Onderwerp: Bezoek-historie

RSJ 09/3160/GA, 20 april 2010, beroep
Uitspraakdatum:20-04-2010

Dit onderwerp bevat de volgende rubrieken.

Uitspraak

nummer: 09/3160/GA

betreft: [klager] datum: 20 april 2010

De beroepscommissie als bedoeld in artikel 69, tweede lid, van de Penitentiaire beginselenwet (Pbw) heeft kennisgenomen van een bij het secretariaat van de Raad ingekomen beroepschrift van

de directeur van het huis van bewaring (h.v.b.) Grave,

gericht tegen een uitspraak van 5 november 2009 van de beklagcommissie bij voormeld h.v.b., gegeven op een klacht van [...], verder te noemen klager,

alsmede van de overige stukken, waaronder de uitspraak waarvan beroep, welke in afschrift aan deze uitspraak is gehecht.

Ter zitting van de beroepscommissie van 26 maart 2010, gehouden in de penitentiaire inrichtingen (p.i.) Vught, is [...], plaatsvervangend vestigingsdirecteur bij de p.i. Grave, bijgestaan door [...], juridisch medewerker bij de p.i. Grave, gehoord.
Hoewel klager die zich inmiddels in vrijheid bevindt, op behoorlijke wijze was opgeroepen, is hij niet ter zitting verschenen.

Op grond van haar onderzoek overweegt en beslist de beroepscommissie als volgt:

1. De inhoud van het beklag en de uitspraak van de beklagcommissie
Het beklag betreft de onheuse bejegening van klager door een medewerker van de afdeling arbeid, die klager een aantal scheldwoorden toegevoegd zou hebben.

De beklagcommissie heeft het beklag gegrond verklaard op de gronden als in de aangehechte uitspraak weergegeven.

2. De standpunten van de directeur en klager
De directeur heeft in beroep zijn tegenover de beklagcommissie ingenomen standpunt als volgt toegelicht.
De directeur heeft beroep ingesteld tegen de uitspraak van de beklagcommissie, omdat de klacht zijns inziens zag op de bejegening van klager door een medewerker van de inrichting. Dit betreft volgens de directeur geen klachtwaardig handelen. Dat
handelen van de inrichtingsmedewerker kan niet aan de directeur worden toegerekend. De directeur heeft overigens wel aan die medewerker te kennen gegeven dat hij anders had moeten reageren en dat hij verkeerd heeft gehandeld door klager zo te
bejegenen.

Klager heeft zijn standpunt, zoals ingenomen tegenover de beklagcommissie, in beroep niet toegelicht.

3. De beoordeling
Op grond van artikel 60, eerste lid, van de Pbw, kan de gedetineerde bij de beklagcommissie beklag doen over een hem betreffende door of namens de directeur genomen beslissing.
Handelen van medewerkers van de inrichting kan onder omstandigheden een beklagwaardige beslissing als hiervoor omschreven, opleveren. Daarvoor is nodig dat dit handelen door die medewerker voorvloeit uit de vervulling van de hem opgedragen taak.
Klachten over bejegening door inrichtingsmedewerkers vallen daar in beginsel niet onder. Nu geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die deze bejegening, waarvan op zich kan worden vastgesteld dat deze heeft plaatsgevonden, is geschied
in
het kader van de uitoefening van de aan die medewerker opgedragen taak, moet worden geoordeeld dat die bejegening niet aan de directeur kan worden toegerekend. Het beroep van de directeur is daarom gegrond, de uitspraak van de beklagcommissie zal
worden
vernietigd en klager zal alsnog niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn beklag.

4. De uitspraak
De beroepscommissie verklaart het beroep gegrond, vernietigt de uitspraak van de beklagcommissie en verklaart klager alsnog niet-ontvankelijk in zijn beklag.

Aldus gegeven door de beroepscommissie voornoemd, bestaande uit mr. J.J. van Oostveen, voorzitter, mr. M.M. Boone en mr. J.P. Balkema, leden, in tegenwoordigheid van mr. H.M.J.D. Maes, secretaris, op 20 april 2010.

secretaris voorzitter

Naar boven