van het programma modernisering gevangeniswezen zal de kloof tussen strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen en andere
gedetineerden alleen maar groter worden, omdat verbeteringen zoals de herinvoering van het avondprogramma in Esserheem niet gelden.
De Officier van Justitie heeft in het kader van de strafzaak besloten dat klager zijn paspoort zou kunnen terugkrijgen. Het paspoort werd echter in beslag genomen door de Koninklijke Marechaussee in het kader van de uitvoering van de Vreemdelingenwet.
Om de impasse te doorbreken heeft de Zweedse ambassade een nieuw paspoort aangemaakt. Het betreffende paspoort is echter eveneens door de Koninklijke Marechaussee in beslag genomen. Uit de toepasselijke bepalingen uit de Vreemdelingenwet en het
Vreemdelingenbesluit blijkt dat het tijdelijk in bewaring nemen van een paspoort alleen geoorloofd is om verwijdering of uitzetting uit Nederland van een persoon die niet rechtmatig in Nederland verblijft, te waarborgen. Klager verblijft echter niet
onrechtmatig in Nederland. In de praktijk wordt niet of nauwelijks rekening gehouden met de bijzondere vreemdelingenrechtelijke status van EU-onderdanen en met EU-verdragen. Indien een EU-onderdaan zijn plaatsing in een inrichting voor strafrechtelijk
gedetineerde vreemdelingen aanvecht, wordt hij snel ongewenst verklaard. Voor de vreemdelingenrechter zijn dergelijke zaken alleen spoedeisend als onmiddellijke uitzetting dreigt. Dit betekent dat er geen effectief rechtsmiddel hiertegen kan worden
aangespannen. Klager verwijst in dit verband naar de uitspraak van de beroepscommissie van 14 april 2009, nr. 09/532/GB.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is op 11 november 2009 op grond van het VRIS protocol vanuit de locatie Zwaag te Hoorn overgeplaatst naar de locatie Esserheem. Hiertegen is door klager
geen bezwaar en beroep ingesteld. De door klager aangevoerde argumenten waarom hij niet in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen thuis zou horen, zijn niet relevant. De bestreden beslissing betreft het verzoek van klager tot
plaatsing in een b.b.i.
Dit verzoek is afgewezen omdat klager niet in het bezit is van een geldig legitimatiebewijs. Aan de wettelijke verplichting tot het kunnen aantonen en vaststellen van de identiteit kan klager niet voldoen. Het paspoort van klager ligt in een kluis bij
de Koninklijke Marechaussee van Schiphol. Dit paspoort wordt niet afgegeven, omdat op 17 december 2009 een voorstel is gedaan tot de ongewenstverklaring van klager. Hoe deze procedure afloopt is nog niet bekend.

4. De beoordeling
4.1 Door klager zijn in beroep gronden aangevoerd, die verband houden met de vraag of klager terecht in de locatie Esserheem is geplaatst, een voorziening voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen zoals bedoeld in artikel 20b van de Regeling
selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. De bestreden beslissing is genomen na een selectieadvies dat door klager is geaccordeerd. Hierin verzoekt klager om overplaatsing naar een b.b.i. Nu hier de afwijzing van het verzoek tot
overplaatsing naar een b.b.i. ter beoordeling staat, zal worden voorbijgegaan aan de vraag of klager op goede gronden verblijft in een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen. Op grond van artikel 3 van de Regeling selectie,
plaatsing
en overplaatsing van gedetineerden komen naast zelfmelders voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en beschikken over een
aanvaardbaar verlofadres. Niet in aanmerking voor plaatsing in een b.b.i. komen gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd.

4.2. Het namens klager ingenomen standpunt dat hij voldoet aan de onder 4.1 vermelde criteria is niet inhoudelijk weersproken. De selectiefunctionaris heeft op 11 maart 2010 in het kader van de afwijzing van het verzoek zonder nadere toelichting
volstaan met de mededeling dat klager niet voldoet aan de objectieve criteria. Kennelijk ter toelichting stelt de selectiefunctionaris in de reactie op het beroep bij brief van 29 maart 2010 dat klager niet geplaatst kan worden in een b.b.i. omdat hij
fysiek niet in bezit is van een geldig legitimatiebewijs. Aan de wettelijke verplichting tot het kunnen aantonen en vaststellen van de identiteit kan klager volgens de selectiefunctionaris niet voldoen. Naar het oordeel van de beroepscommissie staat
daarmee thans nog niet vast dat klager niet voldoet aan de criteria als bedoeld onder 4.1. Immers niet gesteld of aangevoerd is dat ten aanzien van klager vaststaat dat hij na de detentie zal worden uitgezet of uitgeleverd. De beslissing van de
selectiefunctionaris is derhalve onvoldoende gemotiveerd nu deze niet uitdrukkelijk is gebaseerd op de gronden als bedoeld in de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden. Daarbij is in aanmerking genomen dat blijkens het
selectieadvies van 10 maart 2010 het Openbaar Ministerie, de politie en de inrichting geen bezwaar hebben tegen plaatsing in een b.b.i. Het beroep dient derhalve gegrond te worden verklaard en de bestreden beslissing dient te worden vernietigd. De
selectiefunctionaris zal worden opgedragen een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van deze uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan. De beroepscommissie acht geen termen aanwezig voor het toekennen van een
tegemoetkoming.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond en vernietigt de bestreden beslissing.
Zij draagt de selectiefunctionaris op een nieuwe beslissing te nemen met inachtneming van haar uitspraak binnen een termijn van twee weken na ontvangst daarvan.
Zij kent klager geen tegemoetkoming toe.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 9 juli 2010

secretaris voorzitter

Naar boven