Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 10/2136/GB, 29 oktober 2010, beroep
Uitspraakdatum:29-10-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

Nummer: 10/2136/GB

Betreft: [klager] datum: 29 oktober 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 73, eerste lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift, ingediend door mr. J.F. de Ruijter de Wildt, namens

[...], verder te noemen klager,

gericht tegen een op 19 juli 2010 genomen beslissing van de selectiefunctionaris,

alsmede van de overige stukken, waaronder de beslissing waarvan beroep.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt.

1. De inhoud van de bestreden beslissing
De selectiefunctionaris heeft klagers verzoek tot overplaatsing naar een beperkt beveiligde inrichting (b.b.i.) afgewezen.

2. De feiten
Klager is sedert 3 augustus 2009 gedetineerd. Hij verblijft in de locatie Esserheem te
Veenhuizen.

3. De standpunten
3.1. Namens klager is het beroep – zakelijk weergegeven - als volgt toegelicht. De bestreden beslissing is genomen na de uitspraak van de beroepscommissie van 9 juli 2010 met nummer 10/756/GB. Klager is bij beslissing van 15 juni 2010 door de IND
ongewenst verklaard. In dit geval staat allerminst vast dat klager na de tenuitvoerlegging van zijn vrijheidsstraf zal worden uitgezet of uitgeleverd omdat hij geen rechtmatig verblijf in Nederland zou hebben. Klager heeft beroep aangetekend tegen de
beslissing van de IND. Klager verwijst naar de in die zaak overgelegde producties. Klager heeft de Zweedse nationaliteit en is dus EU-onderdaan. Voor EU-onderdanen geldt het recht van vrij verkeer en vrije vestiging in een ander EU-lidstaat. Enkel op
grond van artikel 27 van de Europese richtlijn 2004/38/EG (Pb L158 van 3 april 2004), die in Nederland is geïmplementeerd in artikel 8.22 van het Vreemdelingenbesluit, kan klager ongewenst vreemdeling worden verklaard. Het beschermingsniveau voor
EU-onderdanen ligt hoog. Nederland schendt regelmatig en willens en wetens de EU-regelgeving op dit gebied, met als motief daarover jurisprudentie uit te lokken. Ook in de zaak van klager is de IND over de schreef gegaan door een stelselmatig en
automatisch verband te leggen tussen de strafrechtelijke veroordeling en de verwijderingsmaatregel. Nederland is vanwege die interpretatie van de communautaire openbare orde-exceptie zowel door het Hof van Justitie als door de vreemdelingenrechter al
eerder op de vingers getikt.
Klager voldoet aan alle voorwaarden voor plaatsing in een z.b.b.i. De bijzondere opvang voor de groep strafrechtelijke vreemdelingen staat op gespannen voet met het gelijkheidsbeginsel, het verbod van discriminatie op grond van nationaliteit en het
beginsel van minimale beperkingen. Klager verwijst in dit verband naar artikel 10, derde lid, van het IVBPR, artikel 6 en 14 van de Europese Gevangenisregels en artikel 2, tweede lid, van de Pbw. Klager meent dat het woord ‘vaststaat’ in artikel 2,
tweede lid onder a, van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden strikt moet worden uitgelegd. De beslissing tot ongewenstverklaring loopt een zeer grote kans te worden vernietigd. Dit betekent dat de bestreden beslissing niet
in stand kan blijven.
De stelling van de selectiefunctionaris dat de rechtbank het EVRM zou hebben getoetst en tot de conclusie zou zijn gekomen dat de ongewenstverklaring niet in strijd is met de wet, is onjuist. Dit geldt ook de stelling dat de rechtbank aangegeven zou
hebben dat het verblijf van klager strafbaar is op grond van artikel 197 van het WvSr en dat het gegeven dat hij EU-onderdaan is geen grond voor de ongewenstverklaring is geweest.
Wat betreft het regime in de voorzieningen voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen verwijst klager naar de adviezen van de RSJ en de Inspectie voor de Sanctietoepassing. De strafrechtelijke vreemdelingen wordt het recht op
resocialisatieactiviteiten onthouden. De gedetineerden missen een zinvolle dagbesteding in de vorm van arbeid of onderwijs.

3.2. De selectiefunctionaris heeft de afwijzing van genoemd verzoek als volgt toegelicht. Klager is door de Rechtbank te Haarlem veroordeeld tot een vrijheidsstraf. Op 15 juni 2010 is klager tot ongewenst vreemdeling verklaard. De rechtbank komt tot
de conclusie dat de ongewenstverklaring niet in strijd is met het EVRM. Klager is op grond van het gepleegde delict en de daaruit voorvloeiende straf tot ongewenst vreemdeling verklaard. Het verblijfsrecht is wegens de inbreuk op de openbare orde
beëindigd. De rechtbank geeft aan dat klager op grond van artikel 197 van het WvSr bij een verblijf op Nederlands grondgebied strafbaar is. Het gegeven dat hij EU-onderdaan is, is geen grond voor de ongewenstverklaring geweest. Het bezwaar tegen de
ongewenstverklaring heeft geen opschortende werking.
Klager behoort tot de categorie gedetineerden die na de tenuitvoerlegging van hun vrijheidsstraf geen rechtmatig verblijf hebben in Nederland en op grond van artikel 20b van de Regeling selectie, plaatsing en overplaatsing van gedetineerden (hierna: de
Regeling) in speciaal daarvoor aangewezen voorzieningen kunnen worden geplaatst. Gedetineerden van wie vaststaat dat zij na detentie zullen worden uitgezet, zijn uitgesloten van plaatsing in een inrichting met regimair verlof. Dit houdt in dat klager
niet in aanmerking komt voor plaatsing in een b.b.i. Vast staat dat klager onrechtmatig in Nederland verblijft, geen legitimatiebewijs bezit en zich niet op Nederlands grondgebied mag begeven. Op grond hiervan is een plaatsing in de voor
strafrechtelijke vreemdelingen aangewezen locatie Esserheem terecht.

4. De beoordeling
4.1. De beroepscommissie stelt voorop dat het beroep zich enkel richt tegen de beslissing tot afwijzing van klagers verzoek te worden geplaatst in een inrichting met de mogelijkheid van regimair verlof. Niet ter beoordeling staat de vraag of klagers
verblijf in de locatie Esserheem, een inrichting voor strafrechtelijk gedetineerde vreemdelingen, moet worden voortgezet. De door klager en de selectiefunctionaris hieromtrent aangevoerde argumenten blijven derhalve buiten beschouwing.

4.2. Op grond van artikel 3 van de Regeling komen naast zelfmelders voor plaatsing in een b.b.i. in aanmerking gedetineerden die een beperkt vlucht- en maatschappelijk risico vormen, een strafrestant hebben van maximaal achttien maanden en
beschikken
over een aanvaardbaar verlofadres. Op grond van het tweede lid, onder a, van voormeld artikel komen gedetineerden ten aanzien van wie vaststaat dat zij na de detentie zullen worden uitgezet of uitgeleverd, niet in aanmerking voor plaatsing in een
b.b.i.

4.3. Bij beschikking van 15 juni 2010 heeft de Minister van Justitie klager ongewenst verklaard op grond van artikel 67, eerste lid aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet 2000. Uit de stukken komt naar voren dat het door klager hiertegen
ingediende beroep nog loopt bij de rechtbank. Klagers status blijft hierdoor ongewijzigd. Gelet hierop kan de beslissing van de selectiefunctionaris, bij afweging van alle in aanmerking komende belangen, niet als onredelijk of onbillijk worden
aangemerkt. Het beroep zal derhalve ongegrond worden verklaard.

5. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep ongegrond.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. P.C. Vegter,
voorzitter, dr. J.P.S. Fiselier en dr. G.J. Fleers, leden, in tegenwoordigheid van R. Kokee, secretaris, op 29 oktober 2010

secretaris voorzitter

Naar boven